Vier excellente cluchten
(1950)–J.J. Mak– Auteursrecht onbekend
[pagina xxxix]
| |||||
Vier excellente kluchten | |||||
[pagina xl]
| |||||
Personen
| |||||
[pagina 1]
| |||||
Een speel van drie minners, de coster, de pape ende de jonckere Ga naar voetnootOpschriftGa naar margenoot+Dwijf
Ic mach wel seggen naer mijnen heesch
Ga naar voetnoot1
Smorgens: ‘Staet up wel ghemaect vleesch’
Ga naar voetnoot2
Ieghens my zelven, alzoot wel schijnt,
Want ic ben zeker zeer hertelic ghemint
5[regelnummer]
Van frisschen ghesellen, die naer mij staen.
Ic zal noch bont met hielen gaen,
Ga naar voetnoot6
Al en sauden gheen pijpers in peinse dien.
Ga naar voetnoot7
Daer isser drie, die mij vrihen;
Zij sullen saen commen, ic weet te vooren,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer ic zalse begecken, dats verlooren.
Ga naar voetnoot10
Virgilius of Aristoteles snel
Ga naar voetnoot11
En wierden noijnt beghect zo wel,
| |||||
[pagina 2]
| |||||
Als ic se beghecken zal saen!
Ga naar voetnoot13
Hola, ghinder comt eenen ghegaen;
15[regelnummer]
Nu willic gaen loopen al in mijn huus.
Ghij sult hier zien dat meeste abuus,
Ga naar voetnoot16
Dat noijnt ghehoort was of ghesien.
Hij eijst certein, niet meer van dien,
Ga naar voetnoot18
Dus gae ic ligghen te mijnder veinster boven.
Coster
20[regelnummer]
Ga naar margenoot+Heere God, hoe mochtse mij
verschoonen,
Ga naar voetnoot20
Niet min, die schoone eijst mij wel waert.
Van haer zo zaudic mij beloonen,
Ghefse mij troost, therte es verteert.
Hem, sec, hem, och wijde vermaert
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zijt ghij rusten, spreect doch een woort!
Twijf
Wie es daer?
Twijf
Fij, om ons ghebueren
Spreect heijmelic! Zijdij daer alleene?
Coster
30[regelnummer]
Hier en es niemant, groot noch cleene;
Ic en dorste ooc niemant bringhen met mij,
| |||||
[pagina 3]
| |||||
Omdat tvolc zo clappachtich zij,
Zo komic alleene, als ghij ziet.
Och, zoet lief en troost ghij mij niet,
35[regelnummer]
Zoe moet ict besterven in desen nacht.
Twijf
Ha, dat en meendij ooc niet!
Coster
Ic doe bij sheerencracht!
Aylachen, waromme zo seghdij dat?
En haddic u zeker niet lief ghehadt,
Ga naar voetnoot38
Ic en hadde met desen couden winter
40[regelnummer]
Hier niet ghecomen; ic meene men vinter
Vele, zij en saudens niet hebben ghedaen.
Ic hebbe hier van desen jare ghestaen
Vervriesen, ic en conste nauwe vander stede
mijn voeten vertrecken. Up alle bede,
Ga naar voetnoot43-4
45[regelnummer]
Laet mij toch inne en commes toe!
Ga naar voetnoot45
Twijf
Hebdij mij ooc lief?
Coster
Oft ic doe,
Jae ic, ooc boven alle die leven!
Twijf
Wel, wildij mij dan een sake belooven?
Coster
Ja ic ende daer toe
gheven
Wat dat es in mijnder macht.
Twijf
50[regelnummer]
Ga naar margenoot+Wildij bij mij slapen te nacht,
| |||||
[pagina 4]
| |||||
Zo moet ghij een stout werck beghinnen.
Ic hebbe een dootscrine staen hier binnen,
Die moet ghij gaen draghen te kerckhove waert;
Cruupter inne en weest niet vervaert
55[regelnummer]
Met desen slaepelaken, verstaet mijn woort.
Maer wat ghij siet, of wat ghij hoort,
Zo moet gij inde dootscrine bliven.
Coster
Dat sal ic doen, rein bloeme van wijven;
Gheeft mij die scrine, ic cruper in.
Twijf
60[regelnummer]
Dat es den besten zin.
