| |
Het gulden Uurslag.
Wijs: Het Nachtegaaltje kleine.
1.[regelnummer]
Komt hier bedrukte zielen!
Hoort naar uw schuldig pligt,
't Geen ieder uur ons leerd,
die vol in zonden krielen,
En hoort naar mijn berigt:
Uw buigzaam toch verneerd,
Naar wil, lust en begeert,
Zal ik mij hier vertoonen,
Gelijk ik voormaals plag,
't Eind zal het werk kroonen,
die 't alles geeft en voed,
| |
| |
Één Kerk werd veel bespot;
Één Middelaar Christus goed,
Ook één Geloof zeer zoet;
Één weg ten eeuwig leven,
die Christus heeft bereid,
Voor die Hem hier aankleven,
Zoo ons de Schrift verbreid.
3.[regelnummer]
De Klok slaat Twee wilt merken,
Twee schoone Lichten groot,
Twee Menschen tot versterken,
Waaruit den Mensch eerst sproot,
Doch naarstig hier op let,
God gaf Moses vol waarden,
4.[regelnummer]
De Klok slaat Drie mits dezen,
Denkt Drie Personen zijn,
Hoort naar de woorden mijn;
God Drie Feesttijden zond,
In 't Jaar aan d'Israëlieten,
Drie Jongelings deed men smijten,
In 't vuur doch niet verteerd.
5.[regelnummer]
De Klok slaat Vier wilt weten,
Zijn Vier in haar vertoog,
| |
| |
Tot vreugd voor ziel en lijf,
Uit 't Paradijs zeer stijf,
Vloeiden ook Vier Rivieren,
Het Jaar door Gods bestieren,
6.[regelnummer]
De Klok slaat Vijf wilt hooren,
Vijf Boeken Moses schreef,
Vijf Wonden kreeg Gods Zoon,
Vijf Steenen om te doorboren,
denkt Christus met Vijf Broôn,
Vijf Duizend menschen spijsden,
Bedrukt, en God bewijsden,
7.[regelnummer]
De Klok slaat Zes denkt meden,
In Zes dagen heeft de Heer,
Gods gunst is haar genaakt,
Mogten zij het Manna rapen,
Christus maakt Bruiloftsknapen,
8.[regelnummer]
Wanneer de Klok slaat Zeven:
Zeven jaar dienstbaarheid,
| |
| |
Men leest van Farao's tijden:
Zeven jaar goed en kwaad,
Een Koning, moest belijden,
Met gras dat op 't veld staat.
9.[regelnummer]
Slaat de Klok Acht wilt denken:
Laat uw gemoed niet krenken,
Maar toont u als verwekt;
Acht menschen zijn gespaard,
Ten Achtsten dag besneden
Wierd onzen' Heiland meê,
Hij als een Vorst der vreden,
Hier zoo zijn intree dee.
10[regelnummer]
Wel als de Klok slaat Negen,
denkt David lag in Zond',
d'Wijngaardsliên daarentegen,
Maar Godes Zoon zeer bang,
Ten Negen uur naar wenschen,
Riep Hij met droeve klagt:
Aan 't kruis voor vele menschen:
11.[regelnummer]
Slaat de klok tien met zinnen,
Denkt hoe tien dagen fel,
Tien stammen fel en straf,
Dat Christus was uit 't graf,
| |
| |
God zond ons hier van boven,
Denkt elf Apostelen maar,
Volgt hun in aller wegen,
Gods wijngaard zonder treuren,
Kwaamt gij ter elfder uren,
13.[regelnummer]
Is 't Twaalf wilt hier op achten,
Want Israëls volk vooreerst,
Hier zoo in twaalf geslachten;
Twaalf Spions onbevreest,
Twaalf steenen ik nog vond,
In Aarons borstlap stonden;
't Jaar is zoo afgebeeld,
't Werd doorgaans nog bevonden,
14.[regelnummer]
Wilt dit toch wel onthouden,
Waar dat gij keert of gaat,
Gij mannen en de vrouwen,
En neemt niet lang respijt;
wilt dit gestadig leeren,
En wilt u God staâg eeren,
|
|