Tiecelijn. Jaargang 11
(1998)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Het land van Reynaert‘Onze Reynaert op het spoor’, zo betitelde Jozef Goossenaerts één van zijn Reynaertstudies in Wetenschappelijke tijdingen. Van den vos Reynaerde wordt in Vlaanderen dikwijls als ‘typisch Vlaams’, als ‘van bij ons’ gekarakteriseerd. Meteen horen daarbij ook sterke en weinig genuanceerde uitspraken over Oost- of Zeeuws-Vlaanderen als decor van het verhaal of als streek van ontstaan van het verhaal. De streekgebonden identificatie met Van den vos Reynaerde is interessant en frappant, maar het feit dat een literair werk of een literair personage met een stad, een streek, een landsdeel of een land wordt verbonden is geenszins uitzonderlijk en ook niet typisch voor ons taalgebied. Denken we maar aan de Wilhelm Tell-cultus in Zwitserland of de verheerlijking van Robin Hood in Sherwood Forest nabij Nottingham. Dichter bij huis vinden we historische literaire auteurs als Jacob van Maerlant of personages zoals Tijl Uilenspiegel, Nele en Lamme Goedzak in Damme. Het fenomeen beperkt zich echter niet tot historische teksten. Ook de ‘moderne’ literatuur heeft zijn cultusplaatsen: Brugge, Roeselare en Kortrijk zijn Gezellesteden. Aalst en (in mindere mate) Gent zijn Boonsteden. Lier is Felix Timmermans en Felix Timmermans is Lier. Wie Zichem zegt, denkt aan Ernest Claes. Londerzeel stond in 1998 volledig in het teken van Gerard Walschap. In Antwerpen staat de plaatselijke verheerlijking van Van Ostayen en Elsschot centraal en werden manifestaties en wandelingen georganiseerd en een standbeeld opgericht. Er vond zelfs een happening plaats op het graf van de te vroeg gestorven dichter van Bezette stad. West-Vlaanderen identificeert zich naast Guido Gezelle verder met Stijn Streuvels en Hugo Verriest. In Nederland kan je in Harlingen niet om Vestdijk heen, in Den Haag niet om Huygens en Couperus. In andere taalgebieden is er eveneens ruime aandacht voor de verbinding tussen het kunstenaarschap en de plaats van afkomst, de plekken van belang in het leven van een auteur of de locaties waar een literair werk zich afspeelt. In Engeland kan een gemiddeld begaafd auteur die ooit ergens vakantie nam of ergens enkele weken resideerde postuum op menig gevelbord rekenen. Wij hebben niet de indruk dat deze identificaties verdwijnen. Integendeel, ze worden toeristisch en commercieel verpakt. Denken we maar aan het kleine en toch imposante museum van de Canterbury Tales in Canterbury. En ook in Vlaanderen bestaan heel wat literaire musea zoals de provinciale musea van Streuvels in | |
[pagina 115]
| |
Ingooigem (West-Vlaanderen) en Verhaeren in Sint-Amands aan de Schelde (Antwerpen). Eveneens een vrij recent gegeven zijn de literaire reisgidsen die een steeds belangrijker marktaandeel innemen. Deze verscheidene vormen van cultureel toerisme zijn als populair verschijnsel pas sinds het einde van de jaren tachtig een echt begrip geworden. Toerisme is in culturele kringen gelukkig geen vies woord meer. Cultuur en toerisme groeien deels naar elkaar toe met als gevolg dat toerisme op deze manier hechter deel is gaan uitmaken van de ruime definitie van cultuur, namelijk het geheel van middelen die een mens meer mens, een cultureel wezen, maken. De kruisbestuiving tussen toerisme en cultuur levert winst op vele vlakken op. Cultuurtoerisme verschaft geestelijk en recreatief-sportief genot, maakt de moderne mens bewust van zijn rijke culturele bagage en erfgoed, maakt hem kritisch ten opzichte van de moderne consumptiemaatschappij met haar gebrek aan tijd, aan esthetiek en aan respect voor mens en natuur. Cultuurtoerisme kan wellicht de verloedering van de menselijke relaties en het landschap niet stoppen, maar kan wel bewustmaken en dammen opwerpen. Boven alles vergroot het de kennis en de literaire performantie. Als cultuurtoerisme kan steunen op (minimale) wetenschappelijke begeleiding en kwaliteitsbewaking bij de toeristische ontsluiting van een gebied, dan hebben alle partijen hier voordeel bij. Laat ons nu terugkeren naar het Reynaertverhaal. De plaatselijke Reynaertnaleving (wij weigeren dit te catalogeren als Reynaertgekte, zelfs niet als Reynaertcultus omdat de impact zeker niet overschat mag worden) is dus noch uniek, noch buiten proportie. Er wordt wel met groeiende belangstelling naar dit fenomeen gekeken, vooral dan door mensen van buiten de regio, die we met een nieuwe term aanduiden als Het Land van Reynaert. Dit om tal van redenen. Opvallend is dat een streek die diverse regio's telt door de naleving van een middeleeuws werk van een anoniem auteur over een weinig gewetensvol literair dierlijk personage een grotere coherentie krijgt. In het kader van het cultuurtoerisme zijn een middeleeuwse literaire figuur en een literair werk het bindmiddel tussen buren uit diverse gemeenten
Afb. 1. Het Land van Reynaert, de samenzweerders op weg naar Hijfte (Lochristi, 1997).
| |
[pagina 116]
| |
(Axel, Beveren, Destelbergen, Hulst, Kruibeke, Lochristi (afb. 1), Lokeren, Moerbeke, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas, Stekene, Temse en Waasmunster), uit diverse regio's (Waasland, Bloemenstreek, Oost-Zeeuws-Vlaanderen), zelfs uit diverse landen. In 1955 werd van het Nederlandse Hulst naar het Belgische Destelbergen een eerste Reynaertroute uitgetekend. Nadien volgden nog andere routes in 1991 en 1994. Ruim veertig jaar na het inrijden van de eerste route werd in november 1996 opnieuw te Hulst een eerste gestructureerd intergemeentelijk overlegorgaan opgericht: het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert. Dertien gemeenten, wetenschappelijk ondersteund door de vzw Tiecelijn-Reynaert, verenigden zich rond het Reynaertthema met als belangrijkste doelstellingen het gezamenlijk promoten van het Reynaertverhaal en het promoten van de streek. Reynaert vormt de rode draad, de grensoverschrijdende contacten op geregelde basis bieden kansen tot overleg en kennismaking en herontdekking van de oude banden. Reynaert is reeds 40 jaar een stukje gezamenlijk cultureel en literair erfgoed, een cultureel en toeristisch uithangbord en een ambassadeur van de opgesomde gemeenten. Sinds de jaren 90 is er echter een versnelling opgetreden en was coördinatie en wetenschappelijke onderbouw wenselijk. De recente Euregionale samenwerking tussen de provincies Oost-, West- en Zeeuws-Vlaanderen kreeg de naam Het land van Reynaert en Uilenspiegel. Sinds 1990 zijn er alleen al in het gebied dat men thans het Land van Reynaert noemt zes fietstrajecten, één autoroute en één langeafstandswandelpad rond Reynaert bewegwijzerd. Nieuw in het intergemeentelijk samenwerkingsverband is dat het niet vossenjagers of wetenschappers zijn die naar de Reynaertfiguur grijpen, maar de beleidsverantwoordelijken en de toeristische werkers zelf. Het belangrijkste positieve gegeven is dat de Reynaertverhalen in het Land van Reynaert levend blijven, gespeeld, verteld en gelezen worden. Op school worden ze intenser gelezen en bestudeerd dan elders in Vlaanderen of Nederland. De Hulsterse Reinaertstichting geeft Reynaertkleuterboekjes uit en brengt tijdens de Reinaertboekenweken in mei-juni de Reynaert naar de scholen door middel van voordrachten, voorleessessies, tekenateliers en poëzie- en tekenwedstrijden. In Sint-Niklaas rijden scholieren tijdens de lessen Nederlands met een gids en een fototoestel op het Reynaertpad op zoek naar moderne vossensporen. Door deze initiatieven blijft een cultureeltoeristisch item levend en het literair erfgoed bewaard. Didactisch gezien zijn de mogelijkheden bijna onuitputtelijk.
