dit huwelijk werd dan ook Huig de Groot of Huig de Groot van Kraaijenburg genaamd. In 1511 geboren bekleedde hij vijf malen de waardigheid van Burgemeester der stad Delft en was door het huwelijk vereenigd, eerst met vrouwe Maria Wisse, dochter van den Burgemeester Gerrit Wisse van Haarlem, en daarna met vrouwe Elselinge van Heemskerk, insgelijks uit een oud adelijk geslacht gesproten.
Uit het eerste huwelijk werd eene dochter, Maria, geboren en uit het tweede twee zonen, waarvan de oudste Cornelis was, aan het hoofd van dit artikel genoemd, en Johan Hugo, die mede volgt.
Cornelis de Groot dan werd te Delft den 25sten Julij 1546 geboren. Reeds op jeugdigen leeftijd vertoefde hij geruimen tijd te Parijs, waar hij zich op de wijsbegeerte en de geschiedenis met vlijt toelegde, en vertrok vervolgens naar Orleans, waar hij in de regtsgeleerdheid studeerde en waarschijnlijk den doctoralen graad verwierf. In het vaderland terug gekeerd werd hij niet alleen door Prins Willem I tot zijnen requestmeester verheven, het geen in dien tijd eene hooge bediening aan het Hof der Prinsen van Oranje was, maar hij had ook in 1575 een belangrijk deel aan de oprigting der Leidsche Hoogeschool; was bij hare inwijding tegenwoordig, en had zich mede verbonden tot het geven van eenige lessen in de wijsbegeerte. Eerlang aanvaardde hij echter het hoogleeraarsambt in de regten, hetwelk hem reeds in het jaar 1575 werd opgedragen, en dat hij met grooten lof bekleedde tot het jaar 1583, toen ligchaamszwakte hem hetzelve deed nederleggen. Vier jaren later liet hij zich door Curatoren bewegen, om zijne dienst op nieuw aan de Hoogeschool te wijden, en hij volhardde daarin, met afwijzing van herhaalde aanzoeken, om eene plaats in den Hoogen Raad aan te nemen, tot aan zijn overlijden, dat op de dag zijner geboorte in 1610 plaats had. Hij was gehuwd met vrouwe Geertruide Uyteneng, uit het adelijke geslacht van dien naam gesproten, welk huwelijk echter kinderloos bleef.
Cornelis de Groot wordt een der geleerdste mannen van zijnen tijd genoemd. Hij was zoowel in de letteren en wijsbegeerte als in de regtsgeleerdheid ongemeen bedreven. Zijne gematigdheid, wijsheid en zedigheid veroorzaakten dat hij meermalen met de waardigheid van Rector der Hoogeschool bekleed werd. Er zijn geene gedrukte geschriften van hem bekend, doch hij liet in handschrift de volgende werken na:
Commentaria ad libros quatuor institutionum Juris Civilis.
Commentaria ad primam partem sive libros quatuor priores Digestorum.
Commentaria et observationes Feudalium.
Tractatus singularis de differentiis Feudorum a Feudis Hollandicis.