Kluchten
(1971)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 143]
| |
[pagina 145]
| |
Ga naar margenoot* Den drucker tot den leser.1 Vermidts ick V.E. konst-gierighe ende lust-lievende Leser, weet seer ghe- Ga naar voetnoot12 neghen te wesen tot de lessen ende ghedichtselen des E. seer vermaerden 3 Rymer, Gerbrant Adriaensz. Brederode, salig. diens wercken ick alle, met ziin 4 eyghen handt gheschreven, niet sonder groote moeyten ende diere kosten, Ga naar voetnoot45 hebbe by een versamelt, Iae een yegeliick by wien ick ziin schriften vondt, 6 de selve als uyt de handen ghebroken, arbeydende omme die nae hunne 7 weerde op het cierliickste V.E, goetwillighe Leser op te dragen: Zo is daer 8 noch eene geweest, die desen mynen ernst ende vliit niet aensiende, heeft aen Ga naar voetnoot89 geleydt dese kluchte, genaemt den Molenaer, te drucken, naer een seker 10 slordich uytschrift, als bliickt by vele woorden, jae halve ende heele reghelen Ga naar voetnoot1011 daer in uyt-ghelaten ende verandert, die niet weynich den rechten geur ende Ga naar voetnoot1112 eyghen sin van des Dichters soete spreucxkens en quetsen: Stekende daer en Ga naar voetnoot1213 boven V.E. het selfde zoo naeckt ende bloodt, als een vondeling, sonder 14 eenich voorschrift, op ziin boers inde handen. Daer dit doch meer, als ghene Ga naar voetnoot1415 zyne andere wercken, (om der velen misduydinghe) V.E. billiick ooghe ende Ga naar voetnoot15 16 verschooninghe van doen is. Wes halven ick my ghenoechsaem voor genoot- 17 saeckt hiel, soo dese, als oock zyne andere kluchten, vande Ghestolen Koe, den 18 Quacksalver, ende Symon sonder Soeticheyt, te geliick op het bequaemste nu in Ga naar voetnoot18 Ga naar margenoot* 19 suyveren druck te verhaesten: dat by avontueren niet weder een ander kome, Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 146]
| |
20 als de haen over de kolen loopen, mis handelende zyne voornoemde andere Ga naar voetnoot2021 kluchten, als desen jeghenwoordighen gedaen is. V.E. vriendeliicke Leser daer 22 en tusschen met een onvol-maect ende slordich werck payende. Neemt dan Ga naar voetnoot2223 in danck, seer beminde Leser desen mynen arbeyt, ende wilt met u goet- 24 gunstige oordeel dees kluchten ten rechten duyden, sy is gheriimt in 't 25 groenste van ons Dichters leven. Men houdt dat dit inder daedt alsoo voor- Ga naar voetnoot2526 maels hier soude gheschiedt ziin, oock noch wel soude kunnen ghebeuren. 27 Vint ghy onder wylen in 't lesen eenighe oubollighe woorden, neemt die niet Ga naar voetnoot2728 als van onsen Rymer, maer van sodanighe personen in sulcken ghevalle 29 ghesproken, welcke maniere van doen ende segghen hy voor yeder een ten 30 toone steldt: jae soeckt te schavotteren ende voordacht te maken. Zoo doende, Ga naar voetnoot3031 sult ghy voortaen een beter ghevoelen hebben van dergheliicke spelen, Ende 32 is daer doch evenwel een steentjen daer V.E. hem aen mochte stooten, wilt 33 doch dat wyseliick, om beters wille, ter zyden treden: 't Welck wenscht 34 ende bidt
V.E. dienstwillighe
C. Lodowijcksz. vander Plassen. | |
[pagina 147]
| |
G.A. Brederoos
| |
[pagina 148]
| |
10[regelnummer]
Wel wat vraech icker na, ick mach hier yewers angaen.
Ga naar voetnoot10
‘Beraetje eerst Trijn Jans, en wilt so seer niet
jachten,
Ga naar voetnoot11
Deynckt dat een eerb're Vrouw heur immers so seer moet wachten
Ga naar voetnoot12
Voor d'opspraeck als voor de daedt. weetje niet hoe haest men
op 't woort is?
Ga naar voetnoot13
Sieje niet datter nau een degelijcke herbergh buyten de poort
is,
Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Of 't zijn maer hoere-kotten en kufjens. Datmer
onverhoets quam
Ga naar voetnoot15
't Was morgen dien dach over de hiele stadt van Amsterdam:
Ga naar voetnoot16
Want het herommenes is van alle deucht vervreemt,
Ga naar voetnoot17
Dat het veul eer de loghen dan de waerheyt aen-neemt.
Ick weet goet raet, ick sel vande noot en deucht maken,
20[regelnummer]
En sien of ick hier nieuwers ken in en huys raken:
Ga naar voetnoot20
Ick sel't gaen avonturen. Wat schaet versocht. Die soect die
vijnt.
Ga naar voetnoot21
Slimme Piet de molenaer
't Is wel Aeltje Melis, ick sel gaen kijcken nade wijnt.
Ga naar voetnoot22
Wat hettet van daech ien ruych weer eweest, 't isje niet te
seggen.
Doch nou op den avont so gaet de wijnt al moytjes leggen:
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maer op den dach de lucht betrock, het swerck dat
vlooch,
Ga naar voetnoot25
't Scheen de wijnt alsen kracht op ongse meulen spooch,
Ga naar voetnoot26
| |
[pagina 149]
| |
So kraeckte de trappen, en so verbrangst gilden de sporten.
Ga naar voetnoot27
Ick docht altemet daerme sel't hiele sootje van boven neer
storten,
Ga naar voetnoot28
So drilden de vleugels, so rammelden de plancken, daer stont
niets stil,
30[regelnummer]
Ga naar margenoot*
Een vliegenden storm blies, dat ons duyfhock van boven neer vil,
Ga naar voetnoot30
Doch ongse goe Joost die hettet wat e klust en t' samen e
slaghen.
Ga naar voetnoot31
Trijn Jans, slimme Piet.
Trijn Jans
Goeden avont fijn-man, ick souje garen een woortje vraghen.
Ga naar voetnoot32
Goede vrient, binje so goet hertich en beleeft,
Ga naar voetnoot33
Soo bid ick dat gy mijn te nacht huys-vestingh geeft.
Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ick sou wel yewers gaen, maer siet ick vrees voor
schanden:
Ga naar voetnoot35
Want gy weet wel een Vrou het toch vrienden en vyanden:
Ga naar voetnoot36
Een yeghelijck seyt van je 't gheen dat hy iou gunt,
En een Vrouw hettet licht verkerft, al misdoetse in 't minste
punt.
Ga naar voetnoot38
De Werelt is soo verkiert! niemant duydt yet in't goede,
Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En op datse van my niet quaet moghen vermoeden,
Ga naar voetnoot40
Soo laetmen in iou huys te nacht hier rusten op een stoel:
Ga naar voetnoot41
Want in deuse kufjens ist mijn niet eers genoech, en op de
wech ist mijn te koel.
Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 150]
| |
Piet
Wel Vroutje wat sel ick seggen? ick selt me Vrouw vraghen:
Ga naar voetnoot43
Je bint seker al te goelijcken sackje datme iou sou in de kou
iaghen.
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Aeltje Melis, moer.
Ga naar voetnoot45
Aeltje spreeckt van binnen.
Wel wat isser
kijnt?
Piet
Maer
hoor hier.
Aeltje
Ick mach niet liefste, de ketel, vaer, die moet te vier:
Ga naar voetnoot46
De visch die staet noch in heur bloedt, die 'k te middach heb
ebroken,
Ga naar voetnoot47
Ick moet water halen om die te wassen, en te koken.
Piet
Aeltje, seg ick, hier is ien stee-wijf dat naeje wacht.
Ga naar voetnoot49
Trijn Jans, Slimme Piet, Aeltje Melis.
Trijn Jans
50[regelnummer]
Vrouschap hebje niet een plaetsje veur mijn van dese
nacht?
We komen uyt de Leytse kaegh, en ick bin buyten esloten,
Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 151]
| |
En ten past niet voor een eerlijcke Vrouw te gaen in
hoerekoten,
Ga naar voetnoot52
Mach ick maer op een stoel slapen, ick wil hebben iou ghemoe?