De identificatie met de Reynaert in de streek is voornamelijk aan twee factoren te danken. Belangijkste element is dat in de middeleeuwse tekst enkele duidelijk in de streek lokaliseerbare literaire toponiemen voorkomen. Waas, Gent, Elmare, Hijfte, Absdale, Belsele en Hulsterlo (en wellicht ook Kriekeputte) verwijzen naar reële plaatsen. Zoals de Arturverhalen een Britse en de Karelverhalen een Franse setting hebben, zo hebben de Middelnederlandse dierenverhalen een Vlaamse achtergrond. (De Roman de Renart bevat vooral (Noord-)Franse toponiemen.) De mogelijke topografische identificatie houdt echter niet in dat het hele Reynaertlandschap accuraat op een middeleeuwse landkaart zou kunnen worden herplaatst. De belangrijkste verhaalplaatsen (het hof, het hol en het dorp) zijn puur fictieve gegevens, gecreëerd op het lijf van de verhaalpersonages. De Reynaertruimte is getekend in functie van de queesten en tochten van de literaire figuren, in functie van hun aspiraties, hun woorden en hun daden. De toponiemen | |
[pagina 117]
| |
functioneren daarenboven op nog ten minste drie andere niveaus: (1) ter karakterisering van de personages (vaak als teken van hun wreedheid, egoïsme en vraatzucht); (2) ter ondersteuning van de leugen (de meeste toponiemen worden in het leugenverhaal gebruikt); (3) als overtuigingselement naar de toehoorder toe. Doordat de toehoorder de toponiemen kent, krijgt hij inzicht in de talige strategieën van Reynaert en Willem. Hij wordt deelgenoot in het complot, medeplichtig aan de leugen, deelnemer in het verhaal. De toehoorder is gedwongen mee te spelen. Hij kent Absdale als een piepklein plaatsje waardoor de afstamming van ‘Hughelijn metten crommen beene’ op zijn minst problematisch wordt. Hulsterlo en (wellicht) Kriekeputte zijn voor de primaire toehoorder veraf gelegen oorden waar je beter niet kan komen. Hij weet Hijfte nabij Gent en Belsele in ‘Waes, het soete lant’ liggen en omdat hij deze plaatsen weet te identificeren staat hij open voor Reynaerts taal en is hij ontvankelijk voor diens leugen. Hij heeft weet van het verre Montpellier, van de rijke wereldstad Londen, van Parijs en Aken als kroningssteden, van landstreken als Thüringen (Doringen) en Saksen (Sassen) en van verre landen als Portugal en Polen. De tweede reden voor de moderne identificatie met Reynaert in de streek is niet aan de Reynaertruimte gebonden, wel aan de moderne populariteit van de figuur van de sluwe Reynaert de vos. De identificatie met de literaire held was er al sinds de Middeleeuwen. Hiervan getuigen de vele afbeeldingen en verhalen over de vos. De positieve identificatie met de vos is veel recenter en vooral het resultaat van romantisch gedachtegoed, het eindpunt van een lange ‘vervriendelijking’ van de vos. De middeleeuwse schurk is schelm geworden. Reintje is een vrijheidsheld en zelfs het symbool van een volk geworden. Een van de redenen voor Reynaerts spectaculaire ommekeer heeft te maken met het verdwijnen van sommige talige strategieën in de teksten. Vloeken en andere godslasterende elementen zijn uit de oorspronkelijke teksten verdwenen door opeenvolgende censuurgolven. In bewerkingen voor kinderen zijn de wreedste scènes geschrapt. De dubbelzinnigheden en obsceniteiten zijn niet meer begrepen of bewust weggewerkt. Nog belangrijker is dat door de opeenvolgende herwerkingen en verkortingen vooral het gesproken woord, de literaire troef van de middeleeuwse teksten, gesneuveld is. Alleen de verhalende tekstelementen zijn overgebleven. Reynaert wordt bewonderd om zijn strijd tegen de machtsstructuren en corruptie. Hij staat aan de kant van de marginaal en de misdeelde, hij is de outlaw, de rebel en de vrijheidsstrijder. Reynaert is een kameleontische figuur die zich aan elke tijd aanpast.
Het aanpassingsvermogen aan tijd en situatie is eveneens duidelijk constateerbaar binnen de Reynaerttoponymie. Diverse Reynaertvarianten en -versies hebben een eigen couleur locale. Van den vos Reynaerde heeft een toponymie uit het noordoosten van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen. De tweede Reynaert (Reynaerts historie) noemt de zuidelijker gelegen plaatsen Harelbeke, Elverdingen, Floorsbergen en Ename, maar ook Drongen en Boudelo. In een Hollands-Brabants afschrift zijn dit Everdingen, Drongelen en Noordeloos geworden (handschrift B). Wanneer William Caxton in 1481 te Westminster de tekst van Gerard Leeu vertaalt als The historye of reynart the fox werkt hij snel en slaafs en voegt hij slechts enkele beperkte wijzigingen toe om het verhaal voor zijn publiek begrijpelijker te maken. Caxton neemt de Vlaamse setting over en past slechts twee toponiemen aan: de Duitse universiteitsstad ‘Erfort’ wordt vervangen door het grafisch sterk | |
[pagina 118]
| |
gelijkende ‘Oxenfort’ en ‘Zyricxzee’ wordt ‘London’. De Duitse vertaler van de Antwerpse rijmincunabel D, die de tekst leverde voor de Lübeckse incunabel van 1498, liet meer toponiemen weg en verving ze door plaatsjes in de buurt van Lübeck: ‘Poytrow’ of Pötrau, ‘Luneboch’ of Lüneburg, ‘Slukup’ of Schultup. Verandering, actualisatie en vooral schrapping van de plaatsnamen zijn ook de meest toegepaste technieken in de Zuid-Nederlandse overleveringstraditie. In de Plantijnuitgave vinden we tot tweemaal toe Antwerpen als plaats van ontstaan: Canter en Crayant zijn de twee mooiste hanen tussen Antwerpen en Rome en Bruun heeft geen problemen met al de honing tussen ‘Antwerpen ende Poortegael’. Het eveneens zuidelijk gelegen Compostella en de ‘Allegarben’ als vervanger van Montpellier verwijzen anno 1564 wellicht naar de actuele politieke situaties. De toponymie was en is in de Reynaertverhalen hét middel bij uitstek om het verhaal te actualiseren. Een recent voorbeeld hiervan is te vinden in de Davidsfondsuitgave van Clement Vermaere uit 1985, waarin de auteur de weg tussen het hof en Kriekeputte nabij zijn eigen woonplaats Sinaai legt: Laat langs Hijfte u leiden,
dan langs de rechte straat en
dan naar rechts, u laten
over 't water zetten,
dan is 't op te letten:
links tot aan de lee,
dan met 't water mee
tot waar Lysdonk staat,
dan de linker straat,
aan het kruis rechtdoor
volgt U 't wagenspoor
aan de Dries voorbij
nog een mijl erbij
(links is Boudelo)
rechts naar Hulsterlo
en de grote schat
loopt een slingerend pad.
