schrift van de Roman de Renart beschikt moet hebben. Ik acht het niet goed mogelijk dat de Reynaertdichter bij zijn ingrijpende omwerking van branche I, enkel steunend op zijn geheugen, verhaalgegevens uit zeven Renartbranches ingevlochten heeft - nààst gegevens uit nog weer andere teksten. Voor een aantal plotverwikkelingen in het slotgedeelte van de Reynaert heeft Willem zich namelijk geïnspireerd op de verraadsthematiek zoals die in een aantal chansons de geste is uitgewerkt. Aan een van de vele fabelverzamelingen die op de Romulus teruggaan, misschien een Middellatijnse, ontleende de Reynaertdichter, voorts de fabel over de kikkers. Het is moeilijk om te bepalen of en in hoeverre de Reynaert -die ontleent aan Renartbranches waarvan een aanzienlijk deel zelf schatplichtig is aan de Ysengrimus- rechtstreeks heeft ontleend aan dit Middellatijnse dierenepos. Op grond van dit alles is de Reynaert als een omwerking te karakteriseren.
Het omwerkingsproces, dat Willem vooraf in concept moet hebben overzien, ging gepaard met een aantal accentverschuivingen in de betekenis van het verhaal. De ruimte in de Reynaert heeft een (meer?) symbolische lading en is in het Vlaamse landschap gelokaliseerd. In de beschrijvingen van de personages en hun omgeving worden de dierlijke en menselijke component meer in evenwicht gebracht, doch anderzijds ontvangen sommige personages nieuwe menselijke trekken. Het rechtsbesef aan het hof wordt eerst benadrukt, en vervolgens beschaamd door de koning. De vosselisten zijn menigvuldiger, subtieler en bepalen nog meer de structuur van het verhaal. Reynaert handelt agressiever en boosaardiger in zijn conflicten met opponenten. Door zijn confrontatie met de koning valt de hofwereld (die in branche I nog intact blijft) aan het eind in conflicten uiteen. Daarmee is de cyclische structuur van branche I, waarbij de eindtoestand niet wezenlijk verschilt van de beginsituatie, vervangen door een meer finale structuur.
Omdat de Reynaert waarschijnlijk afhankelijk is van tenminste één Oudfrans manuscript uit de meer recente compilatiefase, schuift de terminus a quo op, van ‘na 1179’ (Foulets datering van branche I) tot ‘na 1205’ (Foulets datering van het archetype van de ons bekende Roman de Renart). Hiermee lijkt het gedicht definitief verbannen uit de laatste decennia van de twaalfde eeuw (waarin geleerden als Muller, Hellinga en Gysseling het plaatsten). De datering 1225-1275 is passender.
André BOUWMAN
En verder interessant voor de Reynaertbibliografen:
In de achtste ‘Band’ van Das Verfasserlexikon der deutschen Literatur des Mittelalters (Berlin, Walter de Gruyter, 1990) verscheen van de hand van professor JAN GOOSSENS het lemma Reynke de Vos (kol. 11-20). Naast de uitgaven vindt men informatie over de opbouw en inhoud van de tekst, over de bronnen, de bewerkingstechniek, de auteur, de naleving, de accenten in het ‘Reynke de Vos’-onderzoek. Een uitvoerige bibliografie besluit de bijdrage.
In de reeks Vie sauvage. Encyclopédie Larousse des animaux (1990, nr. 29) verscheen een prachtig geïllustreerd themanummer Le renard roux. Verkrijgbaar in de krantenstalletjes (140 BF).