Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||
Jan van Leeuwen in vertaling
|
1 | Vanden vos Reynaerde (13de-eeuwse vertaling; vertaler: Balduinus Iuvenis; druk uit 1474); |
2 | Seven manieren van minnen van Beatrijs van NazarethGa naar voetnoot5 (13de-eeuwse vertaling, opgenomen in haar Latijnse Vita; vertaler: anoniem; 2 hss., 1320 en ca. 1494); |
3 | de Martijns van Jacob van Maerlant (14de-eeuwse (?) vertaling; vertaler: Johannes Bukelare; 2 hss., 15de eeuw); |
4 | zeven traktaten van Ruusbroec (drie 14de-eeuwse vertalingen; vertalers: Willem Jordaens, Geert Grote en een anonieme premonstratenzer monnik uit de abdij Park bij Leuven;Ga naar voetnoot6 ca. 50 hss., vanaf eind 14de eeuw); |
5 | Vanden twaelf dogheden van Godfried van Wevel (14de-eeuwse vertaling; vertaler: Geert Grote; 12 hss., vooral 15de eeuw); |
6 | de Middelnederlandse bewerking van Henricus Suso's Hundert Betrachtungen, Hondert artikelen ofte gedinkenessen vander passien ons heren (een 14de- en een 15de-eeuwse vertaling; vertalers: Willem Jordaens en een 15de-eeuwse anonymus; respectievelijk 32 hss.+zeven 15de- eeuwse drukken en 9 hss.+een 16de-eeuwse druk); |
7 | Dat spieghel der volcomenheit van Hendrik Herp (vertaling eind 15de, begin 16de eeuw; vertaler: Petrus Blomevenna; 2 autografen en een 16de-eeuws hs.); |
8 | de Brabantsche yeesten van Jan van Boendale en een anonymus (bekortende prozavertaling, derde kwart 15de eeuw; vertaler: waarschijnlijk de Affligemse benedictijn Walter Bosch; 6 hss. uit de 15de en 16de eeuw).Ga naar voetnoot7 |
Aan deze lijst kan nu nog een item toegevoegd worden, want ook van Jan van Leeuwen, de cocus bonus van Groenendaal, is er werk in het Latijn vertaald. Het gaat daarbij om ruim honderd, vaak uitvoerige excerpten, waartussen zich ook de nagenoeg complete tekst bevindt van twee van Van Leeuwens traktaten, namelijk van Hoe men Cristus' leere verstaen ende navolghen sal (zo goed als integraal vertaald) en van Dboec vander bedinghen (voor drievierden vertaald). Dit Latijnse materiaal vormt het hoofdbestanddeel van een tweetalig Van Leeuwenrapiarium (viervijfden Latijn, eenvijfde verduitst Middelnederlands), opgenomen in een verzamelhandschrift dat in 1448 vervaardigd werd in de priorij Sint-Meinulphus in het Duitse Böddeken.Ga naar voetnoot8 Het Middelnederlandse gedeelte werd 50 jaar geleden al uitgegeven door Robrecht Lievens, het Latijnse bleef tot nu toe ononderzocht. Wel had Lievens er bij zijn editie op gewezen dat het ook bij de Latijnse excerpten om werk van Jan van Leeuwen ging en dat deze vertaling van Ruusbroecs kok in het Latijn toch als een belangrijk literair-historisch feit te beschouwen was, ‘ook al was dat Latijn eerder aan de culinaire dan aan de klassieke kant,’ aldus Lievens.Ga naar voetnoot9
Inhoud van het verzamelhandschrift
Enkele jaren voor zijn editie van de Middelnederlandse Van Leeuwenexcerpten had Lievens het Berlijnse verzamelhandschrift al omschreven als een juridisch dossier rond Ruusbroecs orthodoxie, toentertijd met name door de Parijse theoloog Jean Gerson (1363-1429) ter discussie gesteld nadat hij kennis genomen had van Willem Jordaens' Latijnse vertaling van de Brulocht.Ga naar voetnoot10 Misschien is het te suggestief om hier meteen van een ‘juridisch dossier’ te spreken, maar het is wel zo dat de hele codex opgebouwd is rond Ruusbroecs werk en opvattingen, en dat de kwestie van de orthodoxie opvallend volledig gedocumenteerd is.