Ga naar voetnoot53
Aeltje
Wy hebben maer ien bedt.
Trijn Jans
Dat schaed niet.
Ga naar voetnoot54
Aeltje
Vaer,
wat seg jyder toe?
Piet
55[regelnummer]
Maer Aeltje laet ons dat Vroutje daer me gheryven.
Rekent byje eyghen hert, hoe noo dat j'op straet soudt blyven.
Ga naar voetnoot56
Aeltje
Komt in moer, hangtje huyck op, en setje manckje neer.
Ga naar voetnoot57
Trijn Jans
Wel vrienden, 't is onverdient, niet te min ick danckje seer.
Ga naar voetnoot58
Maer hoe reyn woonje hier! Heer, hoe helder leyt desen haert!
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Ja wel ten is hier anders niet dan ofje in een Begynen
selletje waert.
Ga naar voetnoot60
| |
[pagina 152]
| |
Heer hoe glimt jou kanne-bort, iou tinne-werck, iou pypen, en
iou krensen.
Ga naar voetnoot61
Wel salighe luy! ghy hebt hier al wat ghy sout konnen
wenschen.
Ga naar voetnoot62
Jemeny, de balcken en de solder is met schulp-sant eschuert.
Ga naar voetnoot63
Piet
Mijn wijf het gien weergae, sy is het puyckje vande buert.
65[regelnummer]
Ga naar margenoot* Sy
wast en sy plast 't hiele huys al moerlijcke lienich,
Ga naar voetnoot65
In heb icker ien reys van doen sy helpt my onder ienich.
Ga naar voetnoot66
Trijn Jans
De Man is wel geluckich die sulcken besorch van een Vrou het.
Ga naar voetnoot67
Piet
De Man is wel dubbel gheluckich die jou het.
Trijn Jans
Maer susje waer zijn jou kyeren?
Aeltje
Maer die loopen vast
speulen
Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Hier rontom het huys, op de werf, en in de meulen.
| |
[pagina 153]
| |
Trijn Jans
Hoe out is het jongste?
Aeltje
Dat is nou goelijckjes twie iaer,
Ga naar voetnoot71
Songt die tijt heb ick noyt etwijffelt, of ick was noyt swaer.
Ga naar voetnoot72
Ick loof niet datter mijn mans goetje langher sel toe doghen,
Ga naar voetnoot73
Want hy drinckt te veel Toeback, en die (seggen de luy) doet
opdroghen.
Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Hy plach wel een Man in't veldt te wesen, maer nou is
hy te slap.
Ga naar voetnoot75
Piet
Ick selme beteren wijf.
Aeltje
Ja hoe? als
scharbier op den tap?
Ga naar voetnoot76
Trijn Jans
Neen, dat behaechtme wel, dat hy seyt ick selme beteren.
Piet
Ygut dat ick jou iens had, hoe sou ickje nae jou gat veteren.
Ga naar voetnoot78
| |
[pagina 154]
| |
Trijn Jans
Kenje wat veteren vetert iou wijf, jou lief, iou bruyt.
Ga naar voetnoot79
Aeltje
80[regelnummer]
Neen moer hy slacht de Koeckoeck, hy leyt zijn eyeren
al uyt,
Ga naar voetnoot80
Hy het zijn beste pylen al in't wilt verschoten:
Dan seker 'tis zijn schult niet, hy is van't houtje
ghesproten.
Ga naar voetnoot82
Piet
Een Man die seven iaer by een Vrouw blijft die wort melaets.
Ga naar voetnoot83
Aeltje
Dat hebje van ien hoer eliert, in een oneerlijcke plaets:
Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Maer Vrouw-mensch hoe statet toch met iou Mans saken?
Ga naar voetnoot85
Trijn Jans
Maer mijn Man slacht jou Man, die kan mier praten als maken.
Ga naar voetnoot86
Ick bin wat mitten iersten, over drie vierendeel iaers, bin
ick op men tijt,
Ga naar voetnoot87
Isset anders, ick weter niet of, so bin ick het boeckje quijt,
Ga naar voetnoot88
Mijn Man seyt dat hy blint wort van al dat parle-gaten.
Ga naar voetnoot89
| |
[pagina 155]
| |
Piet
90[regelnummer]
Mijn dunckt dat de wyven altoos van kyer-maken praten.
Ga naar voetnoot90
Besongder asser ien kijndt ehaelt wort, dan hebbense sulcken
deun.
Ga naar voetnoot91
Gelijck ick nou jongst hoorden, op het mael van men jongste
seun.
Ga naar voetnoot92
Hoe slordich leyden sy't of doe sy de kandiel in't lijf
hadden.
Ga naar voetnoot93
Ick moetet lachende verhalen, hoe dat sy voor mijn wijf
badden.
Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
‘Nou willen wy gaen bidden de goede Man sint Jan,
Ga naar voetnoot95
Dat hy jou met lief weer helpt ongder de Man.
Ga naar voetnoot96
O bloemer herten wat hoorden ick al vande weyicheyt,
Ga naar voetnoot97
Van dese man zijn koelicheyt, en van de ander zijn freyicheyt:
Ga naar voetnoot98
En dat die so hiel loom was, en d'ander weer soo snel.
Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
De ouwe wyven lachtender om, o mijn! het deder noch so
wel.
Ga naar voetnoot100
Trijn Jans
Siet keyeren, doet wat daer de mannen by binnen.
Ga naar voetnoot101
Aeltje
Maer wat kalling praet ghy luy by jou ontydige waerdinnen?
Ga naar voetnoot102
Piet
Waerafter wijfje mocht icketje noch iens hooren segghen,
Ga naar voetnoot103
| |
[pagina 156]
| |
Ick wodder sepers noch wel iens om in de kraem legghen.
Ga naar voetnoot104
Aeltje
105[regelnummer]
Ja, ick gelooft wel dat ghy wel sout willen, mijn
lieve man,
Konnen wy so mackelijck van 't kijndt komen alsmer wel komt
an.
Ga naar voetnoot106
Trijn Jans
Ast is moer. Hoe hiet ghy?
Ga naar voetnoot107
Aeltje
Aeltje Melis is mijn
naem.
Trijn Jans
En
jou mans
Ga naar margenoot*
?
Aeltje
Die hiet slimme Piet inde waring.
Ga naar voetnoot108
Piet
Hoe noemense
jou?
Trijn Jans
Ick
hiet Trijn Jans.
| |
[pagina 157]
| |
Aeltje
Weetje wel hoe onse Symon buur mit zijn nuw-backen wijf pleech
te mallen?
Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En arme vaer, hy lach wel ien hallif jaer veur zijn
Vrou bevallen
Inde veur-kraem. Het was hem op zijn Bruyloft wel eraen,
Ga naar voetnoot110-111
Dat hy hum niet sou verhaesten, wangt seydense de Papegay sel
lang enoech staen.
Ga naar voetnoot112
Maer wat wast? hy miender gout uyt te puuren,
En 't vil boven quicsilver niet.
Piet
Hy mochter te lydich op duuren.
Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Immers so Fijtjebuur seyd, so wast ien gheweldich
kloeck gast.
O menschen! 't gincker altemet op ien sneersen, elck hout zijn
broeck vast.
Ga naar voetnoot116
Ick weet niet hoe veul meysjens hy de maechdom wel het
enomen,
Mit noch sulcke sticken, men souder om op galeyen komen.
Ga naar voetnoot118
Ick seyde altemet, ick prijsje Fijtje, datje niet ien ding
veynst.
Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dat hem de boeren hadden, sy maecktender ien bul of,
of ien spring heynst.
Ga naar voetnoot120
Waert niet jammer dat zijn Moer ien Non of ien Begijn geweest
was?
Ga naar voetnoot121
Och mochtse noch eens opsien dat heur seun sulcken geest was,
Ga naar voetnoot122
| |
[pagina 158]
| |
Ick wedse hem ien Rosenobel sou toesmyten stil.
Ga naar voetnoot123
Gut hoe souse lachen!
Aeltje
Ja, as ien peert dat
byten wil.
Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Ick mien datse om heur seuns oolijcke boeveryen,
Ga naar voetnoot125
Inde hel of 't vagevyer ghenoech het te lyen.
