Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
(1995)–B.P.M. Dongelmans, F.P. van Oostrom, Peter van Zonneveld– Auteursrechtelijk beschermdDe bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
[pagina 109]
| |
Berry Dongelmans‘Het is mijn verlangen dat mijn nalatenschap zoo mogelijk eens nut moge hebben en nooit er iets van werde misbruikt voor krenking van dezen of genen.’Ga naar eindnoot1 In deze geest heeft de op 15 april 1894 overleden uitgever-boekhandelaar A.C. Kruseman bij testament bepaald dat de in zijn bezit zijnde brieven en handschriften na zijn overlijden zouden worden overgedragen aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Als trouw lid van de Maatschappij sinds 1864, gaf hij daarmee gehoor aan de vaak gedane oproep om bij overlijden de bibliotheek van de Maatschappij te bedenken. Met deze schenking verwierf de Maatschappij een indrukwekkende en vooral unieke collectie manuscripten van een man die gerekend kan worden tot de meest invloedrijke uitgevers van de negentiende eeuw. In de periode 1840-1877 gaf hij vele honderden boeken en tijdschriften uit. Van het damesmode-tijdschrift Aglaia - beroemd geworden omdat Multatuli's alter ego Sjaalman het liet vallen - tot de indrukwekkende achttiendelige uitgave van de Dichtwerken van Willem Bilderdijk en zijn vrouw. Als uitgever en boekhandelaar stond hij in contact met vrijwel geheel schrijvend Nederland, van wie hij zorgvuldig alle brieven en manuscripten bewaarde. Ze vormden op den duur zijn zakelijke geheugen. Ondanks Krusemans testamentaire beschikking zou het niettemin tot 1929 duren voordat de overdracht in zijn geheel zou zijn afgehandeld. Een eerste zending, bestaande uit een groot aantal handschriften van Nederlandse auteurs die door Kruseman waren uitgeven, bereikte de bibliotheek kort voor de jaarvergadering van 1895. Bibliothecaris Louis D. Petit moet overdonderd zijn geweest door de hoeveelheid. Hij had dan ook nog geen tijd kunnen vinden alles te bekijken, maar: ‘Beter dan mijne woorden zal eene persoonlijke bezichtiging U een volledig denkbeeld kunnen geven van de eigenaardige waarde van dit belangrijke legaat.’Ga naar eindnoot2 A.C. Kruseman
Na afloop van de jaarvergadering konden de aanwezige leden zich vergapen aan diverse originele handschriften van onder anderen J.J.L. ten Kate, Nicolaas Beets en Matthias de Vries. Daarbij zou, volgens Petit, het handschrift der Leekedichtjes van De Génestet ‘voorzeker door allen met belangstelling en eerbied beschouwd worden’. Maar ook een compleet exemplaar van het jaarboekje Aurora (1850-1865), te weten zestien delen in het handschrift van de verschillende auteurs met de daarbij horende platen in folioformaat. Daarnaast handschriften van Potgieter, Helvetius van den Bergh en Van der Pots gedicht ‘Julianus de Afvallige’ met de illustraties van Ch. Rochussen op Chinees papier. De banden xxx-xxxiii van het legaat van
Kruseman
De ruim tachtig aangekondigde banden met vele duizenden brieven kon Petit nog niet laten zien, omdat ze in handen waren gegeven van J.W. Enschedé te Haarlem die een biografie over Kruseman aan het schrijven was.Ga naar eindnoot3 Het zou tot 1900 duren aleer deze correspondentie daadwerkelijk in de bibliotheek een plaats zou vinden. Bij binnenkomst bleken de ruim tachtig banden er maar liefst 120 te zijn. En ook nu moest Petit meedelen dat de | |
[pagina 110]
| |
omvang van het legaat hem had verhinderd alles tijdig te catalogiseren. Maar het belang van de collectie vatte hij kernachtig samen met de opmerking, dat zij een onuitputtelijke bron zou vormen voor de geschiedenis van onze letterkunde van 1840-1885. Brieven van Da Costa, Hofdijk, De Génestet, Hasebroek, Busken Huet, Beets, Pierson, Van Zeggelen en van een groot aantal andere Nederlandse letterkundigen.Ga naar eindnoot4 En nog was dit niet alles. Op 5 maart 1929 ontving bibliothecaris A.A. van Rijnbach een brief van H.D. Tjeenk Willink jr. met de vraag, of de Maatschappij ook geïnteresseerd zou zijn in de particuliere correspondentie van Kruseman. Hij memoreerde dat de handschriften en Krusemans correspondentie met zijn auteurs al in het bezit van de Maatschappij waren, en deelde mee dat hij in de boedel van wijlen zijn tante mevr. de weduwe J. Nieuwenhuijzen Kruseman nog meer bundels brieven had aangetroffen. Van Rijnbach reageerde per ommegaande. Op zijn voorstel de brieven op te komen halen, nodigde Tjeenk Willink hem uit naar Haarlem te komen: ‘Ik heb daar de geheele correspondentie, die wel wat te omvangrijk is in haar geheel mede te nemen naar Leiden.’ Op 2 april werd de zaak beklonken en nog diezelfde dag verstuurde Tjeenk Willink 33 bundels brieven naar Leiden. Zowel hij als Van Rijnbach vroegen zich af, waarom deze brieven niet eerder bij de andere handschriften uit de nalatenschap waren gevoegd. Een verzoek om inlichtingen aan Maatschappij-secretaris Damsté leverde geen antwoord op, althans het raadsel kon niet worden opgelost met behulp van de bewaardgebleven archiefcorrespondentie. Enschedé had ze destijds, naast de al eerder genoemde auteursbrieven, ter inzage gekregen van Dr. J. Nieuwenhuijzen Kruseman. Mogelijk dat laatstgenoemde de inhoud van de brieven nog te particulier vond om ze toen al aanTwee brieven in band xxx
de Maatschappij te doen toekomen. Want hoewel A.C. Kruseman zich ervan bewust was, dat er in al deze brieven niets was wat enig schrijver zou kunnen benadelen, ‘worde daarvan nochtans kiesch-heidshalve geen openbaar gebruik gemaakt voor den dood van hen die ze schreven en onder toezicht van den bibliothecaris’.Ga naar eindnoot5 De circa vijfduizend brieven alsmede de 3164 uit de schenking uit 1900 werden voortvarend in de brievencatalogus van de ub opgenomen. Van Rijnbach kon in 1930 melden dat ‘door de goede zorgen der Directie der U.B. de brieven alle geïnventariseerd zijn, zodat het nazoeken daarvan zeer vergemakkelijkt is’.Ga naar eindnoot6 Krusemans laatste wilsbeschikking was eindelijk uitgevoerd. Zijn nalatenschap dient nu, zoals hij wenste, velen tot nut, want wie anno 1995 deel 7 van de ‘Brievencatalogus van de ub Leiden’ (1989) ter hand neemt, vindt de brieven er van A tot Z beschreven op de pagina's 2305-2384: van F. Adama van Scheltema en J.A. Alberdingk Thijm tot W.J. van Zeggelen en J.C. Zimmerman. |