In zijn bewerking ‘met een speelse pen, die de originele tekst wél interpreteert maar nergens ontrouw wordt’ (Anton van Wilderode) heeft de ‘hertaler’ een hele passage ingelast en de Reynaert zo voorzien van extra couleur locale die in het origineel geenszins te vinden is.
Nieuwe teksten creëren vaak een nieuwe of aangepaste toponymie. Een aantal toponiemen ondergaat voortdurend wisselingen afhankelijk van de plaats van ontstaan van de nieuwe tekst. Andere plaatsen daarentegen overleven de opeenvolgende bewerkingen en vertalingen. We kunnen hier spreken van versteende toponiemen, plaatsen waar de knipoog naar de buitentekstuele realiteit niet meer voor de lezer of toehoorder zichtbaar is, waardoor de eigennaam alleen een zuiver literaire waarde krijgt. Literair functioneren de ongewijzigde toponiemen misschien door inhoudelijke of formele associaties of gevoelswaarden. Zo is de schatplaats in de edities van Caxton, Lübeck en Rostock en in de bewerking van Goethe nog typisch Vlaams, want bij de beschrijving spelen Hulsterlo en Kriekeputte een rol. | |
[pagina 119]
| |
De Vlaamse origine van Goethes tekst is in de toponymie merkbaar. Vreemd is dit, omdat de toponiemen in de loop van de bewerkingsgeschiedenis het vaakst werden geactualiseerd. Höret! Im Osten von Flandern ist eine Wüste, darinnen
Liegt ein einzelner Busch, heißt Hülsterlo, merket den Namen!
Dann ist ein Brunn, der Krekelborn heißt ...
Tot nu toe hebben we geconstateerd dat vooral de Reynaerttoponymie bepalend was voor de identificatie en dat deze identificatie vooral aanwijsbaar is in de streek die overeenkomt met het historische noordoostelijke deel van het graafschap Vlaanderen. Uit de teksten die voorafgaan is duidelijk geworden dat de Reynaertmaterie geen Vlaamse exclusiviteit is, en nog minder een regionaal gebonden materie, integendeel. Wij willen dit op enkele domeinen, zowel in woord en beeld, summier illustreren. Eerst geven we een kort overzicht van de diverse Reynaertteksten in diverse Europese talen. Vervolgens illustreren we de verspreiding van de teksten en hun illustraties aan de hand van de wisselwerking van Nederlandstalige en Duitstalige teksten door middel van enkele geselecteerde momentopnames. De verspreiding van de iconografie (los van teksten) illustreren we tot slot aan de uitbeelding van het spreekwoord ‘Als de vos de passie preekt, boer pas op (wacht) uw ganzen (kippen)’. | |
Reinardus, Renart, Reinhart, Reynaert, Reynard, ReynkeIs Van den vos Reynaerde een Vlaams verhaal? Het antwoord is complex (zie ook Alleen maar in het Nederlands?). De wortels van de Reynaertmaterie liggen in de Gentse Ysengrimus van 1148-1149. Verder in de geschiedenis teruggaan tot de oudere middeleeuwse Latijnse teksten zoals de Ecbasis Captivi, of nog verder tot Griekse en later Latijnse Esopische verhalen of tot bij de Oudindische Pancatantra is weinig zinvol. Dankzij de Ysengrimus kan Vlaanderen beschouwd worden als het punt alfa van de Reynaertmaterie. Het complexe dierenverhaal met als rode draad de strijd tussen vos en wolf is Oost-Vlaams, echter in het Latijn geschreven en gericht op een publiek van geestelijken. In de Ysengrimus krijgen de dieren voor het eerst hun bekende naam: (de auteur (Nivardus?) in de rol van Adam. De Ysengrimus heeft ook topografische herkenningspunten. In het verhaal speelt Gent een rol. Ysengrimus treedt in de Sint-Pietersabdij in, gelegen boven de Schelde. Ook typisch Gentse heiligen als Sint-Bavo en Sint-Pharaïldis worden genoemd. Hoewel de Ysengrimus over dieren gaat en er dus een mogelijkheid is om te ontsnappen, doet de lokale binding de toehoorder aanvoelen dat het over het hier en het nu gaat, over de mens in dierenhuid. Dier en mens, emotie en ratio, woord en daad, afstand en nabijheid, zijn sleuteltermen om dit dierenverhaal te kunnen interpreteren. De geleerde Ysengrimus is een doorgeefluik geweest zonder echt populair te zijn. De tekst is een rijke bron geweest voor enkele klerken die de verhalen van vos en wolf in de volkstaal (het zogenaamde Romaans > Roman), hebben omgezet, herdicht, bewerkt, beter gemaakt (de zogenaamde ‘emulatio’, het trachten te overtreffen van het voorbeeld). Zo ontstonden tussen 1174 en 1250 diverse verhalen in de volkstaal over de ‘goupil’ (dit is ‘vos’ in het Oudfrans) Renart. Die ver- | |
[pagina 120]
| |
halen werden toen reeds tot kleinere (bijvoorbeeld handschrift a dat alleen uit de branches I, Ia en Ib bestaat) of grotere gehelen gecompileerd tot wat men de ‘Roman de Renart’ noemde. Deze verhaalschat, en voornamelijk - maar niet alleen - de branche die wij nu als branche I aanduiden, Le plaid, was de bron voor de Vlaamse Reynaert of Van den vos Reynaerde. Uit de Franse Roman de Renart ontstond ook de Reinhart Fuchs, die in tegenstelling tot de Middelnederlandse Reynaert slechts een beperkt succes heeft gehad. De Middelhoogduitse Reinhart Fuchs van Heinrich der Glîchezâre (circa 1190) was geen lang leven beschoren, misschien wel omdat koning Vrevel sterft (in een apocalyptisch slot) nadat hij door Reinhart vergiftigd werd, waardoor een vervolg moeilijk was. Van deze tekst zijn slechts twee volledige handschriften en een fragment bewaard. De eerste Reynaert (1230-1260) werd meer dan anderhalve tot twee eeuwen later in de buurt van Diksmuide of leper opnieuw herschreven en kreeg van de kopiist van het enig bewaard gebleven complete handschrift de naam Reynaerts historie. Deze tweede Reynaert is - net als de Roman de Renart eeuwen vroeger - de scharniertekst geweest in de verdere naleving van het Reynaertverhaal. Deze tekst werd door Caxton bewerkt en veroverde zo het Britse eiland en via de Lübeckse incunabel werd Duitsland door de vos veroverd. Via Goethe - een derde scharniertekst - werd ook een stuk van Oost-Europa jachtgebied van de vos (zie elders). De Reynaertstof is een voortdurend hervertellen. Dit is ook in ons eigen taalgebied zo geweest. In het Nederlandse taalgebied is er vanaf de zeventiende eeuw een breuk ontstaan tussen de brave, gecastigeerde Zuid-Nederlandse en de minder aan censuur onderhevige Noord-Nederlandse traditie. Het Reynaertverhaal is eigenlijk nooit gestold. De Reynaertteksten hebben zich voortdurend herschreven, opnieuw verteld, opnieuw uitgegeven. De actiefconstructie kan in de context vreemd lijken, maar wordt gebruikt omdat wij vrijwel nooit een duidelijk zicht hadden op de kopiisten en de auteurs. Nivardus (indien hij de auteur is), Heinrich der Glîchezâre, Pierre de Saint-Cloud, Willem die Madocke makede, Arnout, de auteur van de tweede Reynaert, ze hebben geen van allen veel biografische sporen achtergelaten, hoewel ze toch hun naam hebben vermeld. Het lijken wel figuren uit het werk van de Vlaamse schilder Roger Raveel: figuren zonder biografie met zware contouren en een wit, onherkenbaar gezicht. Niet zij, maar de tekst en de vos staan centraal. | |