De inhoud van het handschrift is de volgende:
1 | drie traktaten van Ruusbroec in hun Latijnse vertaling: de Brulocht en Vanden VII trappen, beide in de vertaling van Geert Grote, Vanden blinckenden steen in de vertaling van Willem Jordaens (f. 1r-118r); |
2 | een Middelnederlands lied dat een samenvoeging blijkt te zijn van de twee liederen die honderd jaar later door Surius vertaald en aan Ruusbroec toegeschreven zouden worden (f. 118r-146v);Ga naar voetnoot11 |
3 | het tweetalige Van Leeuwenrapiarium (f. 118v-146v); |
4 | vier teksten waarbij vragen met betrekking tot Ruusbroecs theologische opvattingen gesteld of weerlegd worden: de brief van Jean Gerson met zijn kritiek op Ruusbroec, de reactie daarop van Groenendaal, een brief van Geert Grote waarin verwezen wordt naar kritiek op de Brulocht en een brief van Geert Grote waarin hij bedenkingen formuleert bij Vanden XII beghinen en Vanden VII trappen (f. 146v-150r). |
Men kan zich hierbij afvragen waarom het Van Leeuwenrapiarium tussen uitsluitend aan Ruusbroec gerelateerde teksten opgenomen werd. Een aanvaardbare verklaring lijkt me dat de samenstellers van de codex ervan uitgingen dat ook het rapiarium werk van Jan van Ruusbroec was. De terminologie en de inhoud ervan liggen inderdaad in de lijn van wat men bij de Groenendaalse prior vindt (zie verder). Dat de mystieke verwantschap tussen kok en prior hier voor een foutieve toeschrijving zorgde, zou trouwens geen unicum zijn. In hs. Gent, ub 208 draagt een andere collectie Van Leeuwenexcerpten de titel dit sijn sommighe puncten die ghenomen sijn uut een boeck dat ghemaeckt heeft heer Jan Ruusbroeck. Mocht de hypothese kloppen dat men het rapiarium als Ruusbroecwerk beschouwde, dan houdt dit in dat er in de legger die men in Böddeken voor dit rapiarium gebruikte geen auteursnaam voorkwam. Die zou anders ongetwijfeld overgenomen zijn, want bij alle andere onderdelen van het verzamelhandschrift wordt wel steeds de auteur genoemd. Toch moet er van de Latijnse excerptencollectie ook een versie bestaan hebben waar de naam van de kok wél genoemd wordt. Vijf van de Latijnse excerpten komen namelijk ook als een aparte clus-
ter voor in hs. Köln, Stadtarchiv, Gymnasialbibliothek 8o 155 (ca. 1420), met daarbij de auteursaanduiding Cocus Rusbrux.Ga naar voetnoot12
Inhoud van het rapiarium
In het Berlijnse verzamelhandschrift zijn alle hierboven genoemde delen duidelijk van elkaar gescheiden, onder meer doordat de (sub) onderdelen telkens met een meerregelige initiaal beginnen. Dat is niet anders bij het rapiarium, dat met goed herkenbare begrenzingen op f. 118v en 146v een typografisch duidelijk afgebakend geheel vormt. De tweetaligheid van het rapiarium was daarbij voor de kopiist geen aanleiding om die typografische eenheid te doorbreken: op f. 142r gaat het Latijn, na een passus over gehoorzaamheid en onthechting, binnen dezelfde regel en zonder enige speciale markering over in het Middelnederlands:
¶ [...] certus sum, si prelatus meus iuberet me intrare carcerem et sibi in hoc obediens essem usque ad mortem, quod de hoc maiorem libertatem reciperem quam si per totum mundum transcurrerem et omnes homines converterem. [f. 142r] Nam in exteriori exercicio non datur spiritus libertas, sed in abnegacione omnis interne proprietatis. ¶ De ghene de hem werdelike, overmids de dreheit godes, tor enygher enicheit godes konnen keren, de en moghen nicht dolen [...] ¶ Dar an ghaet al dat men leren ende leven mach, up enen uutghanc onses selves. ¶ De godlike personen de gebeden ende manen ende eyschen altoes unse werc [...].