Ga naar voetnoot126
Quam hy niet as hy noch vryer was tot Jannetjen Stellaers,
Ga naar voetnoot127
En klom vande plaets in't veynster, sonder licht of sonder
kaers,
Ga naar voetnoot128
En ging veur de dochters bed, en begon deken en laken
t'ontdecken.
Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Sy, arme sloof, haddet haer bestemoer wel hooren
vertrecken
Ga naar voetnoot130
Dattet daer waerde en spoockten, als het snachts hiel bruyn
was;
Ga naar voetnoot131
Doch sy voelde wel dattet gien nacht-merry of gien ruyn was,
Ga naar voetnoot132
Sy lach in weyntjens pars, sy wist niet hoe sy sou.
Ga naar voetnoot133
Wat sou sy doen, goe meyt, hy dee al wat hy wou:
Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
In sy swietten Judas swiet, en sy dorst noch hicken
noch spreken,
Ga naar voetnoot135
En doe is hy al stilletjens weerom nae huys estreken.
Ga naar voetnoot136
's Morgens ast dach was so seyde zijt haer moer
Van stickje tot beetje, en hoe datse snachts al voer.
Ga naar voetnoot138
Sus, sus, sey de moer, gy droomt, dat sinne maer viesevasen,
Ga naar voetnoot139
| |
[pagina 159]
| |
140[regelnummer]
Kijnt dat is swaer bloedt, dat gy hebt voelen leggen
en rasen,
Ga naar voetnoot140
't Is niemendal, ick hebbet mee wel ehadt, 'tsel wel vergaen,
Ga naar voetnoot141
Kenje slechs, ast weer komt, mit iou tong ien kruysje slaen.
Ga naar voetnoot142
Wel dochtse. Daer na, kijnts, over drie weken,
Ga naar voetnoot143
Soo kroop hy weer by 'tselfde meysje ongder de deken.
145[regelnummer]
Maer dewijl hy het muysje in't valletje of in't huysje
joech,
Ga naar voetnoot145
So wast heur onmogelijck datse mit heur tong ien kruysje
sloech:
Ga naar voetnoot146
Doch als het lang ghenoech gestormt had en gheregent,
Ga naar voetnoot147
Doen heeft syer wel ongnaartich ekruyst in esegent.
Ga naar voetnoot148
Ga naar margenoot* En
doe ging hy deur.
Ga naar voetnoot149
Trijn Jans
Ja wel wat segje van
dien rabbaut?
150[regelnummer]
Hoe liep het mettet meysjen?
Ga naar voetnoot150
Aeltje
Maer die worde seer
benaut.
Het koorden, het spooch, het ontreech haer borsten, en het
worde hiel blieckjes.
Ga naar voetnoot151
Se had gien smaeck in heur eten, sy was belust op karssen en
op krieckjes,
Ga naar voetnoot152
| |
[pagina 160]
| |
In't midden van de winter, de moer liep self om M. Jan de
doctoor,
Ga naar voetnoot153
Maer 't hielp niet wat hyer in gaf, het gelt en goetje was te
loor,
Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Heur oogen villen in, heur neus beloock, heur buyck
swol oft watersucht was.
Ga naar voetnoot155
Hier de kopster, Neel slim-mongs, sach ierst datse bevrucht
was.
Ga naar voetnoot156
De Vaer die baerden aers noch aers as de baerlijcke hel.
Ga naar voetnoot157
Hy wodse in een doncker gat setten, versinje wel?
Ga naar voetnoot158
Doch Josep Lammertsz. die sin kin het vol kekelen en
stoppelen,
Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Die hetter hem van zijn Petemeuy, ier hyse esien had,
an laten koppelen,
Ga naar voetnoot160
En die goe slocker die was so blijd, ick en weet niet hoe,
Hy kreech dat bereen merritje, met ien veulletje toe.
Ga naar voetnoot162
En onse Symen buur liep op de bier-banck by zijn droncke
gesellen,
Ga naar voetnoot163
Dit hiele storijtje voor ien nieuw sproockje vertellen.
Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Maer alle seven jaren komt ien ding weer te pas.
Ga naar voetnoot165
Gans lyden de Heyligen komen nou soo deerelijck om heur was.
Ga naar voetnoot166
Ja wel, hier sit ick vast en lary, ick sou mijn vis
overhangen.
Ga naar voetnoot167
Heer mijn Man het huyenochtent sulcken moyen Soo evangen.
Ga naar voetnoot168
Trijn Jans
Wel doeje dat selfs? dat's wonder, houje dan geen meyt?
Ga naar voetnoot169
| |
[pagina 161]
| |
Aeltje
170[regelnummer]
O neen ick susje, dat heb ick flusjes alle seyt.
Ga naar voetnoot170
Daer moet ick selfs over gaen: ick moet de roo-kuwen
Ga naar voetnoot171
Selfs bewribbelen en schoon maken, en 't bloedt daer uyt
duwen.
Ga naar voetnoot172
Sou ick daer dienst-meysjens me laten begaen?
Ga naar voetnoot173
Ick segje dat de visch mijn sou teghenstaen.
175[regelnummer]
't Is van dat morsige volck, en van de Ditmerssen en
Poepen,
Ga naar voetnoot175
Daer sy over gaen, kijndt, dat sel ick jou niet afsnoepen.
Ga naar voetnoot176
Trijn Jans
Je segt de fyne waerheyt, wy hebbender nou t'onsent ien,
Ga naar voetnoot177
Men dienter staech wel na te gaen, en na de handen te sien,
Ga naar voetnoot178
Sulck een Bely klonters isset, hier leggen de luyren, daer de
doecken,
Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Se dreumeld het goetje so wech datset self niet weer
weet te soecken,
Ga naar voetnoot180
Mijn betielen siender uyt als loot, en datje mijn koperwerck
saecht,
Ga naar voetnoot181
Je sout spuwen so root ist. Ick seg altemet, Aecht
Ga naar voetnoot182
Gaet nou wat vroech te bed, rijst morghen vroech op, en weest
rat kijnt:
Ga naar voetnoot183
Maer wat ist, sy blijft legghen, en vijst by haer hielen dat
haer de Son in't gat schijnt,
Ga naar voetnoot184
| |
[pagina 162]
| |
185[regelnummer]
Se het ien uur werck ierser kliet, se komt of te
achten of te negen,
Ga naar voetnoot185
En segje dan ien woortje, se durf ien mensch noch wel qualijck
bejegen,
Ga naar voetnoot186
Ick denck: absolvat vuyl-vat, vuyl vind icje, vuyl laet ickje,
al ben ick noch so quaet,
Ga naar voetnoot187
Want dat versoorde volck draecht ien anders hiel over de
straet.
Ga naar voetnoot188
Ga naar margenoot* As
de dienstmeysgens heur vrouwen of miesters uyt de kerck halen,
190[regelnummer]
't Isje niet te segghen watte sticken datse daer
verhalen.
Ga naar voetnoot190
Den ien seyt zy krijcht niet te drincken of te eten.
D'ander seyt, mijn miester het gist'ren zijn vrou esmeten.
Ga naar voetnoot192
Onse dochters vryer dat is sulcken goen knecht, hy hetme so
lief,
Ga naar voetnoot193
Hy gafme lestent een stick van vieren, om dat ick brocht ien
brief
Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Aen zijn vryster, en so hyse krijgt, belooft hy my een
nuwe bouwen.
Ga naar voetnoot195
Ja seyt ien ander, daer veel dochters binnen daer binnen veel
vrouwen,
Ga naar voetnoot196
Ick sou liever om go gaen, gy meuchtet loven of gy wilt,
Ga naar voetnoot197
Eer ick heur sou dienen, so besucht werter ien mensch bedilt.
Ga naar voetnoot198
Hoort, seyt ien ander, onse seun het vande weeck so op
etrocken:
Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Hy souwer korteling ien neer eleyt hebben haddet
willen locken.
Ga naar voetnoot200
De vijfde seyt, as onse volck iens lustich gasten,
Ga naar voetnoot201
| |
[pagina 163]
| |
So moeten wy ien hiele maent by-legghen, en winnen't weer met
vasten.
Ga naar voetnoot202
Somma sommarum, daer wert so lydighe veel ghekalt.
Ga naar voetnoot203
Piet
Mijn dunckt dat gy alle bey vanden os opten esel valt.
Trijn Jans
205[regelnummer]
Nou vaer, de wyven praten so wyven praetjes.