Vlaanderen - DuitslandOm de definitieve doorbraak van Reineke in Duitsland mee te maken dienen we te wachten tot het einde van de vijftiende eeuw en moeten we opnieuw naar Vlaanderen terugkeren. In 1498 wordt in de Mohnkopf-Druckerei in Lübeck de Nederduitse Reynke de Vos gedrukt. De tekst is gebaseerd op de (verdwenen) rijmdruk van Henric van Alcmaer. Ook deze tekst gaat terug op de tweede Reynaert of Reynaerts historie. De Lübeckse editie is de oudste Duitse Reynaertincunabel, tevens de stamvader van een indrukwekkende lijst bewerkingen van een half millennium met als hoogtepunten en/of scharnieren een uitgave in 1539 door Nicolas Baumann te Rostock, voorzien van protestantse glossen, de eerste Hoogduitse druk van Michael Beuther in Frankfurt (die in de Latijnse vertaling van Hermann Schopper bekender is, en nog bekender is geworden dankzij de illustraties van Jost Amman | |
[pagina 121]
| |
in de tweede druk), de editie van Johann Christoph Gottsched in 1752 (gedrukt te Leipzig en te Amsterdam) en de bewerking in twaalf zangen met berijmde hexameters van Johann Wolfgang von Goethe uit 1794: Reineke Fuchs. Goethes bewerking was niet direct een overweldigend succes, maar werd dit wél dankzij de na Goethes dood toegevoegde illustraties van Wilhelm von Kaulbach, die voor het eerst verschenen in 1846 in Reineke Fuchs von Wolfgang von Goethe. Mit Zeichnungen von Wilhelm von Kaulbach, gestochen von R. Rahn und A. Schleich en uitgegeven bij J.G. Cotta in Stuttgart en Thüringen. De Kaulbachprenten kenden een belangrijke naleving in heel Europa. Ze zijn terug te vinden in diverse vertalingen van Goethes tekst in het Frans (bijv.. de editie met de vertaling van Edouard Grenier, Parijs, 1867), in het Engels (bijv. de editie Thomas James Arnold, New York, 1870), in het Spaans (El Zorro, Juan Landa, Buenos-Aires/Barcelona, 1870) en in het Russisch (De Vos Patrikjeïtsj, L.S. Lichatsjov, Sint-Petersburg, 1901). Goethes tekst werd door de Oekraïner Ivan Franko bewerkt tot de Lis Mikita, dat bijna een klassiek Oekraïens verhaal is geworden. Merkwaardig is dat de bekendste Duitse Reynaertbewerking, Goethes Reineke Fuchs, nooit in zijn geheel in het Nederlands vertaald werd. Eén uitgave, namelijk de bewerking van H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga in H.A. Guerbers Mythen en legenden uit de Middeleeuwen, bevat een stuk van Goethe - evenwel niet met Kaulbachs prenten, maar met die van H. Leutemann. De bij Goethes bewerking vervaardigde illustraties van Wilhelm von Kaulbach hebben Vlaanderen en Nederland wel veroverd. Boekillustraties geïnspireerd door Kaulbach verschenen in een Reynaertbewerking van E. de Seyn en in de vereenvoudigde prentjes van Oscar Bonnevalle bij een Victoria-album (uitgegeven door een chocoladefabriek) van circa 1950 op tekst van J. de Geyter met een Franse vertaling van wellicht Camille Huysmans (1949). Duidelijke invloed van de Duitse meester is ook merkbaar in de kopjes van de Antwerpse satirische weekbladen Reinaert de vos. Een zondagsblad voor verstandige lieden, aeneengeknoopt door zeven filosofen (1860-1868) en het verwante, eveneens Antwerpse satirische blad Tybaert de kater. Een weekblad voor verstandige lieden. Opgesteld door zeven Filozofen (1890-?). Recenter vinden we Kaulbachs invloed bij de Reynaertbeelden van Albert de Smedt in het recreatiedomein De Ster te Sint-Niklaas en in de glasramen van Frans van Immerseel (o.a. in restaurant Reinaert te Sint-Niklaas), maar ook in tal van gadgets zoals Reynaerttegeltjes van Van Immerseel en jeneverbekertjes die door de firma Waeslandia enkele decennia geleden op de markt werden gebracht. Ook in Duitsland werden Kaulbachs prenten vrij gebruikt, onder andere in een negentiende-eeuws Münchens schaakspel en in een set tinnen figuurtjes. Een heel opvallende en interessante navolging van Kaulbach is te vinden in zeven imitatiegobelins van de Antwerpse binnenhuisarchitect Henri Verbuecken (1848-1926) die vooral in het liberale milieu en in logekringen te Antwerpen werkte. Zijn zeven fraaie houtskooltekeningen op doek zijn momenteel eigendom van de stad Sint-Niklaas en hangen permanent in het kasteel Walburg in het Sint-Niklase Romain de Vidtspark. Ook binnen de ex-libriskunst is de invloed van Kaulbach duidelijk merkbaar, in Vlaanderen in het werk van Gerard Gaudaen, Wim de Cock en Frank-Ivo van Damme, in Litouwen bij N. Chernetsova, in de Oekraïne bij I. Klioesjkovska en David Bekker (afb. 2). De grote Oost-Europese belangstelling voor en kennis van de Reynaertmaterie is wellicht grotendeels te verklaren vanuit de bewerking in het Oekraïens door Ivan Franko. | |
[pagina 122]
| |
Afb. 2. Ex-libris David Becker (Oekraïne, droge naald/mezzotint), invloed van Wilhelm Kaulbach.
De genoemde voorbeelden zijn het topje van een ijsberg. De wisselwerking met Vlaanderen situeerde zich vooral - maar niet uitsluitend - binnen de Kaulbachnaleving. De Reineke Fuchs van Goethe werd echter door meer dan een dozijn kunstenaars geïllustreerd (waarvan Andreas Paul Weber (1893-1980) de meest intrigerende is). En naast de illustraties van Kaulbach werden ook de illustraties van Heinrich Leutemann (S.J. van den Bergh, Guerber, E. Laurillard), Kristiaan Votteler (P. Louwerse en P. van der Venen) en Ludwig Richter (o.a. bij Prudens van Duyse en Eugène de Seyn) in Reynaertuitgaven gebruikt. De Duitse teksttraditie kwam vooral via Noord-Nederlandse bewerkingen en vertalingen terug naar het Nederlandstalig gebied. De Utrechtse editie van Reintje de Vos van S.J. van den Bergh is een vrije navertelling van de Hoogduitse tekst van Julius Eduard Hartmann. De editie van E. Laurillard van circa 1890 is dan weer een bewerking van Van den Bergh.