Ondanks deze typografische eenheid is er, vooral wat de inhoud en de herkomst van de excerpten betreft, een duidelijke scheidslijn te trekken tussen het Latijnse en het Middelnederlandse gedeelte. De verschillen laten daarbij zien dat we bij het rapiarium onmiskenbaar te maken hebben met een samenvoeging van twee oorspronkelijk aparte collecties.
Het Middelnederlandse deel bevat uittreksels die vaker terugkomen in de handschriften met excerpten van de kok.Ga naar voetnoot13 Ze zijn afkomstig uit vijf traktaten die al vroeg als een zelfstandige collectie vanuit Groenendaal verspreid werden en die intensief geëxcerpeerd zijn geweest, te weten Vanden drie coninghen, Van tienderhande materien, Eenghetughe, Redene ende ondersceyt en Van vijfterhande bruederscap.Ga naar voetnoot14 Inhoudelijk gaat het bij deze excerpten soms om mystieke ontboezemingen, maar in hoofdzaak betreft het toch voornamelijk aanwijzingen of getuigenissen die een kloosterling moeten helpen om een goed en godsvruchtig leven te leiden. Van Leeuwen heeft het dan over zaken als de eis van de totale onthechting, over de noodzaak van de onvoorwaardelijke gelatenheid en ootmoed, over het belang van de kloosterbeloftes van armoede en (vooral) gehoorzaamheid, over het nut en de noodzaak van de passie-overweging en over het werkende leven als onmisbare opstap naar het geestelijke en schouwende leven.
Het Latijnse deel laat een totaal ander beeld zien. Deze verzameling bevat bijna geen
excerpten die men ook elders in de Van Leeuwenoverlevering aan kan trefffen. Ze zijn bovendien alle geselecteerd uit traktaten die, op één na, slechts uiterst zelden als bron voor excerpten gebruikt zijn, namelijk Hoemen alle ongherechticheit laten sal, Dboec vanden tien gheboden, Hoemen Cristus' leere verstaen ende navolghen sal, Dboec vander bedinghen en Van menigherande goeder leeringhen.Ga naar voetnoot15 De inhoud van de excerpten is voor een aanzienlijk deel mystiek of theologisch van aard, waarbij de godsschouwing beschreven wordt of waarbij gesproken wordt over het diepste wezen van God en Christus, over de essentie en het waarom van Christus' dood of over de essentie van het sacrament van de communie. Een laatste opvallend kenmerk betreft de ordening van de excerpten: ze staan per traktaat gegroepeerd, waarbij ook nog eens de tekstvolgorde van het betreffende traktaat aangehouden is. Dit wijkt of van wat zich in het Middelnederlandse deel voordoet, waar bij de excerpten geen specifiek ordeningsprincipe te ontdekken is.
De werkwijze van de vertaler
Wanneer we de Latijnse excerpten vergelijken met de corresponderende passages in de Middelnederlandse traktaten van Jan van Leeuwen, dan valt meteen de letterlijkheid van de omzetting op.Ga naar voetnoot16 Een voorbeeld:
Omnes qui volunt deum possidere in seipsis otiose, antequam active infusione dei fruantur, cunt decepti, sive in modo sive supra modum fuerit: non amant deum nisi secundum modum nature propter seipsos qui supra modum se vertunt sine modo semper (=excerpt op f. 118v). Alle die ghene die gode in hem ledichlijc besitten willen, eer si werkelijc ghebruken in daenschijn gods, die sijn bedroghen, eest in wesen eest boven wise in eneghen sinne: want si en minnen gode met dan na wise der natueren om hem selven die boven wise hem altoes keeren willen sonder wise (=corresponderende passage in Hoemen alle ongherechticheit laten sal, hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek 888-890, f. 112v).
