De tweede nieuwe overtoomsche markt-schipper, of Durkerdammer kramer. Beladen met liederen
(1840)–Anoniem De Tweede Nieuwe Overtoomsche Markt-Schipper, of Durkerdammer Kramer. Beladen met Liederen– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
De boel is in de war,
Mij dunkt ik moest naar de kroeg maar gaan,
Want het werken dat staat mij niet meer aan,
En je kijkt gelijk een baviaan,
'k Wordt voor jou snoetje bang, o je!
'k Wordt voor jou snoetje bang.
2.[regelnummer]
Jou luije dronkaard! zegt nu de vrouw:
Ga jij maar zoo jou gang,
En laat mij maar zitten zoo alleen,
Straks komen de schuldenaars op de been,
Ik heb geen geld ik betaal geen een,
Is dat geen bitter kruis? o je!
Is dat geen bitter kruis?
3.[regelnummer]
Zie, daar heb je nu de Huisheer al,
Die ziet als eek zoo zuur;
Heb je nu ook geld? houd mij niet voor mal,
'k Hoop dat je me nu betalen zal,
En houd mij nu langer niet voor mal,
Of 'k zet de boel te huur wat gaauw,
Of ik zet de boel te huur.
4.[regelnummer]
Toen kwam de Bakker om zijn geld,
Maar die kon ook weêr gaan,
Het arme mofje wierd gekweld,
Hij bragt maar brood en kroeg geen geld,
De stumpert was er van ontsteld,
En hij ging zuchtend heen, benaauwd,
En hij ging zuchtend heen.
5.[regelnummer]
De Turfschipper die kwam ook,
Zei: baas betaal mij voort,
Toen liep hij weg gelijk een spook,
de turf was vergaan in asch en rook;
Geef geld, zei hij: 'k heb het noodig ook;
Maar hij kreeg maar geen cent, o je!
Maar hij kreeg maar geen cent.
6.[regelnummer]
De Komeneisman met de lij,
| |
[pagina 9]
| |
Kwam op dat zelfde pas,
Hier ben ik, zei hij: met de lij,
Maak je nu maar van je schulden vrij,
Zoo kan je weer borgen even vrij;
Maar hij kreeg niet met al, o je!
Maar hij kreeg niet met al.
7.[regelnummer]
De Melkboer en de Knapkoekvrouw,
Die kwamen net van pas,
Die zeide: wij zitten in het nouw,
Och baas en vrouw betaal ons gaauw,
Zoo blijf je gestadig aan de kaauw;
Maar geen van twee had geld, dat is naar,
Maar geen van twee had geld.
8.[regelnummer]
De man kreeg kwestie met zijn wijf,
Nu kwam de grootste pret,
Wat ben je een akelig tijdverdrijf.
Zei de man, ik geloof dat 'k niet lang blijf,
Want ik sta van je borgen stom en stijf,
En ik gaan naar de maan, o ja,
En ik gaan naar de maan.
9.[regelnummer]
Loop jij maar heen, zei toen het wijf,
Nu ik zit in de schuld,
Ik heb geen kleeren meer aan het lijf,
Het zit alles in het pandjeshuis vol en stijf,
en ik weet van angst niet waar ik blijf,
Jij warmt mij mooitjes op, niet waar?
Jij warmt mij mooitjes op.
10.[regelnummer]
Allo, ik wordt maar Remplasant,
Jou schelden ben ik moe,
Behelp je maar met een andere klant,
want ik heb aan jou al lang het land,
Je bent me al te veel bij de hand,
Ik geef jou aan de poes, madam!
Ik geef jou aan de poes.
11.[regelnummer]
Dat wijfje ging naar de slager heen,
| |
[pagina 10]
| |
En kocht lever, long en pens,
Zij kookte dat alles even gaar.
Nu zit ze op de sluis met varsche waar,
En de man drinkt braaf bitter en klaar,
En zingt maar braaf hoezee! hoezee!
En zingt maar braaf hoezee.
|
|