Ga naar voetnoot205
Aeltje
Neen kijnt, ick koock mijn etentje, ick was mijn vaetjes.
Ick heb mijn huys-werck dus lang allienich eklaert.
Ga naar voetnoot207
Trijn Jans
Denckt sus dat gy alle Jaers wel hondert daelders bespaert,
Ga naar voetnoot208
En dan heb gy noch iou vryheyt om wat te mallen,
Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Je hoeft niet te vreesen dattet yemandt sel uyt loopen
kallen.
En iou goetje en werdje niet ontmomt, noch verhuys morst.
Ga naar voetnoot211
Wat hetme onse Aecht wel goet ofhandich gemaeckt en ontlorst!
Ga naar voetnoot212
Helf ten tijt mis ick dit of dat, dan neusdoecken, of dan
huyven,
Ga naar voetnoot213
En s'is so lecker, se mach niet dan mangelen, rosynen, of
druyven.
Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Als wy volck hebben, en ick dan na ien appel of neut
vat,
Ga naar voetnoot215
| |
[pagina 164]
| |
So staet sy van veer en grijnst as ien nicker veur ien
geut-gat.
Ga naar voetnoot216
En hebben wy Rotterdams, of Longs Engels, of Rijns of
Spaensche Wijn,
Ga naar voetnoot217
Se drinckter soo droncken as ien varcken, datje wist hoe ickse
somtijts vijn,
Ga naar voetnoot218
Je soutje verwonderen, ia dat icket niet liet om de
bueren,
220[regelnummer]
Ick sou van dese weeck ien are meyt gaen hueren.
Ga naar voetnoot220
Mijn man is altemet so quaet, hy wilse somtijts ien bet slaen,
Ga naar voetnoot221
Maer sy slacht den Esel, sy wil niet ien voet uyt heur tret
gaen.
Ga naar voetnoot222
Al kijf ick dat ick schuymbeck, sy paster niet op, sy beeft as
ien oven.
Ga naar voetnoot223
Wil ick wil van heur hebben ick moeter ien kermis beloven.
Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Mit die deense koppen en kanmen heen noch weer,
Ga naar voetnoot225
En die Westphalingen en Knoeten ribsacken ons noch veel meer.
Ga naar voetnoot226
De Waterlantsche meysjens zijn wel rendelijck en klaer,
Ga naar voetnoot227
Maer die hebben sulcken gherit van heur moer, van heur vaer,
Ga naar voetnoot228
En van heur speelnoots. En noch willense alle Jaren,
Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Ten minsten drie of viermael na huys uyt speulen
varen.
Ga naar voetnoot230
Krijchtmen dan, dat selden beurt, een dienstmeyt die suynich
en trou is,
Ga naar voetnoot231
Ga naar margenoot*
Die later selven duncken datse mier Mans as de Vrou is,
Die moetmen niet ien oneffen woortje toe-spreken,
Ga naar voetnoot233
Of sy sullen 't gheen sy ande Ouders niet, ande kyeren wreken.
Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Men weet dickwils niet waerom dat de kyeren lam zijn,
Ga naar voetnoot235
En dat komt van die eerloose feecksen asse gram zijn.
Se ghevense sulcke harde duwen, of schrickelijcke grepen:
| |
[pagina 165]
| |
Ghelijck mijn suster kijndt nou lestent van die kobbesoch
worden ghenepen.
Ga naar voetnoot238
Hoe lockich bin gy, dat en ghebeurt iou niet.
Aeltje
240[regelnummer]
Wel Trijn Jans blijft hier wat, ick denck mijn Water
siet,
Ga naar voetnoot240
En ick hoor iou so veel vande kyeren segghen,
Ick mach de myne mit ien te bedde gaen legghen.
Ga naar voetnoot242
Trijn Jans
Doet so.
Piet
Maer iou
voorschreven Meyt isse wat moy?
Trijn Jans
Ja van passe.
Piet
Vreesje niet datter
iou Man me tydt ter koy?
Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Of het hy gien sin in wat versnapelings as gy uyt
bint?
Ga naar voetnoot245
Trijn Jans
O slimme Piet! Nou hoor ic ierst dat gy ien deurtrapte guyt
bint.
Piet
Wel moer, wat mienje datje sulcke dingen niet ghebeuren?
| |
[pagina 166]
| |
Trijn Jans
Sou gy om ien lust u echt wel willen scheuren?
Piet
Wat schijt echt, as ick ghebruycken mach mijn lust.
Ga naar voetnoot249
Trijn Jans
250[regelnummer]
Salighe man, weet gy wel hoe de snelle sonde lang
ontrust?
Ga naar voetnoot250
Een gehout man en behoort sulcks niet iens te durven dencken.
Ga naar voetnoot251
Wie meuchdy beter vreucht as iou Vroutje schencken?
Piet
Weet gy niet onse natuur dorst altijt na wat vars,
Ga naar voetnoot253
En eenderleye saken wertmen haest moe en wars.
Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Verandering van spijs, seytmen, doet wel eten.
Trijn Jans
Ouwe kost goe kost, veeltijts bekomen qualijck de leckere
beten.
Ga naar voetnoot256
Die quaet doet, quaet ontmoet, de straf die volcht te snel.
Ga naar voetnoot257
Piet
Al praetjes voor de vaeck, een gestolen beetie smaeckt
wel.
Wat schaedt de lucht datter altemet ien veugheltje deur keylt?
Ga naar voetnoot259
| |
[pagina 167]
| |
260[regelnummer]
Wat schaedt de zee datter altemet ien scheepje deur
seylt?
Wat schaedt de aerd datse van velen werdt betreden?
Trijn Jans
Dat zijn al gemeene dingen die elck gebruycken mach met reden.
Ga naar voetnoot262
Altoos mijn man en siet niet liever dan dat ick my kuys hou:
Ga naar voetnoot263
En al wat hy doen kan, dat is voor zijn beminde huysvrou.
Piet
265[regelnummer]
Ick seg oock so, maer vind' ick yewers ien moy meysje,
Ga naar voetnoot265
Ick tyer altemet me op de kittel-iacht, om ien snoep-reysje.
Ga naar voetnoot266
Mijn Wijf mach dat wel veelen datmen altemet ien brootje
lient.
Ga naar voetnoot267
Seker s' is daer niet hongs of, wy blyven even goet vrient.
Ga naar voetnoot268
Trijn Jans
Hoe seyde Harmen teugen zijn vaer?
Ga naar voetnoot269
Piet
Hoort dien dief
liegen.
Trijn Jans
270[regelnummer]
Ic gis dat gy mijn man slacht, die betaeltme veeltijts
mit driegen.
Ga naar voetnoot270
't Is al ien lock, schat ick, ast om de maendt iens gheschiet:
Ga naar voetnoot271
| |
[pagina 168]
| |
En dan gatet noch as Lubbert, die hou-daer sey, en hy gaffer
niet.
Ga naar voetnoot272
Ick loof niet dattet iou Vrou lijdt datje iou met andere sout
menghen.
Ga naar voetnoot273
Ick gis dat gy over hebt dat meuchje wel in het Gast-huys
brenghen.
Ga naar voetnoot274
Ga naar margenoot*
Piet
275[regelnummer]
Ellemallementen, dat ick byget sulcken wijfjen hadt,
Ga naar voetnoot275
Ick soume warafter ier doot soenen, dan vernoeght of sat.
Ga naar voetnoot276
O mijn ick word so nuwelijck! Oy mijn ick word so wyvich.
Ga naar voetnoot277
Trijn Jans
Loopt alje best by jou vrou.
Ga naar voetnoot278
Piet
Die wort al te
vol-lyvich,
Maer so haest as ick jou sach, heb ick op jou evlamt.
Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Mijn lijf stong mijn en beefde, sieje wel hoe root bin
ick ekamt,
Ga naar voetnoot280
Ick wod nou wel ien reys voor mijn eten, jy siet mijn wel.
Ga naar voetnoot281
Trijn Jans
Schaemt jou, Piet, hoe praet ghy so? die quaet doet vaert inde
hel.
Ga naar voetnoot282
| |
[pagina 169]
| |
Piet
Dat schaedt niet, als ick slechts mocht mijn buyck vol
soenen.
Trijn Jans
Ja wel datje mijn man waert ick lietje ruynen of kapoenen,
Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
So souje mijn so veel niet by onty uyt krollen gaen.