De vertaler heeft duidelijk gestreefd naar een woord-voor-woordvertaling van het Middelnederlands. Hij sluit hierin aan bij de werkwijze van bijvoorbeeld Geert Grote, die bij zijn vertaling van Ruusbroecs Brulocht expliciet aangeeft het werk vertaald te hebben non interpretatione sensus ex sensu nec sententiae ex sententia sed verbi fere ex verbo sine still lepore.Ga naar voetnoot17 Geert Grote en de Van Leeuwenvertaler staan met een dergelijke vertaalopvatting dan weer diametraal tegenover iemand als Willem Jordaens, confrater van de kok, die bij zijn vertaling van Ruusbroec zegt de eigenheid van de doeltaal, het Latijn, zoveel mogelijk te willen respecteren. Jordaens kiest dan ook voor een vertaalwijze waarbij hij zich als latinist volop kan ontplooien. De kritiek van sommigen dat een dergelijke manier van werken het oorspronkelijke karakter van de brontekst to veel aantast, neemt hij daarbij voor lief.Ga naar voetnoot18
Een tweede karakteristiek van de Latijnse excerpten is dat er, vergeleken met de Middelnederlandse tekst, geregeld in is bekort. Dit lijkt in tegenspraak met het kenmerk van de woord-voor-woordvertaling, maar bij het maken van excerpten is dit uiteraard vrij normaal: men selecteert de essentie en laat daarbij weg wat men overbodig vindt. In het voorbeeld hieronder is cursief weergegeven wat niet in het Latijn overgenomen werd:
Tercia virtus paciens longanimis subiecta benignitas, quam nullus labore penali gravare potest. Nam scit illa optime se dimittere sub libera omnipotencia dei et omnium creaturarum paciendo unumquotque sine querela quacumque quidquid de eo permittitur in tempore vel eternaliter (=excerpt f. 120r).
Die derde doecht diemen niet volprisen noch volloven en mach dats verduldeghe verbeidende ghedoechsame onderworpene goedertierenheit die nyemant verladen noch beswaren en mach met gheenen arbeideliken laste van pinen want vriwilleghe ghedoechsame goedertierenheit can haer blijdelijc ende gheerne ende willichlijc laten onder die vri moghentheit gods ende onder alle creatueren te lidene sonder ansel ende enich beclaghen al dat god ghehinghen ende ghestaden wilt in tijt oft inder ewicheit (=corresponderende passage in Hoemen alle ongherechticheit laten sal, hs. Brussel, K.B. 888-890, 1. 121r).
De twee hierboven genoemde kenmerken (letterlijke vertaling en bekorting) zijn niet echt opzienbarend. Een derde kenmerk is dat echter tot op zekere hoogte wel. Op ruim honderddertig plaatsen in de Latijnse tekst duikt namelijk zonder enige typografische markering ook Middelnederlands op, meestal een woord of enkele woorden, geregeld echter ook een gehele zin of een gedeelte daarvan. In driekwart van de gevallen vervangt dit Middelnederlands het Latijn (zie voorbeeld 1a en 1b hieronder), in het overige kwart staat het meteen voor of na een Latijns equivalent (voorbeeld 2a en 2b):Ga naar voetnoot19
(1a) Inibi incipiemus cognoscere per illuminacionem nostre racionis christi supremam opgaende navolgende ende vorstaende ere, dats opgherechte inwendighe verhavene werdicheyt quam christus habuit semper ad pattem et ad omnes suos propinquiores et amicos (f. 120v).
(1b) Spiritum suum et vocem et commocionem eius sentire .hoc erigit et saeckt spiritum nostrum super omnem multiplicitatem (f. 124r).
(2a) Christus non corripuit martham de opere sed de sollicitudine et turbacione dat se was becommert ende beladen et forte nimis reputavit illa exteriora opera (f. 125r).
(2b) nam qui aliquid [...] de intrinsitate et dilectione christi sentire potest .ille pervidet dorsiet in ictu oculi omne impedimentum impediens spiritu suo usque in vitam eternam (f. 139v).