De Reynaertwisselwerking tussen het Nederlandstalige en het Duitstalige gebied, hierboven treffend geïllustreerd door de Kaulbachprenten en hun naleving, speelde op nog andere terreinen, bijvoorbeeld op dat van de handschriften. Duitse geleerden hebben immers een cruciale rol gespeeld in het herontdekken én in het ontsluiten en conserveren van de Reynaertmaterie tijdens de Romantiek. Over de | |
[pagina 123]
| |
ontdekking van de Reynaerthandschriften hebben we het later (zie Alleen maar (on)zekerheden?). Het oudste volledig bewaarde handschrift dat in 1907 door Hermann Degering ontdekt werd, is genoemd naar het slot Dyck in de buurt van Düsseldorf. Het bevindt zich sinds 1991 in Münster, nadat het voor 31.000.000 Belgische frank werd aangekocht door de H. Heine-Universität onder impuls van Vlaamse wetenschappers. De Comburgse codex dankt zijn redding aan de Duitse humanist Erasmus Neustetter die de band rond 1541 uit het Gentse meenam naar het Ritterstift Comburg. In 1805 werd de tekst door een Duitser (D. Gräter) herontdekt. Duitse geleerden, zoals Hoffman von Fallersleben, Mone en Grimm, reïntroduceerden de tekst in Vlaanderen en spoorden zo de Vlamingen en Nederlanders aan om zich in de middeleeuwse teksten te verdiepen. Recent restaureerden Duitse specialisten naar aanleiding van een Vlaamse studie de band van de Comburgse codex (1991).
Een minder verwachte band tussen Vlaanderen en Duitsland is te vinden in de Reynaertarbeid van Stijn Streuvels. Via briefnotities van Streuvels en de ontleding van zijn eigen bibliotheek, merkten wij in het tweede jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap reeds op dat de Reynaertbewerker een bron uit de Duitse traditie zou gebruikt hebben. | |
Vossenprenten in vele variantenDe Reynaerticonografie is Europees. Duitsland leverde naast de reeds genoemde kunstenaars nog vele andere Reineke-illustratoren waaronder Virgil Solis (1514-1562), Jost Amman (1539-1591) en J.H. Ramberg (1826). Ook andere landen leverden belangrijke Reynaertillustratoren. Het bekendst in onze contreien zijn de illustraties van de Haarlemmer Meester, die in de Reynke de Vos (1498) en later in de Noord-Nederlandse volksboekentraditie voortdurend opnieuw werden gekopieerd en de houtsneden van Jan Christoffel Jegher(s) (1618-1667?, ontwerper) en Erasmus Quellijn de jongere (1607-1678, Snijder) die eerst in het Antwerpse rijmdrukje van Segher van Dort (1651) en later in de Zuid-Nederlandse volksboeken met steeds meer kwaliteitsverlies werden afgedrukt. Het illustreren en publiceren van Reynaertboeken gebeurde vaak via grensoverschrijdende contacten. Als illustraties voor Johann Christoph Gottscheds Reineke der Fuchs (1752) werden prenten van de Nederlanders Allart van Everdingen (bekend Nederlands landschapsschilder, 1621-1675) en Simon Fokke (1712-1784) gebruikt. Van Everdingen etste 57 Reynaertprenten (waarvan zeven in mezzotint). De prenten werden pas 77 jaar na zijn overlijden in een boek gepubliceerd. Van Everdingens prenten beïnvloedden de Reynaertprenten van onder andere Johan Heinrich Ramberg (1826) en Wilhelm von Kaulbach (1846). Er is ook een Frans-Vlaamse samenwerking bekend. De tweede, tweetalige Plantijndruk van 1566 (die in 1570 op de Index van verboden boeken zou belanden) werd geïllustreerd door twee Parijse meesters. Geoffroy Ballain ontwierp de renaissancistische prenten, Jehan de Gourmont vervaardigde ze. Eeuwen vroeger was er al een belangrijke Franse illustratietraditie. In tegenstelling tot de Middelnederlandse Reynaerthandschriften waren sommige Oudfranse handschriften van de Roman de Renart wél geïllustreerd. Er zijn zeven geïllustreerde | |
[pagina 124]
| |
Renarthandschriften bekend: de handschriften CNO, die slechts één illustratie bezitten, DEG die een korte cyclus bevatten (respectievelijk 16, 13 en 11 miniaturen) en één handschrift (I) dat maar liefst 512 miniatuurtjes telt. Naast hun voorkomen in de handschriften zijn de Renarttaferelen inspiratiebron geweest voor schilderingen op muren en plafonds en in glasramen in kloosters en kerken. Een aanduiding die deze stelling bevestigt is te vinden in de dertiende-eeuwse Miracles de Nostre Dame, waarin Gautier de Coincy klaagt dat monniken hun kamers beschilderen met Reynaerttaferelen in plaats van met mariale taferelen. Ook vossen in handschriften en kerken bevestigen dit. Van deze rijke schat aan Franse middeleeuwse voorstellingen is, voor zover nu onderzocht is, weinig invloed geweest op de Middelnederlandse traditie. Dit wil echter niet zeggen dat er in Vlaanderen geen middeleeuwse vossenillustraties zouden zijn overgeleverd. De handschriften van Van den vos Reynaerde en Reynaerts historie zijn, zoals vermeld, niet geïllustreerd (hoewel handschrift B mysterieuze open ruimten bezit die wellicht toch bedoeld waren om met miniaturen in te kleuren). In Vlaanderen en Nederland zijn ook buiten de Reynaertteksten weinig andere illustraties in handschriften die verwijzen naar de populariteit van de Middelnederlandse Reynaertverhalen. De enige met zekerheid aan te wijzen illustratie die ondubbelzinnig naar Reynaert I verwijst, is de miniatuur waarop vos en haas zijn afgebeeld en waarbij de laatste tussen de benen van zijn ‘leraar’ zit. Deze illustratie is terug te vinden in enkele laat-dertiende-eeuwse bronnen: onder andere in een Latijns psalter van graaf Gwijde van Dampierre en een Oudfrans Lancelothandschrift (zie Alleen maar (on)zekerheden?). Volgens J.D. Janssens verwijzen ook een miniatuur waarop een naakte man wordt besprongen door een kater in het Rothschild-handschrift met kantieken voor Onze-Lieve-Vrouw (fol. 130 ro, Parijs, privé-collectie) en een kater, met in de bek een penis met testikels, die achtervolgd wordt door een vrouw met een spinrokken in een handschrift van het Speculum doctrinale van Vincentius van Beauvais (Brugge, Stadsbibliotheek 241, fol. 299 vo) naar de Reynaert of de Roman de Renart. | |
Als de vos de passie preektEen tafereel dat verwant is met de Reynaertverhalen is de confrontatie tussen haan en vos. De vos verschijnt in deze iconografische uitbeeldingen veelal in geestelijke kledij. De illustratie bestaat in vele varianten. (1) De vos staat voor een vogel of een groep van vogels (hanen, kippen, ganzen en eenden, soms één soort, soms een mengeling van vogelsoorten). Binnen deze scène komt vooral de variant waarop de vos de kansel betreedt frequent voor, soms gecombineerd met de derde variant. Op deze groep komen we hieronder uitvoerig terug. (2) De vogel wordt door de vos aangevallen en in de bek weggevoerd. Uitbeeldingen hiervan vinden we onder andere in het gebedenboek van Maria van Kleef en op een misericorde in de Leuvense Sint-Pieterskerk. In het Britse Padstow vinden we een vos met een dode eend op een bank. Een moderne variant is een ex-libris (litho) van Sonja Brijs op naam van Erwin Verzandvoort. (3) De aanvaller heeft zijn prooi reeds opgegeten. Het slachtoffer steekt in een tas of (wat meer voorkomt) in de monnikskap van de valse geestelijke. Een mooi voorbeeld hiervan is te vinden in het getijdenboek van Maria van Bourgondië. We zien hier het resultaat van domheid, arrogantie en gebrek aan waakzaamheid. Een mo- | |
[pagina 125]
| |
derne interpretatie is Bert Pelemans plaatstalen Reinaert met de raap uit 1963 in Rupelmonde. De bekende graficus Gerard Gaudaen beeldde de lepe vos uit, met drie (goedlachse) ganzen in de kap in een gelegenheidsprent met op de achtergrond de Sint-Niklase Grote Markt. Ook de slotillustratie van Joost in Piet Punts (pseudoniem van Renaat Joostens) Reinaert de vos uit 1948 bevat een vogel in de tas (en niet in de kap) van de vos.