Ga naar voetnoot285
Piet
Neen byget so niet, ic wod liever mijn leven niet uyt snollen
gaen.
Ga naar voetnoot286
Maer al even wel Trijn Jans, verstaje wel, ey laet my iens
betien,
Ga naar voetnoot287
Je weet wel, hoe sta jy so? de vrientschap, je man en selt
niet sien.
Ga naar voetnoot288
Trijn Jans
Wel elen-baes, wat kalling is dit? 't is quaet ghenoech of ick
ien hoer was.
Ga naar voetnoot289
Piet
290[regelnummer]
Die waecht die wint, je mocht anders mienen of ick ien
verkleumden boer was.
Ga naar voetnoot290
Trijn Jans
Loopt by jou hoeren, slimme Piet, mijn goedt dat is mijn eer.
Ga naar voetnoot291
Piet
Nou laet ick iens voelen. Comt gebruyckt de vryicheyt weer.
Ga naar voetnoot292
| |
[pagina 170]
| |
Trijn Jans
Maer wat binje ien nieu man, ick weet niet, ick sou schier.
Ga naar voetnoot293
Gans lyden wat raet, ey laet staen, flusjes komt jou vrou
hier,
Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En datse jou mallicheyt sach, wat souder anders uyt
spruyten,
Ga naar voetnoot295
Als datse mijn sou uytstoten, en de deur voor't hooft
sluyten,
Waer sou ick dan loopen by de wech, en dolen onder de
lucht?
Piet
Neen mijn lieve schaepje weest daer niet iens om beducht.
Ga naar voetnoot298
Moet ick slech ien reysje? je weet wel wat ick wil segghen.
Ga naar voetnoot299
Trijn Jans
300[regelnummer]
Wel schoon genomen ick wou, hoe souden wy 't anleggen?
Ga naar voetnoot300
Want hier is geen gheleghentheyt.
Piet
Niet? ghenoech, ick weet raet:
As wy flus egheten hebben, sel ick segghen dat mijn wijf te
bedde gaet,
Ga naar voetnoot302
In dat ick na de molen ga, om te nacht wat te malen,
Ga naar voetnoot303
En as de keers uyt is, sel ick ien slockje komen halen.
305[regelnummer]
Hoorje wel Trijn Jans, gae jy dan sitten an de
deur,
En asje mijn hoort hoesten of hemmen, so denckt Piet isser
veur,
Ga naar voetnoot306
Rijst jy dan stilletjens op, en doetse soetjens open,
Ick sel jou dan wel te vreen stellen, dat sou ick hopen.
Ga naar voetnoot308
| |
[pagina 171]
| |
Trijn Jans
Ick weet niet hoe icket aendreyen sel, ick bin te seer
vervaert.
Ga naar voetnoot309
Piet
310[regelnummer]
Schijt, schijt, niemendal, mijn Wijf slaept so vast
als een paert.
Ga naar voetnoot310
Trijn Jans
Heer dattet uyt quam, jemeny hoe sou sy kyven.
Ga naar voetnoot311
Dan niet te min 't is nu gheseyt, en 't moet gheseyt blyven.
Ga naar voetnoot312
Piet
Mien jy't mijn hertje? soo gheeft me dan ien soen.
Trijn Jans
Wel dat's een kleyne saeck, dat wil ick geeren doen.
Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Maer als gy flus over tafel sit hout jou wat statich,
Ga naar voetnoot315
Ick sel oock mijn best doen dat ick mijn bedwing en hou
matich:
Ga naar voetnoot316
Ga naar margenoot*
Want dattet jou Wijf sach sy worden jalours.
Piet
Ick selje dat wel of sien, ja voorseker, so wat op zijn boers,
Ga naar voetnoot318
Ygut hoe sellewe! hoe sellewe! ick wou dattet al nacht
was.
| |
[pagina 172]
| |
Trijn Jans
320[regelnummer]
Ick kan niet kallen, ick wou dat ick al op de
schiltwacht was.
Ga naar voetnoot320
Aeltje Melis, uyt.
Aeltje
Hoe vaer gy hier innen kaer, geefje en kaer ien praet?
Ga naar voetnoot321
Trijn Jans
Jou man verteltme so veel van zijn vryerlijcke staet:
Ga naar voetnoot322
Ja wat helptet, wat is hem al over ekomen.
Ga naar voetnoot323
Hy vertrock wat hy al had als hy jou eerst had enomen.
Ga naar voetnoot324
Piet
325[regelnummer]
Wijf, ick heb Trijn Jans laten sien mijn sulver
tuychje en mijn tas,
Ga naar voetnoot325
Mit mijn root-scharlaken wollen hemd, daer ic de Bruygom in
was.
Ga naar voetnoot326
S'is verwongdert dattet so gnap en gnut is, en niewers niet
estoten.
Ga naar voetnoot327
Heer se het sulcken sin in jou jackje mit honskoten,
Ga naar voetnoot328
En in jou blau versetten rock, met die stoot-kant van fluwiel.
Ga naar voetnoot329
| |
[pagina 173]
| |
Trijn Jans
330[regelnummer]
Maer watte moye brieven heb gy hier, jemy dit is ien
reyn taferiel.
Ga naar voetnoot330
Weet gy niet oft ien story, of dattet poeetery is?
Ga naar voetnoot331
Piet
Wat weet icket oft uyt de schrift of angder schelmery is,
Ga naar voetnoot332
De Schilders die schilderen altemet soo wat heen.
Ga naar voetnoot333
Aeltje
Wat duncje moer van mijn kevy, isse niet ongnaertich esneen?
Ga naar voetnoot334
Trijn Jans
335[regelnummer]
Se blinckt as ien becken, maer wat zijnder konstighe
gasten.
Ga naar voetnoot335
Ja wel alle dingh is hier so reyn, men sout met geen vuyl
hangtje antasten.
Ga naar voetnoot336
Wat hettet te beduyen, gy bint te dubbel ondieft.
Ga naar voetnoot337
Aeltje
Man as gy wilt, het eten is riet; komt binnen sus soo't u
belieft.
Ga naar voetnoot338
Komt eet wat mit ongs, versmaet ongse kleynicheyt niet.
Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Houtet mijn ten besten, so gy juyst gien steetse
reynicheyt siet.
Ga naar voetnoot340
| |
[pagina 174]
| |
Trijn Jans
Hoe keun gy't segghen. Wil ick mijn muylen uyt-trecken?
Ga naar voetnoot341
Aeltje
Ay nou gaet in, gaet in, je mocht so lief mit mijn gecken.
Ga naar voetnoot342
Nou vaer neemt jou plaets. Nou Trijn Jans sit neer.
Piet
Wat? wat is dit? sit teugen mijn over, want ick dit keer.
Trijn Jans
345[regelnummer]
Neen ick bedanckje, ick sit wel, ick sel hier wel
blyven.
Ga naar voetnoot345
Nou Aeltje Melis gaet gy sitten. 't Sijn qua gasten die de
Waert verdryven.
Ga naar voetnoot346
Piet
Nu eet allegaer, ic kan niet noon, daer staet de betiel,
Ga naar voetnoot347
En 'tis gien benier dat ickje visch veur diel.
Ga naar voetnoot348
Dat's-je veur, doetme na, gy moeter so wat in slingeren.
Ga naar voetnoot349
Aeltje
350[regelnummer]
Maer hoe boerachtich vat hy dat an mit duym en mit
vingeren.
Nou Trijn Jans peuselt wat, smeert ien stick botteren broot.
Ga naar voetnoot351
| |
[pagina 175]
| |
Wy hebben sulcke koren eyertjes, se hebben doren as ien gout
so root,
Ga naar voetnoot352
Se binnen van passen hartjes, se hebben sulcke dunne schillen.
Ga naar voetnoot353
Piet
De Visschen hebbent goet.
Aeltje
Hoe so?
Piet
Die
meugen drincken asse willen.
Aeltje
355[regelnummer]
Daer was ick veur jou riet. Wod gy niet wel dat gy't
kreecht?
Ga naar voetnoot355
Piet
Maer Aeltje jy grijpt na de kan as ien aer zijn mongt veecht.
Ga naar voetnoot356
Aeltje
Ga naar margenoot*
Dat lierden my mijn salige vaer, ic sel zijn do-mont niet beliegen.
