[Johan Hugo de Groot]
GROOT (Johan Hugo de), meestal slechts Johan, ook Janus Grotius genoemd, was een jonger broeder van den voorgaande en werd op den huize Kraaijenburg nabij Delft den 8sten Maart 1554 geboren. Hij studeerde te Douay, en verwierf aldaar den graad van meester in de vrije kunsten en van Doctor in de regten. In het vaderland teruggekeerd, werd hij, in 1589 Schepen en in 1591 Burgemeester van Delft, welke waardigheid hij vier achtereenvolgende jaren bekleed heeft. Hij stond in hoog aanzien bij het Huis van Oranje en werd gekozen tot Raad van den Graaf Philips van Hohenlohe, toen deze, in de jongelingsjaren van zijnen zwager Prins Maurits, een groot aandeel in de zaken van den lande had. Ook werd hij in 1594 aangesteld tot Curator der Leidsche Hoogeschool, van welke waardigheid hij, om onbekende reden, omstreeks 1617 afstand deed. Hij overleed den 3den Mei 1640 en was gehuwd met Alida Borren van Overschie en verwekte bij haar vier zonen, waarvan er twee op jeugdigen leeftijd stierven, en de beide anderen volgen. Zijne afbeelding ziet het licht.
Als Curator der Leidsche Hoogeschool heeft Johan de Groot zich zeer verdienstelijk gemaakt. Een groot gedeelte van het lot dier instelling was in zijne handen gesteld. Zijn warme ijver voor de bevordering der wetenschappen maakte hem dat vertrouwen ten volle waardig. De geleerdste mannen van zijnen tijd gaven hem eenparigen lof, en de beroemde Lipsius achtte hem zeer hoog; hield briefwisseling met hem en schreef hem, onder anderen: ‘gij bemint de Muzen; de Muzen beminnen u, en zullen u blijven beminnen, en ik met haar.’ Als beoefenaar der Latijnsche en Nederduitsche dichtkunst deed hij zich kennen; in de eerste taal door een paar gedichten, die in de Poëmata van zijn zoon Hugo en in de Deliciae Poëticae van L. van Santen (Fascier VIII) voorkomen, en in de tweede door eenige verzen in de Overgebleven Rijmstukken van en op J.H.W. en P. de Groot, in 1722 te Delft gedrukt.
Zie: Brandt, Leven van Huig de Groot, D. I. bl. 5, 7, 20, D. II. bl. 272; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. Toev. en Bijl. bl. 6, 7; Luden, Hugo de Groot, enz. bl. 2, 3; Jhr. Cornets de Groot,