Ga naar voetnoot60
Haut daer, gheluc en steect u duere!
Ga naar voetnoot61
Coster
Ic sal wel ter kuere;
Ga naar voetnoot62
Ic sal daer binnen gaen ligghen swighen,
Ga naar voetnoot63
Mach ic aldus mijn lief ghecrijghen.
65[regelnummer]
Dats vetman, zo en darf ic niet claghen;
Ga naar voetnoot65
Wanneer die clocke heeft twalef gheslaghen,
Zo zal ic gaen met mijnen lieveken onder.
Twijf
Waer hoorde noijnt man van sulcken wonder?
Hoe heeft hem de dasaert laten beghecken!
Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Ic zie den pape, ic wil my decken;
Ga naar voetnoot70
Hij heeft mij met allen huutvercooren.
Ga naar voetnoot71
| |||||
[pagina 5]
| |||||
Pape
Hem, sec, hem!
Twijf
Wie es daer?
Heer, zijt ghij datte?
Pape
Ja ic, lieve minne.
Ic bidde u om Gods wille, laet mij inne,
75[regelnummer]
Dat mij niemant en zie op strate!
Twijf
Wat es de clocke?
Pape
Thiene.
Twijf
Wat, eijst zo late?
Pape
Jaet lief, laet mij tot hu daer boven.
Pape
80[regelnummer]
Ja ic, wat ooc es.
Ga naar voetnoot80
Twijf
Ga naar margenoot+Zo zalt u vromen.
Pape
Secht, wat wildij hebben ghedaen?
Twijf
Met desen slapelaken zo zult ghij gaen
| |||||
[pagina 6]
| |||||
Opt kerchof ende soucken een dootscrine;
Daer zuldy upsitten, al doet u pijne
85[regelnummer]
Ende craken noten, die ic u zal gheven;
Maer al hoordij eenen gheest beven,
Dien en beleest niet, maer craect heven stijf.
Ga naar voetnoot87
Pape
Ja, dat zal ic gheerne doen, huutvercoren wijf;
Zal ic dan bij u slapen moghen?
Twijf
90[regelnummer]
Ja ghij, alst ghedaen es.
Ga naar voetnoot90
Twijf
Totter middernacht.
Twijf
Haud, daer zijn zij, siet!
Pape
Dits wel ghescoten;
95[regelnummer]
Ghij en ziet mij niet meer alleene.
God wil mij behouden van allen weene,
Want dat ic bestae, het is dulheyt groot:
Ga naar voetnoot97
Vonden mij die gheesten, ic bleve doot,
Ga naar voetnoot98
Al waric stalen, - niet meer van dien.
Ga naar voetnoot99
| |||||
[pagina 7]
| |||||
100[regelnummer]
Hola, ic hebbe de dootscrine ghesien.
Daer up willic gaen sitten craken vaste
Met desen slapelaken. Uut allen laste
Wilt mij God helpen, huut allen saken!
Ay, hoe hert es de die!
Ga naar voetnoot104
Coster
Wat horic daer craken?
105[regelnummer]
Het zijn dode beenderen, ic ghemesse mijn zinnen,
Ga naar voetnoot105
Eylachen, wachaermen!
Ga naar voetnoot106
Pape
Wat es hier inne?
De doot gaet spreken, ay mij, ay mij,
Ga naar voetnoot107
Veni creator domine,
Ga naar voetnoot108
Groot Magnificat, ende tvers met allen!
Ga naar voetnoot109
Coster
110[regelnummer]
Eylacen, of ic huut ware!
Pape
Wat zals ghevallen?
De doot wilt huut, ic ben verlooren.
Ic sal stijf up de kiste duwen.
De pape
Ic en quam mijn daghe in meerder pijnen;
115[regelnummer]
Water ende bloet sweet ic van vare!
Ga naar voetnoot115
| |||||
[pagina 8]
| |||||
Twijf
Beter collacie, verre noch nare,
Ga naar voetnoot116
En was ghesien, dan hier up zal vallen.
Ga naar voetnoot117
Ic hebber twee beghect met allen:
Den pape, den coster, God moet vromen.
120[regelnummer]
Ic weet wel, die derde zal ooc schiere comen.
Ga naar voetnoot120
Dat es een joncker, hoort mijn ontdecken,
Maer ic zallen ooc zo wel beghecken.