De scène van een prekende vos voor een aantal kippen, hanen of eenden heeft geleid tot het spreekwoord ‘Als de vos de passie preekt, boer pas op uw ganzen’ (met diverse varianten: pas op/let/wacht en ganzen/kippen). De scène is niet zomaar terug te voeren op de ‘matière renardienne’. Toch is het waarschijnlijk dat vooral de Reynaertverhalen zelf hebben bijgedragen tot de populariteit ervan. De boer zou kunnen verwijzen naar Constant de Noes, de eigenaar van Chantecler en zijn familie in branche II van de Roman de Renart. De religieuze Reynaert is dan weer typisch voor de Middelnederlandse traditie (zie Alleen maar in het Nederlands?). Het preken van de passie wijst op een religieuze component. We zien de vos meestal als geestelijke verkleed (Kenneth Varty spreekt van het type van de ‘Fox religious’). Passie verwijst wellicht naar het passieverhaal. Een passiepreek is een lijdenspreek, met overwegingen en meditaties over het lijden en sterven van Jezus Christus. Een oude attestatie van het preken van de passie vinden we in de middeleeuwse rekeningen van Rotterdam uit 1426 (Middelnederlandsch Woordenboek, vol. VI, kol. 484: ‘Broeder Mathijs gegeven van dat hij die passie predicte ...’). Het spreekwoord ‘Als de vos de passie preekt, boer pas op uw ganzen’ waarschuwt tegen de schijnheiligen. Vertrouw de huichelaars niet. ‘Als de onrechtvaardigen vrome dingen gaan doen, dan mogen de vromen wel op hun hoede zijn’ (Harrebomée). Met welke tak van de rijke Europese Reynaerttraditie het spreekwoord het meest verwant is of uit welke tak het is voortgekomen, is niet met zekerheid te zeggen. Het ons best bekende Van den vos Reynaerde bevat de Cantecleerscène waar de vos en de haan tegenover elkaar staan. De scène wordt hernomen in Reynaerts historie en via deze tekst in de vele navolgingen ervan. Reeds veel vroeger, in de Ysengrimus, staan Reinardus en de haan Sprotinus tegenover elkaar. Een scène tussen haan en vos is ook te vinden in de allereerste branche van Pierre de Saint-Cloud (branche II). Deze branche stond dan weer model voor Renart le contrefait uit de eerste helft van de veertiende eeuw met tal van moralisaties en satirische uitweidingen. In deze epigoon komt de religieuze vos duidelijk op de voorgrond (Varty 1967). Hetzelfde geldt voor Renart le bestourné van Rutebeuf van circa 1260-1270. In deze tekst wordt Renart het symbool van de ontaarde monniken, ‘des moines mal-tournés et corrompus par l'avarice’ (J. Flinn). De auteur klaagt de gierigheid en de ambitie van de bedelorden aan. Ook in het anonieme Le couronnement de Renart (volgens J. Flinn 1263-1270), postuum opgedragen aan Willem van Dampierre, vinden we dezelfde hekelende toon tegen de bedelorden. Reynaert preekt de Reynaerdie tegen de franciscanen en de dominicanen, die echter ontkennen dat Reynaert ooit tot hun orde heeft behoord. Centrale thema's van deze tekst zijn het wegkwijnen van de ridderlijke waarden en de hoofsheid en de opkomst van een nieuwe geldaristocratie. Welke tekst nu op de latere populariteit van het spreekwoord het meest invloed heeft uitgeoefend, is onduidelijk. Daarvoor is nog te weinig onderzoek gedaan over nawerking van de epigonen van de Roman de Renart zoals Renart le contrefait. Een | |
[pagina 126]
| |
interessant feit met betrekking tot deze tekst is de mededeling dat een preek slaapverwekkend is. De vos hypnotiseert bij wijze van spreken zijn slachtoffers al prekend. De vossentaal is diabolisch en kwaad. Reynaerts vleierij en veinzerij leiden tot de val van de goedgelovige maar onaandachtige luisteraars. Paul Wackers heeft in zijn proefschrift het bijna uniform negatieve middeleeuwse vossenbeeld met vele teksten geïllustreerd. Hetzelfde kan gebeuren met de talrijke middeleeuwse iconografische bronnen. In de iconografie geldt dat vossen primair verbonden worden met de centrale rol van het verderfelijke, schijnheilige taalgebruik. Opvallend is het voortdurend op elkaar betrekken van bedelmonniken en vossen. Tijdens de late Middeleeuwen werden bedelmonniken aangezien als een ware bedreiging voor de rijkdom van de gevestigde orden omdat ze de armoede predikten. In de Saint Mary's Church in Beverly (Engeland) spreekt een franciscaan (herkenbaar aan de typisch geknoopte koord) twee vossen met gevogelte in de kap toe. Ook in Etchingham in Sussex is de prekende vos een franciscaan. In het getijdenboek van Maria van Bourgondië zijn de vossen ook franciscanen. In een ingekleurde Boheemse houtsnede uit de tijd van Jan Huss (circa 1470) zetelt de vos boven op een rad van fortuin als antichrist met links van hem een wolf als dominicaan en rechts een beer als franciscaan. De populariteit van de Reynaertverhalen in Europa was bepalend voor de verspreiding van de illustratie en de ontwikkeling van het spreekwoord. Wellicht zijn er toch nog andere factoren die bepalend waren voor het ontstaan van het populaire spreekwoord. Het spreekwoord zou eveneens kunnen teruggaan op de orale traditie. Het verhaal dat bekend is als Stith Thompson 227 vertoont ook gelijkenis met het spreekwoord. De vos gaat naar een groep vette ganzen die hij wil opeten. Zij vragen nog een laatste gunst, die wordt toegestaan. Ze mogen zolang in leven blijven tot hun laatste gebed is uitgesproken. Omdat zij echter niet ophouden te kwetteren, is de vos zijn buit kwijt. Het verhaalslot kent drie mogelijke varianten. Het eerste is dat het nooit eindigt; het tweede dat er hulp opduikt; het derde dat er een vluchtmogelijkheid ontstaat. Wellicht ontstond het spreekwoord ‘Als de vos de passie preekt ...’ uit een combinatie van orale en geschreven bronnen en mede als gevolg van de vele populaire uitbeeldingen. Zoals de iconografische voorstelling veel varianten bevat, zo heeft ook het spreekwoord diverse varianten. De verschillende varianten hebben zich ook in de verschillende taalgebieden anders gekristalliseerd. Het spreekwoordenboek van Van Dale vermeldt: ‘Quand le renard prêche, prenez garde à vos poules; Le renard prêche aux poules; Quand le diable dit ses patenôtres, il veut te tromper’; ‘Wenn der Fuchs predigt, so hüte die Gänse; Wenn der Teufel Fasten predigt, dann muß man auf die Gänse aufpassen; Wenn der Wolf den Gänsen predigt, so frißt er sie auch’; ‘When the fox preaches, then beware your geese.’ (Cox, nr. 230). De oudste Nederlandstalige geschreven vermelding van het spreekwoord in zijn huidige vorm is van de Zeeuwse dichter en moralist Jacob Cats (1577-1660). Het Woordenboek der Nederlandsche Tael vermeldt als oudste vindplaats ‘Wanneer een vos de passy preeckt, boeren wacht uw gansen’ (1632). Na Cats wordt de spreuk pas echt populair. Het is aannemelijk dat ze ook in het Nederlands reeds vroeger bestond. In het Engelse taalgebied zijn diverse vijftiende-eeuwse attestaties bekend, waaronder de in het Middelengels woordenboek vermelde: ‘Let furth youre geyse, the fox will preche’ (The Towneley Plays van circa 1460) en ‘Whan the fox prechyth beware the gese’ (in het Rawlinson handschrift met spreekwoorden van circa 1475). | |