Ga naar voetnoot357
Piet
Y wat, ick stick schier, nou Melis kijntje laet eens
overvliegen:
Ga naar voetnoot358
| |
[pagina 176]
| |
Gans bloet ick heb sulcken schrickelijcken dorst;
Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Mijn dunct datter een gloeyende stien leyt in mijn
borst.
Aeltje
Daer hangt botter in jou baert, veecht of eerter in gaet
verwortelen.
Ga naar voetnoot361
Piet
Neen, laet hangen, alst drooch is dan selter wel uyt mortelen.
Ga naar voetnoot362
Wat so, nou ist mijn beurt: avoes Trijn Jans.
Trijn Jans
Ic dancje.
Piet
Danckt
als ghy't hebt.
Ga naar voetnoot363
Die is inde kijntscheyt wijf, is tappen te veul, so siet dat
gy't schept.
Ga naar voetnoot364
Aeltje met de kan binnen.
Piet
365[regelnummer]
Trijntje het wort schier tijdt, ick wil nu stracks
wech gaen.
Ga naar voetnoot365
Siet toe, houtje woort, ick latet daer op staen.
Ga naar voetnoot366
Aeltje met de kan weer uyt. | |
[pagina 177]
| |
Aeltje
Wel vaer staje so op? ghy hebt immers niet ghelesen.
Ga naar voetnoot367
Piet
Ja wijf het sal ten jongsten dage even veul wesen.
Ga naar voetnoot368
Of ick daer ien diel woorden brabbel, 't het niet ien beet
om't lijf.
Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Liefste ick ga na de meulen: gae jy na bed toe, selje
wijf?
Ick moet wat doen, de wijnt is goet; te nacht wil icje quijt
schelden,
Ga naar voetnoot371
Dan morghen avont sel icket je weer dubbelt vergelden.
Aeltje
Gy dreygt d'onvervaerden, ich heb mijn schilt al byme mijn
vaer.
Ga naar voetnoot373
Piet
Gedieu, genacht wijfje, genacht Trijn Jans, houdje wat by ien
kaer.
Ga naar voetnoot374
Trijn Jans
375[regelnummer]
Heer wat hebje daer ien genoechlijck man, het is te
byster.
Ga naar voetnoot375
Wat helpet hy is te eunjer: hoort hy singt als ien Lyster.
Ga naar voetnoot376
Hy is drollich van praet, en blygeestich as hy singt.
Ga naar voetnoot377
| |
[pagina 178]
| |
Aeltje
Ja lieve Trijn Jans ic weet selfs best waerme de schoe
wringt;
Hy verteert alle daech sulcken gelt, en hy brengt niet in:
Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
In dat mier is, hy is so vrou mal: och ich hebber
sucken verdriet in.
Ga naar voetnoot380
Staech is hy inde kuffen, of inde Boeren droncke bier laghen.
Ga naar voetnoot381
Hy is soo nat-gierich, men sou hem met een goe tooch door ien
vier jaghen.
Ga naar voetnoot382
Hy het so veul vermalle-komenschapt mit die soete luy:
Ga naar voetnoot383
En ick spaert vast uyt mijn lijf, en ick drinck niet dan wey
of huy.
Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Wat noot wast dat hy ien pijntje by de luy ging
verpoyen:
Ga naar voetnoot385
Maer as hy droncken is loopt hy stracks mit zijn lichte
koyen,
En 'sanderen daechs sit hy dan en knort en mort. Ja kijnts ic
heb de man,
Ga naar voetnoot387
En ien ander (asmen seyt) hetter de soeticheyt en de wil van.
Ga naar voetnoot388
Van waer komt de mannen de vryicheydt om by anderen haer te
voeghen?
Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Dat wy altemet iens verwisselden hoe qualijck soudense
genoegen.
Ga naar voetnoot390
Trijn Jans
Neen seker ick prijs mijn man, hy is wel haestich en quaet:
Ga naar voetnoot391
Maer 'tis in ien ommesien ghedaen, wast anders ick wist me
ghien raet.
Neen sepers de mijn is anders heel deuchdelijck van leven:
Ga naar voetnoot393
Hy het my van zijn leven gien quaet exempel ghegheven.
| |
[pagina 179]
| |
395[regelnummer]
Ga naar margenoot*
Hoort Aeltje Melis, hoort kijnt, maer luystert gautjes toe:
Tansjis as ick mit jou man allienich was, hy vraechdeme doe
Ga naar voetnoot396
So heftich, ick kon hem mit gewelt niet van mijn lijf
houwen.
Aeltje
Maer waerom?
Trijn Jans
Maer om de nuwicheyt
daer de knechtjes ien wijf om trouwen.
Ga naar voetnoot398
Wel iemers! sus, hy hettet my so lang ghevraecht
Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Tot dat icket hem toeseyden: en wy hebben
beraetslaecht
Dat hy mijn, as de kaers uyt is, sel komen besoecken.
Kom hier mijn moer, laet ick jou op mijn benier eens doecken,
Ga naar voetnoot402
Treckt mijn vliegher an, en gaet hier sitten op dit ghestoelt,
Ga naar voetnoot403
So wert zijn heete lust sonder sonden verkoelt.
405[regelnummer]
‘Ick hebt hem belooft, uyt vrees van hem te
vertoornen.
Ick heb mijn man te lief dat ick hem kroonen sou mit hoornen:
Ga naar voetnoot406
Ick heb hem om jouwent wil mit ien klucht ghestilt.
Ga naar voetnoot407
Ghy kont nou wel ien soeticheyt hebben so ghy maer wilt.
Ga naar voetnoot408
Mijn hert is te eerlijck dat ick yemant sou veronghelijcken.
Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
En as hy dan gedaen het, o bloet hoe sou ick hem
uytstrijcken!
Ga naar voetnoot410
Aeltje
Wel siet, is dat niet ien groote last? dat speelt hy mijn
altemet.
Ga naar voetnoot411
| |
[pagina 180]
| |
Trijn Jans maeck mijn toe, na je sin, gae jy leggen op mijn
bedt.
Ga naar voetnoot412
Hebt gien sorgh, ick sel de rest al swyghend' wel beschicken.
Ga naar voetnoot413
Ick sel de vreemde vogelaer vangen in zijn eygen stricken.
Ga naar voetnoot414
Trijn kleedt Aeltje.
Trijn Jans
415[regelnummer]
Wel Aeltje Melis, asje nou jou selven wel besiet,
Seper me dunckt je lijckt jou selven in't minste niet.
Ga naar voetnoot416
Aeltje
Ay lieve help my knap; Heer kyeren ick heb sulcken verlanghen
Ga naar voetnoot417
Om die wilde weyman in zijn eyghen stricken te vanghen.
Ga naar voetnoot418
Trijn Jans
Doet open asje hoort hoesten, of hemmen, nou, adieu goe nacht.
Ga naar voetnoot419
Aeltje
420[regelnummer]
Wel, droomt ghenoechlijck Trijn Jans en slaept
sacht.
Nou ick mach hier gaen sitten, holla! ick most de kaers
uytblasen,
En wachten soo de gracy met een stillicheyt, sonder veel te
rasen.
Ga naar voetnoot422
| |
[pagina 181]
| |
Piet uyt.
Gans lyden hoe raeckt een man somtijts te peert byget.
Ga naar voetnoot423
Ick hebber mijn ruyntge soo recht scherp op e wet.
Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
So soumense loeren die besuchte stee-katten:
Ga naar voetnoot425
Se binnen datse binnen, de Meulenaers weten me watte.
Ga naar voetnoot426
Ick selder bygut soenen datter een poos heugen sel
Ga naar voetnoot427
Maer 't is sulcken eunjeren diertje, ofser wel teghen meughen
sel?
Ga naar voetnoot428
De Borghers die meughen heur wyven wel uytstueren,
430[regelnummer]
So krygense hulp vande vreemde man of vande
bueren:
't Is menschelijck dattewe mekaer wat helpen, maer
Dus komtet dattet de kyeren niet een beet ghelijcken de vaer:
Ga naar voetnoot432
Of als Lijsje an den overtoom, die als sy op heur sterven
lach:
Elck kindt met een besondere levendighe vaer versach.
Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Ick heb daer inde schuer stracks drie rauwe eyeren uyt
esopen,
Ga naar margenoot*
Daer kenmen so lustich of! nou, dats enoech, slaepje Trijn Jans? doet open,
Ga naar voetnoot436
Gaet stilletjes te werck, sus, sus, dattet mijn wijf niet en
hoort:
Ga naar voetnoot437
Wat, nou hou ick noch veul van jou, datje so rustich hout je
woort.
Ga naar voetnoot438
binnen.
Piet weer uyt.
We meughen so veul houwen as we willen van de boerinnen,
440[regelnummer]
Maer ick seg dattet de stee-wyven heur veer of winnen.
Ga naar voetnoot440
Onse vrouwen zijn te bot, want sy hebben dat verstant
niet:
| |
[pagina 182]
| |
Dit vroutje kon heur ambacht, heurs gelijck en isser in't lant
niet,
Ick heb mit ien vrientschap, verstaje wel, mijn afscheyt
genomen.
Ga naar voetnoot443
En ick seyde heur, in heur oor, dat ick flusjes weer sou
komen.
445[regelnummer]
Nou ick mach na de molen gaen. Ho, slaepje Joosje mijn
knecht?
Joost
Neen Miester, se slapen niet al die-der snuyven.
Ga naar voetnoot446
Piet
Wel
dat's hun recht,
Byget Joosje, ick bin so blijd, ic heb daer sulcken
avontuurtje ehadt.
Ick heb van mijn leven geen soeter half uurtje ehadt.
Joost
Wel hoe gingt in zijn werck? ey dielt ien mensch wat mee.
Piet
450[regelnummer]
Ick seltje seggen, daer quam van avont ien vroutjen
uyter stee,
Die buyten esloten was, om huys-vesting vraghen.
Wel immers, mijn groote maet, wy hebbense in huys eslaghen.
Ga naar voetnoot452
't Was sulcken moyen dier, se had ooghen die glommen as ien
kool van vars,
Ga naar voetnoot453
Se hadt roose wangentjes, en lippen soo root as ien kars.
Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
S' is te euvelijcken reyn, se het sulcke verweende
klieren,
Ga naar voetnoot455
Die heur reysighe lichaem noch te helft te mier vercieren.
| |
[pagina 183]
| |
Ick vlamde daer op as ien boer op ien boeckede-koeck,
Ga naar voetnoot457
Ick had sulcken spul, ick kon gien huys houwen mitme
broeck.
Joost
Wel hoe voerje toch?
Piet
Wel, hoor hier, ick
seltje segghen:
460[regelnummer]
As mijn wijf, Aeltje Melis, de kyeren te bed ging
legghen,
So heb icket heur van veers soo wat veur eleyt.
Ga naar voetnoot461
Mitten iersten hielser weyg'rich, en s' hetter wat teghen
eseyt,
Maer daer na hetse mijn vrywillich bescheyden,
Ga naar voetnoot463
Datse mijn op ien stoeltje, ande deur, sou sitten en
verbeyden.
465[regelnummer]
En as ick hoesten of hemden, seyse, dan souse
opstaen,
Daer heb ick ien reys, je siet mijn, ien gangetje egaen:
Ick bin van men leven van niement so vriendelijck
ontfanghen:
Se hing men om't lijf as ien klat: ja ien ael kan so niet an
ien dobber hanghen.
Ga naar voetnoot468
Dat's nou al eveliens, se wierp men uyt de sael oft niet was:
Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Het moeydeme werentich dattet so besuckt haestich
eschiet was:
Ga naar voetnoot470
Bylo dat ick sulcken wijfjen had, ick lieper mede 't landt
uyt:
Ick heb daer selfs ien Vrouw', hier e seydt, wat ist? se leyt
as ien zandt-schuyt.
Ga naar voetnoot472
Joost
Gans wongden miester, je sout my so wel gaende maken.
Ga naar voetnoot473
| |
[pagina 184]
| |
Ga naar margenoot* Wat
dat ick so ien reys mocht mit mijn neus in't vet raken,
475[regelnummer]
Hoe sou ick snobbelen; hoe sou ick woelen; get hoe sou
ic me spoen.
Ga naar voetnoot475
Piet
Wel hebt gyer lust toe, ic geefje oorlof, wil gy't iens voor
me doen.
Ga naar voetnoot476
Joost
Ick durf niet, ick vrees, en of sy dan wacker worden?
Ga naar voetnoot477
Piet
Hebje gien hert? o blooten guyl! wech, wech, benje sulcken
jorden?
Ga naar voetnoot478
Neen, byget, ick heb ien angder langst in mijn tijt eweest.
Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Wel hey, bin gy so geck Joosje? ick weet niet waer
veur gy vreest;
Jy keunt nou jou lust voor niemendal kryghen:
Ga naar voetnoot481
Daer is gien swaricheyt, keun gy maer swyghen.
Weest stout as ien man, liert an mijn, wat duncje dat dit gien
Romeyns bedrijf is,
Ga naar voetnoot483
Dat ick ien ander zijn vrouw of soen inde kamer daer mijn wijf
is?
Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Hoe bevoel gy jou al, seg Joost, krijch gy wat moets?
Ga naar voetnoot485
Joost
Pots longeren, ick word so wildt, je maeckt me schier broets.
Ga naar voetnoot486
| |
[pagina 185]
| |
Piet
Ast is vaer, mocht et sommige van die ionge maets gebeuren;
Ga naar voetnoot487
O bloemer herten, hoe wacker souwen sy daer an peuren.
Ga naar voetnoot488
Nu wil gy't doen? soo doetet, ick segtje, eer icket doe.
Joost
490[regelnummer]
Neen blijft gy hier, ick selder gaen, dat gater na
toe.
Ga naar voetnoot490
Joost binnen, Piet buyten.
Piet
Dat mach ick lyen, sey de meyt, dat gy me soent daer ick by
ben,
Ga naar voetnoot491
Maer aers sou ick quaet wesen. Ick weet niet hoe ick so bly
ben.
O Burghers wilt gy jou Wyven niet beter bewaren,
Ga naar voetnoot493
So stuertse by de Meulenaers, die sellent je wel of klaren.
Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
't Sel me benuwen hoe 't Joost daer of touwen sel.
Ga naar voetnoot495
Byget burgers, ick seg noch bewaert iou Vrouwen wel
Ga naar voetnoot496
Voor jonghens, voor boeren, voor vreemdeling en reysers:
Ga naar voetnoot497
Ja de slechtste Jolen hebben veeltijts de grootste deysers.
Ga naar voetnoot498
Jy meucht allegaer wel huysen mit toorens setten:
Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Maer de molenaers sellen al de ste-kliecken noch
hoorens setten.
Ga naar voetnoot500
Roept weer molenaer koren-dief,
Ga naar voetnoot501
Groote sacken heb gy lief.
| |
[pagina 186]
| |
Wy sellen't, dus doende, iou wel weer betalen.
Nou ick mach na boven gaen, en tyen wacker aen't malen.
Ga naar voetnoot504
Aeltje van binnen teghen Joost de
knecht.
505[regelnummer]
Jy luysighe rabaut! by wie meyn gy dat gy bint?
Ga naar voetnoot505
Is dit de liefde, luys-bosch, daer gy mijn me bemint?
Jy hoerejagher, gy licht vinck, de Vrou is te eerlijck
Ga naar voetnoot507
Dat sy in Overspel haer ziel sou besmetten soo deerlijck.
Jy eetbreker, gy trouschender, gy eerloosen dief.
510[regelnummer]
Durf gy noch segghen, gy fiel, dat gy mijn hebt
lief?
Jy onkuysschen bock, gy seltme gien mier so veur lieghen.
Ga naar voetnoot511
Men sel iou lieren, iou schelm, eerlijcke Vrouwen te
bedrieghen.
Nou koom gy wel dickwils, en anders so doedy schaers,
Ga naar margenoot* Gien
vijf kunsjens in ien hiel volslaghen vierendeel jaers,
Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Wat mach ick sulcken ritsen hongt toch beminnen?
Ga naar voetnoot515
Loopt an de galgh gy vleys-dief, o my! ick werd' wel uyt mijn
sinnen.
Gy meynedige gast, gy trouloose bloet, gy geyle droncke fun.
Ga naar voetnoot517
Ick seg noch 'tis wongder dat ick iou 't licht in iou ooghen
gun.
Dat lichtvaerdighe hersebecken sel noch vande donder breken.
Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Gy selt den dach niet leven dat gy iou bienen selt by
my onder steken.
Ga naar voetnoot520
Loopt dat gy besucht en bekrenckt wort gy overdadige schavuyt.
Ga naar voetnoot521
Heer hoe koom ick an dusschen man? Och ick krijt mijn oogen
uyt.
Ga naar voetnoot522
| |
[pagina 187]
| |
Joost weer uyt.
Ja wat duyvel ick heb my daer te leelijck verkeken.
Gans sacker wilghen dat mach niet deur. Ick heb mijn Vrou of
esteken.
Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Mijn hert dat jaechtme, noch beeft mijn hiele
lijf.
O seuven sacken mit krenten, hoe ysselijck baerden dat wijf.
Ga naar voetnoot526
Hadse my ekregen se hadme vernielt mit heur poten.
Seg ick dit mijn miester, hy selme deurstoten.
Ga naar voetnoot528
Ick weetme gien raet. Wil icket hum segghen of niet?
Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Jae'k, 't hettet nou al, 't is door zijn ingheven
eschiet.
Ga naar voetnoot530
Piet
Wel waer blijft hy so lang? wat semelaer is ditte?
Ga naar voetnoot531
Bylo, doen ick jong was, ick konde wel angders op-sitten.
Ga naar voetnoot532
O lyden, hoe lustich lach ick mit lobberich in't klaver vlack.
Ga naar voetnoot533
Ick bicktender op as ien kray op ien krengh, as ien geyt op
ien haver sack.
Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
As ien duyvel op ien ziel. Wel hey! hoe koom gy so
dromich Joost?
Ga naar voetnoot535
Wat schortje? segt.
Joost
Ic durf niet.
| |
[pagina 188]
| |
Piet
Wat
isser, binje qualijck e troost?
Ga naar voetnoot536
Wodse niet op-doen?
Ga naar voetnoot537
Joost
Ja se.
Piet
Hebje dan
niet iensgis, he?
Joost
Jaeck.
Piet
Wel hoe binje dan noch so treurich? dat is ien bystere saeck.
Ga naar voetnoot538
Schaemt iou datje so suffende komt an druylen.
540[regelnummer]
Wel wat binje veur ien knecht? ja, uylen blyven
uylen.
Wat isser? ick wilt weten.
Joost
Maer miester ick
hebme vertast.
Ick miende dat ick de burgerin had, en iou Vrou wast.
Piet
O gy schrobber, kon gy niet sien wie gy veur hadt?
Ga naar voetnoot543
| |
[pagina 189]
| |
Joost
Wat sou ick sien in't doncker. 't Was de Vrou die ande deur
sat,
545[regelnummer]
An mijn rechter-hangt, op ien passelijck laech
stoeltje.
Ga naar voetnoot545
Al sou ick sterven, ick wist angders niet of't was iou
boeltje,
Ga naar voetnoot546
Die so louter, asje segt, van iou over ehaelt was:
Ga naar voetnoot547
Maer doe het spul op zijn best was, doe hoorden ick ierst dat
ic verdwaelt was,
So beseten als iou Wijf rimenten, tierden en riep,
Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Ick had genoech dat icket, mit mijn broeck inde hangt,
ontliep.
Ga naar voetnoot550
Het schaet niet, sy wist niet dat icket was. Hoe binje so
beteutert?
Ga naar voetnoot551
Piet
Maer ic wetet wel, daer leytet mijn, dits te elements
verpeutert.
Ga naar voetnoot552
Neen Joosje, wy dienen mekaer niet, gy moet gaen, hoorje wel?
ick segh het,
Ga naar voetnoot553
Ick sou gien huys mitter kunnen houwen, nou se iou smaeck wegh
het,
Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Daer isje gelt, neemtie sack jou pack jou kousen en
schoenen.
Ic bin niet nydich, maer ic mach niet lyen datse mijn wijf
of-soenen.
Joost
Wel miester wat kon icket beteren, gy hebt my daer toe
ebrocht,
Ga naar voetnoot557
Doe ick niet ien hayr op mijn hooft had dat daer om docht.
Ga naar voetnoot558
| |
[pagina 190]
| |
Piet
Het is mijn schult, ick bekent, daerom ly icker de smert
of.
560[regelnummer]
Neen byget maeckt ongs so gien kruys of ick stoot iou
'thert of.
Ga naar voetnoot560
Ick hebme gat wel eschraept. Ick mochter iou wel toe roepen,
Ga naar voetnoot561
Ick sel van mijn leven gien andere mans vrouwen of
snoepen.
Nou Joosje fluck, ick wilt hebben dat je stracx mitter
daet
Vertreckt, terwijl datje vrou slaept: maer hoor hier eer gy
gaet,
565[regelnummer]
So bid ickje wilt dit niemant tot mijnder schanden
vertrecken:
Ga naar voetnoot565
Deynckt Joost die ien goe Ael in zijn pot siet die moetse
toedecken.
Ga naar voetnoot566
Hou daer is ien drinck-penning, en schandeliseert iou vrou
niet.
Ga naar voetnoot567
Joost
O neen.
Piet
Wel gedieu.
Ga naar voetnoot568
Joost
Ghenacht
slimme Piet.
Piet
Ja wel isset van zijn leven wel eschiet? 't zijn te vreemde
saken.
570[regelnummer]
Ick wil by mijn wijfs moer loopen, die sel de peys wel
maken.
Ga naar voetnoot570
Maer wat staet hier ande luyffen?
Ga naar voetnoot571
Dat ghy niet wilt dat u gheschiet,
En doet sulcks an een ander niet.
Ga naar voetnoot571b-572
| |
[pagina 191]
| |
O bloet van gansen! had ick dit gister avont ghelesen,
Ga naar voetnoot573
De goe Joost sou van daegh mijn Luytenant niet wesen.
Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Dit is wonder wel e seyt: doch daer is goets genoech e
schreven,
Ga naar voetnoot575
Maer 'tgaet daerom niet te beter in ons leven.
Ga naar voetnoot576
Hy spieghel hem an my die van dit evel sieck is.
Ga naar voetnoot577
Hoort gy wel stekelbaersjes, pisreutjes, die garen zijt daer't
warm en wieck is,
Ga naar voetnoot578
Hoort na mijn raet, gy meucht wel ien woortje in't sot
spreken,
Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Maer men mach gheen vremde sleutel in een anders slot
steken.
Daer luyt de poort-klock, me dunckt dat de trommel dobbe dobbe
dob gaet.
Ja wel, hoe nou? sie ick recht, men dunckt dat de poort vast
open staet.
Sus, ick hoor mijn wijf, ghedieu.
Piet binnen.
Aeltje Melis, en Trijn Jans.
Aeltje
Dat is garen
edaen.
Trijn Jans
Ick danckje dat icker wel eweest heb. Nu ick mach gaen.
Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Komt en haeltje scha weer in. Heer kyeren dits
onverdient.
Ga naar voetnoot585
Aeltje
Och moer iou is niet te goet eschiet. Ick loof niet datjet
mient?
Ga naar voetnoot586
Of gy weer buyten gesloten worden, ick wilje garen
huys-vesten.
| |
[pagina 192]
| |
Trijn Jans
Wel gedieu Aeltje Melis.
Aeltje
Wel gedieu Trijn
Jans.
Trijn Jans
Hout
mijn vryicheyt ten besten.
Ga naar voetnoot588
Aeltje binnen.
Ga naar margenoot* Wat
seg gy van die rekel, had hy my daerom ghenomen in?
Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Wel ick danck God dat icker so afghekomen bin.
Dit moet ick mijn Man vertellen, en al mijn Neven en
Nichten,
As mijn Susterling Hillebrant dit hoort die selder stracx wel
wat of dichten,
Ga naar voetnoot592
Ick loof niet of het sel over de hiele stadt noch wel worden
verhaelt.
Ga naar voetnoot593
Hoe listich heb ick daer list met list betaelt.
595[regelnummer]
Heer een mensch en kan hem niet nau ghenoech bewaren.
Ga naar voetnoot595
Ick sel van me leven niet meer alleenich uytvaren.
Vroutjens, ick waerschu iou, dat ghy doch wel voor iou siet:
Ga naar voetnoot597
Want kyeren, al sietmen de luy, men kentse niet.
't Kan verkeeren. EYNDE. |
|