Hij comt, ic ziet, wel hij eijst certein!
Joncker
O liefelic beelde, o liefelic grein,
Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Die ic met herten hebbe huutvercooren,
Ghij staet in mijnder herten plain
Ga naar voetnoot126
Boven alle, die zijn gheboren!
Ga naar voetnoot127
Hem, sec, hem!
Twijf
Wie es daer vooren?
Joncker
Ic lief, ghij weet wie ic sij!
Ga naar voetnoot129
Twijf
130[regelnummer]
Wat heeft de clocke?
Twijf
Ic en ghelove niemande!
Ga naar voetnoot132
Joncker
Ende ic begheert an u
| |||||
[pagina 9]
| |||||
Up trauwe, up vrientschap, sonder aerch.
Ga naar voetnoot133
Twijf
Dat en mach niet wesen.
Joncker
Om eenen guldenen berch
135[regelnummer]
En mesdadic u niet in dorperheden!
Ga naar voetnoot135
Twijf
Hebdij mij ooc lief?
Joncker
Jaic, zijt tevreden
Ende laet mij inne, het zal u vromen.
Twijf
Wildij mij dan een sake vulcommen,
Ga naar voetnoot138
Die ic u bidden zal nu ter tijt?
140[regelnummer]
Zo zuldij bij mij slapen.
Ga naar voetnoot140
Twijf
Zo eijst ghedaen.
Houdt, ziet daer es eens sduvelshabijt!
Joncker
Dits emmer een vremt fautsoen!
Ga naar voetnoot144
Twijf
145[regelnummer]
Up een cort, dat moetty an gaen doen
Ga naar voetnoot145
Ende slepen dese ketene lancx ter strate
Ga naar voetnoot146
Te kerchovewaert.
| |||||
[pagina 10]
| |||||
Joncker
Ic en zals niet laten.
Maer wat dijnge zal ic daer bedrijven?
Twijf
Dat zal ic u segghen. Ghij sulter bliven
150[regelnummer]
Ende soucken een dootscrine, die daer staet;
Die suldij bringhen sonder verlaet
Hier voor mijn huus in deser nacht.
Joncker
Ic en zalt niet laten.
Twijf
Zo haest u al u macht
Ende brinctse hier ende datter in zij.
Joncker
155[regelnummer]
O liefelic lief, ic bringhse u vrij,
Maer seght mij, hoe staet mij dit habijt?
Twijf
Met allen frisschelic.
Joncker
Nu siet, dat ghij in waken zijt;
Ic bring u de dootscrine voor u huus.
Mij dijnct, ic en gaver niet om een gruus,
Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Al quaem mij Sathanas selve jeghen.
Niet meer van dien, tes best ghesweghen.
Ga naar voetnoot161
Ic ben ant kerchof. - Wat zie ic ghinder
Ga naar voetnoot162
| |||||
[pagina 11]
| |||||
Met eenen slapelaken? Van grooter hitten
Zo gaet mijn haer recht up staen.
Pape
165[regelnummer]
Bijder doot van mij selven, wat gaet ghinder?
Het es een duvel, noijnt meerder vaer,
Eylachen, wachaermen!
Coster
Es de duvel daer,
Zo sal hij mij draghen inde helle!
Pape
Wat sal ic doen nu, arem gheselle?
170[regelnummer]
De doot spreect ende de duvel comt;
Nu ben ic eewelicken verdomt;
Ic en hadde mijn daghe noijnt meerder verdriet!
Pape
175[regelnummer]
De duvel spreect.
Coster
Wilt hij hier in,
Zo com ic met allen huut mijner memorien!
Joncker
Was ic tot deser crancker victorien
Te nacht up tkerchof nu ghesonden!?
Pape
De duvel zalt hier al verstoren;
180[regelnummer]
Ic en quam mijn daghe in meerder vreesen!
Coster
Ic wilde, ic verkeeren mochte in een meese;
Ga naar voetnoot181
Ic en darf mij verrueren noch verporren.
Ga naar voetnoot182
| |||||
[pagina 12]
| |||||
Joncker
Of ic mijn keten rammelde, zoudic durren?
Om te ziene, of ic hem saude cuenen vervaren
Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Ende vreeselic burrelen ende baren,
Ga naar voetnoot185
Of ic Lucifer waer met allen?