[pagina 127]
| |
Opvallend is dat in de diverse varianten van het spreekwoord kippen en ganzen naast elkaar voorkomen. De pompeuze, ijdele kip is meer te vinden in de literaire traditie, de domme gans in een meer volkse. Tegenwoordig heeft het woord ‘gans’ een pejoratieve connotatie. We spreken van ‘een domme of een dwaze gans’, degene die gemakkelijk wordt beetgenomen, de onnozele, misleidbare, slaafse, volgzame. De variatie in het spreekwoord ligt in het feit dat spreekwoorden deel uitmaken van de volkse cultuurschat, die in ruimte en tijd een levende en bewegende materie is. Misschien is er naast het orale element nog een iconografische reden die verklaart waarom ganzen en kippen naast elkaar voorkomen. Volgens K. Varty bepalen ook artistieke en esthetische motieven de keuze van de gans. De lange, meer sierlijke ganzenhals brengt meer perspectief in de compositie en krijgt de voorkeur van de artiesten. Kippen zouden dan veeleer het product zijn van de literaire traditie.
De iconografische uitbeeldingen van de vos voor gevogelte en het spreekwoord ‘Als de vos de passie preekt ...’ zijn wereldwijd verspreid en komen voor in manuscripten, op misericorden, op doek, op tapijten, op tegels, in glasramen, enzovoort. Slechts in één Europees land is over de Reynaerticonografie grondig en systematisch onderzoek verricht, met name (voor outsiders enigszins verrassend) in Groot-Brittannië, dankzij het uitstekende baanbrekende werk van K. Varty (1967). Omdat deze vossen reeds geïnventariseerd zijn, kiezen we hier enkele relevante bewijsplaatsen. Op zich is de Engelse studie betekenisvol. Engeland is, in tegenstelling tot Frankrijk, Duitsland en de Nederlanden, nu niet het land waar men onmiddellijk een bloeiende Reynaertnaleving zou verwachten. Hoe zijn de vele Engelse vossen dan te verklaren? Er is reeds gewezen op William Caxtons vertaling van Reynaerts historie in 1481 (Zie ook Alleen maar in het Nederlands?). Een andere reden van de intense naleving van de Reynaertverhalen is de Nun's Priest Tale in Geoffry Chaucers populaire Canterbury Tales (waarin precies de vos-en-haan-scène verteld wordt). Het verrassend hoge aantal Britse vossen (enkele tientallen) zet ons aan om te denken dat vooral in Duitsland, Vlaanderen en Frankrijk en nog zuidelijker, nog veel meer van dergelijke uitbeeldingen te vinden moeten geweest zijn (of nog te vinden zijn). Vele vindplaatsen werden vernietigd tijdens opstanden en oorlogen; andere zijn nog niet systematisch geïnventariseerd of niet in de literatuur bekend. Reizigers signaleren soms interessante toevallige vondsten. Zo vertelden Portugalreizigers ons ooit dat in de portiek van de kathedraal van Braga (ten noorden van Porto) een haan voor een aantal kippen te vinden is. En een tocht Kinzelzau in Beieren resulteerde in de verrassende vondst van een (ongedateerde) afbeelding van een vos die met een dirigeerstokje een aantal ganzen in de maat laat zingen met erboven een mededeling dat muziek leren geen kinderspel is, opgehangen voor een raam van een klein muziekschooltje. De oudst bekende afbeelding van een prekende vos is te vinden in een vroegveertiende-eeuws Maaslands getijdenboek (Londen, British Museum Stowe Ms. 17). Een misericorde in Wells Cathedral van 1330 bevat een prekende vos voor vier eenden, waarvan er één slaapt. Rond 1475 is de scène zeer populair: we vinden de vos onder andere in 1477 als bedelmonnik voor een haan naast een gehistorieerde initiaal die de opdracht van Jezus in de tempel voorstelt in het Latijnse gebedenboek van Maria van Bourgondië (Wenen, Öster. National Bibliothek, Codex Vindobonesis 1857, fol. 100 ro), in een Latijns-Frans te Gent of Brussel ontstaan gebedenboek van circa 1470 en in een Brussels antifonarium van ca. 1500 (vos | |
[pagina 128]
| |
met blauwe zotskap, vergezeld van gevogelte door Marcus Cruyt, thans in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, Ms. II 3633, fol. 5). Bijzonder interessant is een in het Latijn sprekende vos met blauwe monnikskap in een Vlaams-Latijns gebedenboek van circa 1475 (thans in het Rijksmuseum Het Catharijneconvent te Utrecht). De plek waar de vos verschijnt is betekenisvol: precies bij het begin van de zeven Latijnse boetepsalmen en tegenover een prachtige miniatuur waarop Christus verschijnt als rechter tussen bemiddelaars, engelen en grote angstaanjagende duivels die de zondaars de hel injagen. Steeds is de vos negatief en wordt hij geassocieerd met verderfelijk taalgebruik. De band tussen de vos en het verleidelijke taalgebruik werd mooi geïllustreerd in de uitbeelding van de vos in een (vernietigd) glasraam in het noordelijk transept van de Saint-Martin's Cathedral in Leicester. Het tafereel bevatte een vos met de tekst ‘God is mijn getuige, hoe ik met de hartelijke liefde van Jezus Christus naar u allen verlang’ (vers 8 van hoofdstuk 1 uit de brief van Paulus aan de Filippenzen). Het godsvruchtig verlangen wordt enkel door de maag gedicteerd. Dat het niet altijd luisterende hanen, eenden of kippen moeten zijn die de prekende Reynaert aanhoren, bewijst de vos in de Holy Trinity Church in Saint-Austell. Voor de vos zit een rijkelijk aangeklede vrouw. Wellicht wordt hier de mode op de korrel genomen. Een pentekening uit een vijftiende-eeuws brevier van de oude Sint-Adrianusabdij in Geraardsbergen van circa 1450, thans in de bibliotheek van de abdij van Maredsous, toont een vos die preekt voor een lam, een hond en een konijn. In hetzelfde handschrift wordt