Vermenging van Latijn en Middelnederlands binnen één tekst is op zich niet ongewoon. Zo komt bijvoorbeeld in Latijnse oorkonden of inventarissen geregeld een verbinding als quod vulgo dicitur voor, waarna een volkstalige term volgt ter verduidelijking van een Latijns begrip; Middelnederlandse teksten bevatten soms Latijnse glossen en andersom; in een handschrift met de Latijnse vertaling van een traktaat van Ruusbroec werd in de marge een ontbrekende passage aangevuld in het Middelnederlands; in Middelnederlandse arteshandschriften komen bij volkstalige recepten
ook wel vaste Latijnse formules of onvertaalde vaktermen voor; en in 1988 gaven G. Tournoy en H. Wittouck een Latijnstalig vastenavondspel uit waarbij van de spelende personages alleen de stultus, de nar, zich ook in het Nederlands uitdrukt.Ga naar voetnoot20
In al de genoemde gevallen is er voor de taalvermenging wel een achterliggende systematiek te bedenken, maar bij het Latijnse Van Leeuwenrapiarium is dit echter minder eenvoudig. Heeft de persoon die de kok bloemleesde en vertaalde bepaalde woorden en passages met een specifiek doel onvertaald gelaten? In veel gevallen gaat het bij het Middelnederlands om typisch mystieke termen of constructies.Ga naar voetnoot21 Wou de vertaler op die manier de oorspronkelijke en dus Middelnederlandse stem van Van Leeuwen bewaren? Maar dan blijft het onduidelijk waarom bepaalde termen of verbindingen onvertaald bleven en andere wel omgezet werden, hoewel ze allemaal even kenmerkend zijn voor Van Leeuwens mystiek. Voor een aantal van de Middelnederlandse tekstplaatsen kunnen we echter wel met zekerheid zeggen dat de vertaler de kok in de originele bewoordingen weer wou geven. Bij enkele passages heeft er namelijk ongetwijfeld een esthetisch-stilistische appreciatie een rol gespeeld: het gaat dan om alliteraties of om vaste woordverbindingen en om enkele gevallen van rijmproza.Ga naar voetnoot22
Mocht de aanname kloppen dat er via het Middelnederlands gepoogd werd om Van Leeuwens eigenheid te illustreren, dan gaat ze niet op voor een nog steeds aanzienlijk deel van de onvertaald gebleven woorden en passages die niet specifiek mystiek zijn of die stilistisch niets speciaals bieden. Moeten we er ter verklaring dan soms ook simpelweg van uitgaan dat de bloemlezer-vertaler tijdens zijn arbeid geregeld bepaalde gevallen onvertaald liet omdat hij niet vlot genoeg een bevredigend Latijns equivalent kon vinden? Dan is het wel merkwaardig te noemen dat er Middelnederlandse termen voorkomen die eerder in de rapiariumtekst wel al correct vertaald werden. Ook het feit dat het meer dan eens om woorden gaat die niet echt moeilijk in het Latijn om te zetten lijken, komt dan vreemd over.Ga naar voetnoot23
Tot slot van deze speculaties nog iets met betrekking tot de dertig gevallen die, zoals in de voorbeelden 2a en 2b hierboven, het Latijn niet vervangen, maar die meteen voor of na hun corresponderende vertaling staan. Ging het hierbij misschien aanvankelijk om interlineaire of marginale glossen die een kopiist in de lopende tekst incorporeerde? Bovenaan f. 133v, waar boven een Latijns voorzetsel per het Middelnederlandse dore genoteerd staat, treffen we mogelijk nog een aanwijzing voor een dergelijke oorspronkelijke glossenstatus aan. Deze hypothese - die echter wel impliceert dat de verantwoordelijkheid voor de opname van deze Middelnederlandse woorden in de Latijnse zinnen niet bij de vertaler ligt, maar bij een latere kopiist - verklaart misschien wel hoe dit Middelnederlands tussen het Latijn gekomen kan zijn, maar over de reden waarom juist deze woorden dan als glossen bij de vertaling voorkwamen, worden we uiteraard niets wijzer.Ga naar voetnoot24
Hoe dit a11es ook moge zijn, de combinatie van Latijn en Middelnederlands binnen het Latijnse deel van dit Van Leeuwenrapiarium geeft de tekst een hybride karakter. Dit lijkt me het resultaat van een werkwijze die men zich alleen kan veroorloven bij een vertaling die men in de eerste plaats voor persoonlijk gebruik maakt. Een dergelijke taalvermenging zal zich niet snel voordoen bij een vertaling die ook voor derden bedoeld is. De gebruikte vertaalmethode ondersteunt op die manier de karakterisering van de excerptencollectie als een rapiarium, aangezien rapiaria toch in eerste instantie bedoeld waren voor het eigen gebruik van de samensteller.Ga naar voetnoot25 Die samensteller mag hier dan naar alle waarschijnlijkheid ook met de vertaler gelijkgesteld worden.