Tru, hou, ha, hai!
Pape
Wat zals ghevallen?
Ic loope, of ic vare huut mijnen sinnen!
Joncker
Ic dancke der hemelscher Coninghinnen,
190[regelnummer]
Dat ic den doden hebbe verjaecht.
Nu willic gaen loopen onversaecht
En laden de dootscrine up mijn lijf.
Helpe, zielgaten, zou weecht zo stijf,
Ga naar voetnoot193
Ic en salse nauwe connen verdraghen.
Ga naar voetnoot194
Coster
195[regelnummer]
Nu varic ter hellen, ic mach wel claghen:
De duvel heeft de scrijne gheladen!
Joncker
Ic valle in onmacht, staet mij in staden
Godalmachtich, de doot gaet spreken!
Coster
De duvel wilt mij den hals breken.
200[regelnummer]
Hij laet mij vallen, och waric huut!
Ic en hoorde mijn daghen noijnt zulc een gheluijt,
Eylachen, de duvel leit hier vooren!
Nu willic gaen loopen, noijnt zulcken tooren,
Ga naar voetnoot203
Tot mijnen lieve met grooten node.
205[regelnummer]
- Eylachen ghinder staet noch een dode
| |||||
[pagina 13]
| |||||
Onder thuus van mijnen lieve;
Ic zal mesvallen van desen meskieve,
Ga naar voetnoot207
Niet min de schoone eijst mij wel waert.
Joncker
En was mijn daghen noijnt zo vervaert,
Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Doen ic den doode hoorde spreken.
Ic zie wel, hij heeft hem duerghesteken;
Ga naar voetnoot211
Nu willic gaen laden de scrine ghereet.
Ga naar voetnoot212
Pape
De duvel comt weder, noijnt aergher besceet;
Nu zal ic met allen mijnen zin verliesen.
Ga naar voetnoot214
Coster
215[regelnummer]
Wat zal ic doen?
Pape
Ic zal tlopen kiesen,
Want ic zie wel, ic ben verlooren.
Joncker
Die dode zijn beede hier, noijnt zulcken toren.
Ga naar voetnoot217
Willic de scrine laten vallen
Ende steken mij duere?
Ga naar voetnoot219
Twijf
Staet stille met allen,
220[regelnummer]
Alle drie, also ghij sijt!
Pape
Waer sullen wij vlien als nu ter tijt?
De duvel comt, laet mij nu inne!
Joncker
Ic en ben gheen duvel!
Ga naar voetnoot223
| |||||
[pagina 14]
| |||||
Joncker
Ic wone hier in de ste
225[regelnummer]
Ende ben een mensche.
Pape
So doe ic me,
Ic en ben gheen gheest, al dinckes u.
Coster
Voorwaer, noch icke!
Joncker
So seght ons, wie ghij zijt!
Coster
Ic ben de costere.
Pape
Ende ic de pape.
Joncker
Ga naar margenoot+Ende ic de joncker, die woont hier bij.
Coster
230[regelnummer]
Bijder doot van mij zelven, zo hoor ic vrij,
Ga naar voetnoot230
Wat hebdij mij vaers ghedaen te nacht!
Ga naar voetnoot231
Pape
Ic was bijna doot.
Joncker
Ende ic was in onmacht;
Tes wonder, dat ic bleven ben in mijnen zin.
| |||||
[pagina 15]
| |||||
Coster
Hoe quaemdij daer?
Ga naar voetnoot234
Joncker
Dat icker verleet toe ben,
235[regelnummer]
Minne van vrauwen dedet mij doen,
Dier mij tot dwanc.
Ga naar voetnoot236
Pape
Ende ic, certein!
Joncker
Ic hoore wel int openbaer,
Wij zijn alle drie verdult
Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Van eender vrauwen.
Coster
Tes al der minnen scult
Van vrauwen, die ons bedrooghen heeft,
Daer groote subtijlheijt an cleeft,
Ga naar voetnoot242
Want alle de wijse hier te vooren,
Die van vrauwen waren ghebooren,
245[regelnummer]
Waren alle van vrauwen bedroghen tsamen;
Hier bij en durvens wij ons niet scamen,
Ga naar voetnoot246
Dat met ons es dus ghevallen.
Orloef, Gods gracie beware ons allen!
Ga naar voetnoot248
Explicit.
|
|