een deemoedige ezel opgevoerd die biecht aan de vos, vaderlijk gezeten op een stoel. Steeds weer worden menselijke ondeugden en zwakten verbeeld. De vos-voor-haan-scène kent ook een omgekeerde variant. Bij psalm 97 in het Oscott Psalter (Londen, British Library, Add. Ms. 50.000, fol. 146 vo), ‘Sing unto the Lord a new Song’, staat de haan voor een lezenaar te zingen, zich niet bewust van het loerende gevaar van een luisterende vos die behoedzaam naderbij sluipt. De zingende haan is zich hier niet bewust van het feit dat zijn gehoor een ander lied wil zingen, waardoor meteen ook de psalmtekst geparodieerd wordt. Tot nu toe hebben we vossen en hanen gezien zonder kerkmeubilair. De uitbeelding van het spreekwoord wordt nog sterker wanneer de vos op de preekstoel verschijnt. De oudste Engelse vos op een kansel is te vinden in Lincoln Cathedral en dateert van 1370. In de scène zijn zowel het preken als het aanvallen van de slachtoffers binnen hetzelfde beeld te zien. Eenden en hanen of kippen komen ook samen voor of mooi gescheiden zoals op de misericorde (zitbankje) van het koorgestoelte te Ripon (Varty 1967, illustratie 77). Soms zijn er ook andere vogels bij, zoals een reiger in de Smithfield Decretals (midden veertiende eeuw). Een mooie afbeelding vinden we eveneens in een vijftiende-zestiende-eeuws glasraam uit de Holy Cross Church van Byfield, dat zich nu in het Stained Glass Museum van de kathedraal van het Engelse Ely bevindt (afb. 3; kaftillustratie). Varty bespreekt tientallen voorbeelden van misericorden (Gresford, Padstow, Bristol, Beverly ... Op de wikkel beeldt hij een kleurrijke houten plafondknop af uit de Lady's Chapel van de Saint Mary's Church in Beverly. In de beide geïnventariseerde kerken van Beverly vinden we meer dan een dozijn vossen, een overtuigend teken van de immense populariteit van de verhaalstof tussen 1445 en 1520). Hoewel de situatie op het continent nog niet geïnventariseerd is, zijn er ook talrijke vindplaatsen. Op een misericorde in de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek van Walcourt preekt de vos voor een haan en twee kippen. Naar alle waarschijnlijkheid | |
[pagina 129]
| |
Afb. 3. Als de vos de passie preekt, 15-16de eeuw, Stained Glass Museum, Ely Cathedral.
stond dezelfde scène ook op een verminkt zittertje in de Sint-Maartenskerk van Bolsward. De verminkingen laten alleen toe te besluiten dat een figuur met monnikskap in een preekstoel staat. In Duitsland vinden we voorbeelden in Steinfeld, Cappenberg en Kleef. Vlaamse meesters zwierven over heel Europa uit. Zo zijn ook in Spanje prekende vossen geattesteerd; bijvoorbeeld in Celanova (Orense) in het klooster van San Salvador in een zestiende-eeuwse koorbank waar een vos voor vijf kippen staat; in de koorbanken van Zamora en Plasencia waar hanen en kippen staan toe te kijken; in Toledo, waar alleen de vos te onderscheiden is; en in Léon, waar ze vervaardigd werden door J. de Malinas. Een van de mooiste en interessantste uitbeeldingen van de prekende vos vinden we op een juweel van een geëmailleerde lepel van circa 1430 die in het Museum of Fine Arts in Boston wordt bewaard. Reynaert spreekt vanop een soort kansel enkele ganzen toe, terwijl er ook enkele dieren in de kap van zijn mantel zitten. Opvallend echter aan de voorstelling is dat deze Vlaamse vos (de lepel werd in een Vlaams atelier vervaardigd) een gezegelde oorkonde voorleest. Bovendien zien we een tweede vos (of een afsplitsing van de eerste?) onderaan het spreekgestoelte met een vogel in de bek. Deze scène verenigt in zich alle varianten van de vosvoor-gevogelte-scène. Het Stedelijk Museum van Lokeren bezit een sterk verweerde afbeelding van de scène in zandsteen waarop we met enige moeite een vos met een zotskap op de kansel onderscheiden en de slanke hals van een gans. Hoewel de Museumcommissie het stuk in 1951 kocht voor een zestiende-eeuws origineel is er verder onderzoek nodig om dit te bevestigen. Zoals bij de vorige scènes kent ook de vos-voor-gevogelte hedendaagse varianten. Beeldhouwer Chris Ferket heeft in zijn uitbeelding van het spreekwoord in de beeldengroep in de Oudemanskreek te Sint-Laureins in het Meetjesland de | |
[pagina 130]
| |
Afb. 4. Reynaert de vos en het gansje, glasraam Frans van Immerseel.
voorkeur gegeven aan ganzen boven kippen, wellicht mede geïnspireerd door de interessantere compositorische aspecten. Het spreekwoord werd ook uitgebeeld door Frans van Immerseel (een geknielde vos met boek voor één zichtbaar ontroerd wenende gans, afb. 4) en Gaston Derkinderen (de vos met boek op een boerenerf met negen ganzen). In de ex-libriswedstrijd van de vzw Tiecelijn-Reynaert uit 1996 bleek de populariteit van de scène met de kansel niet overdreven groot, dit in tegendeel tot de confrontatie tussen vos en gevogelte. Tien procent van de geselecteerde prijswinnaars beeldde deze scène uit. De laureaten waren afkomstig uit China, Rusland, Oekraïne, Litouwen, Polen, Italië, Nederland en België. Een erg originele interpretatie van de scène toonde de vos als Rattenvanger van Hameln in het ex-libris van de Russische M. Vinogradova. A. Poegatjevski maakte een gitaarspelende vos als verleider op naam van de Belgische eerste minister en hanenverzamelaar Jean-Luc Dehaene. De ex-libriswedstrijd vormde een bewijs van het internationale karakter van de Reynaertmaterie. De wedstrijd was tevens een bewijs van de polyinterpretabiliteit van de vossenfiguur en van de rijkdom aan verhalen. Er is geen breuk met het verleden: het wijdverspreide karakter, de mengeling van positieve en negatieve associaties, het demonische karakter van de vos, dit alles is nu even sterk aanwezig als vroeger. Het negatieve karakter van de vos lijkt beter in de Oost-Europese landen bewaard dan in Vlaanderen, waar zestiende-eeuwse censuuringrepen, de Vlaamse Beweging, de vereenvoudiging naar het kinderboek en nog andere factoren de potentieel kameleontische Reynaertfiguur een tijd lang een wat braver uitzicht hebben gegeven. Dit steeds veranderend gelaat is Reynaerts ware kracht geweest: zijn voortdurend spelen met maskers en vermommingen, met nieuwe gewaden en met nieuwe levens. Niet alleen in het Waasland of het Land van Reynaert, maar in heel Europa en zelfs wereldwijd. |
|