| |
Jongmans-Klagt.
Wijs: Van doen ... en, doen.
Ontsluit, ontsluit, uw venstertje,
Aanhoort mijn zoet geklag, klag, klag,
Aanhoort mijn zoet, geklag,
Laat me minnen, verwinnen, uw herte Godinne!
Mijn allerliefste Jonkertje!
Hoe komt gij hier zoo laat,
En staat hier in het donkertje.
En voert er zoo zoete praat?
Ik heb er tot trouwen geen lust, lust, lust,
Ik heb er tot trouwen geen lust;
Gaat zoeken, in hoeken, naar andere doeken,
Mijn uitverkoren Engeltje!
Ik zal er u nacht en dag,
| |
| |
Met liesfelijke woordekens,
Begroeten zoo veel ik mag;
En wat gij maar commandeert, deert, deert,
En wat gij maar commandeert,
Zal wezen, geprezen, geschieden na dezen,
Ja, ja, dat zijn de pratertjes,
Wij bennen dat wel gewend,
Gaat heen bij al de Satertjes,
En klaagt er uw groot torment,
De meisjes die worden geleerd, leerd, leerd,
De meisjes die worden geleerd,
En smeken en spreken, kan 't harte niet breken,
Ach, ach, Indien mijn hartje lag
Ik weet gij 't accordeeren zag,
Opregtelijk met mijn mond;
Maar lacij het kan niet zijn, zijn, zijn,
Maar lacij het kan niet zijn,
Ik brande, ik blake, hoe zal ik het maken,
Ach, Liesje! geneest mijn pijn.
Zou ik beneden komen dan,
Daar gij er bent zoo vol vlam?
Neen, neen, gij moogt mij steken an,
Dat het mij kwalijk bekwam;
Gaat koelen u in de kroeg, kroeg, kroeg,
Gaat koelen u in de kroeg,
En slemp er, en hempter, of rookter, smookter,
Het is voor mij te vroeg.
Ach, ach, geen Bagchus kan mijn pijn,
Noch een Vulcanus medicijn,
Maar Venus de schoone vrouw;
Dat bent gij mijn Engelin zoet, zoet, zoet,
| |
| |
Dat bent gij mijn engeltje zoet:
Doet raken, genaken mij uw roode kaken,
Tot demping van mijn gloed.
't Is best, dat ik mijn venstertje sluit,
Gij zult er hier toch niets rigten uit,
Daarom zoo staak er uw klagt;
Ik lach er met jongmans praat, praat, praat,
Ik lach er met jongmans praat,
Haar reden en eden, die duren op heden,
Zoo lang als men bij haar staat.
Mijn engeltje! ei, nog een woord,
Ik zweer er bij zon en maan,
Ach, ach, mijn Liefste mij verhoort,
Ik zal er nooit van u gaan;
Maar toonen te zijn uw slaaf, slaaf, slaaf,
Maar toonen te zijn uw slaaf.
In zaken, die raken, tot uwen vermaken,
Bij nachten en ook bij daag.
Hoe zoetjes fluit de vogelaar,
En had hij den vogel vast,
Exempels zijn van duizend jaar,
Ik hou er mij uit den last;
Als 't meisje is in de schuit, schuit, schuit,
Als 't meisje is in de schuit,
O maatje! dan praatje, wel anders kameraadje!
Vaarwel, 'k mijn venstertje sluit.
Wat dunkt u van dit aardig dier?
Hier sta ik gelijk een kaai,
Ach, Lief! mijn levensvreugd, plaizier,
Mijn zonnetje daar ik naar draai;
Ik zeg er u goeden nacht, nacht, nacht,
Ik zeg er u goeden nacht,
Patientie, silentie, dat is penitentie,
Verloren is hier mijn klagt.
| |
| |
Ach deurtje sluit mijn Liefjes lust,
Ach, venstertje! toegemaakt,
Ach beddetje, daar de schoonste rust,
Ach, kamertje! heel volmaakt.
Gij rukt er mijn trouwe min, min, min,
Ge rukt er mijn trouwe min,
Rust schoone persone! mijn Liefje Idone!
De hemel verkeert uw zin.
|
|