| |
| |
Droevig Verhaal, van een jonge Dochter die tegen haar Ouders zin trouwde, en welke treurige gevolgen zulks heeft gehad.
Wijs: O wereld vol van overdaad.
1.[regelnummer]
Jongmans en jonge Dochters hoort,
Een Stuk zal ik ontleden,
En spoedig brengen voort;
Trouwde tegen haar ouders zin,
2[regelnummer]
Zij trok dan met een Jongman heen,
En liet haar lieve ouders,
| |
| |
Daar zitten in 't geween,
Maar ziet geen jaar daarnaar,
Of kwam in droefheid zwaar.
3.[regelnummer]
Haar man die schopt haar met de voet,
In 't kort haar geld en goed,
Zij heeft bitter geschreidt,
Aan haar ouders dien tijd.
4.[regelnummer]
Zij liet een brief naar haar ouders gaan,
En bad haar om vergeving,
Van 't geen zij had misdaan,
Zij schreef: ach, Moeder! mijn,
Mogt ik uw dienstmaagd zijn,
5.[regelnummer]
Ik heb een kind twee maanden oud,
Al tegen wil en dank getrouwd,
Maar 't is mij zoo vergaan,
Dat ik moet bedelen gaan,
zoo gij mij niet neemt aan.
6.[regelnummer]
Haar Moeder had om haar geschreid,
Haar Vader schreef bezwaard,
Dat zij haar Moeder waard,
7.[regelnummer]
En dat zij nu nog nimmermeer,
zij mogt nu beed'len gaan,
Hij zou haar nooit ontvaân,
8.[regelnummer]
zij viel in onmagt door dien brief,
| |
| |
Waaruit zij kwam te hooren,
Zij riep: ach Moeder! mijn,
Moest ik de oorzaak zijn,
9.[regelnummer]
Helaas! mogt ik nog eens uw zien,
Het vleesch van lijf en been,
10.[regelnummer]
Adieu, adieu, ontrouwe Man!
Ik ga naar mijn vader reizen,
Dat die mij nog zien kan;
Gij zijt de oorzaak snood,
Al van mijn moeders dood,
11.[regelnummer]
Bedroefd is zij toen heen gegaan,
Door bosch en veld en wegen,
Tot den avond toen kwam aan;
Bij een boom zeeg zij neêr,
Haar kindje schreide zeer,
En zij had geen zog meer.
12.[regelnummer]
Zij sprak: mijn schaapje! kost ik gaan,
En met mijn bloed uw laven,
Somtijds zijn jongen doet,
Al met mijn vleesch en bloed.
13.[regelnummer]
Des 's morgens kwam zij in de stad,
Daar zij haar oude vader,
Maar die zoo toornig vind,
Stoot uit zijn huis gezwind.
| |
| |
14.[regelnummer]
Zij riep: ach vader! 'k heb misdaan;
Ik bidt wilt mijn vergeven,
Het kwaad door mijn gedaan;
Maar 't was vergeeft gevleid,
Hoe droevig zij ook schreit,
Kreeg geen barmhartigheid.
15.[regelnummer]
Met twee Buuren ging zij voorwaar,
Naar de Doodgraver heenen,
Die was een vriend van haar;
Die door zijn gunste groot,
haar Moeders graf ontbloot,
16.[regelnummer]
Zoo haast als zij haar Moeder zag,
Riep zij: ach mijn Behoeder;
hier staat uw droevig kind,
En nergens troost meer vindt.
17.[regelnummer]
Als zij sprak deze woorden zwaar,
Kwam uit haar Moeders neuze,
Springen het bloed nog klaar;
En zij viel van hartzeer,
Dood op haar Moeder neêr.
18.[regelnummer]
Denk eens wat droefheid dit al gaf,
Voor de aanschouwers allen,
Geen goed raad nemen aan.
19.[regelnummer]
Haar vader wierd dit aangezeid,
hij wierd door deze tijding,
haast in het graf geleid;
Voor hij te sterven kwaam,
Maakt hij 't kind erfgenaam,
Van al zijn goed te zaâm.
|
|