Profiel van de Van Leeuwenvertaler
Uit wat tot hiertoe samengebracht is, kan een aantal elementen afgeleid worden die helpen om te achterhalen waar en door wie Jan van Leeuwen verzameld en in het Latijn vertaald is. Ik zet die elementen op een rij: (1) de terminus ante quem voor de vertaling is ca. 1420, aangezien enkele Latijnse excerpten uit het Van Leeuwenrapiarium ook voorkomen in hs. Köln, Stadtarchiv, Gymnasialbibliothek 8o 155, dat gedateerd wordt ca. 1420 (zie boven); de samensteller van de collectie legt (2) voor eigen gebruik een verzameling aan van excerpten met (3) een vaak mystieke inhoud; hij zet de excerpten om (4) in het Latijn, waarbij hij streeft naar (5) een zo letterlijk mogelijke vertaling. Dit levert ons weliswaar alleen nog maar een zeer algemeen beeld op, maar dit kan scherper gesteld worden, omdat twee bijkomende observaties de herkomst van het rapiarium in Groenendaal zelf lijken te situeren. De speurtocht naar de mogelijke samensteller-vertaler wordt hierdoor aanzienlijk vereenvoudigd.
Voor de eerste van die extra observaties die ons naar Groenendaal voeren, is het nodig om kort enig inzicht te geven in de excerptenoverlevering van Jan van Leeuwen. Van diens werk zijn er, naast de enkele handschriften met volledige teksten, ook een 25 handschriften en teksten bewaard die in totaal ca. 400 Middelnederlandse excerpten uit zijn traktaten bevatten. Het is nu frappant dat, met uitzondering van Dboec vander bedinghen, de traktaten die hier voor het Latijnse rapiarium zo intensief geëxcerpeerd werden, binnen dit corpus van 400 excerpten nauwelijks als bron voorkomen (zie boven). Wanneer er in dat corpus toch excerpten uit die vier traktaten gevonden worden, dan zijn die steeds afkomstig uit een handschrift met een Groenendaalse origine.Ga naar voetnoot26 Het lijkt erop alsof deze traktaten, die dus buiten de kloostermuren van Groenendaal nooit als bron voor excerpten aan te treffen zijn, hun plaats van oorsprong nooit verlaten hebben. Het uitvoerige bloemlezen van de traktaten, waar het Latijnse rapiarium het resultaat van is, is dan naar alle waarschijnlijkheid ook in Groenendaal gebeurd.
De tweede vaststelling is dat er voor de excerptenverzameling geput moet zijn uit de losse traktaten van Jan van Leeuwen en niet uit de verzamelhandschriften met zijn
werk. Deze verzamelcodices zijn het resultaat geweest van bewust editeerwerk te Groenendaal, zeer waarschijnlijk met de bedoeling om de officiële, voor eventuele verdere verspreiding geschikte versie van Van Leeuwens werk tot stand te brengen. Bij het aanmaken van deze gecanoniseerde Opera omnia werd een aantal inhoudelijke aanpassingen aangebracht en werden de traktaten voor het eerst in kapittels opgedeeld; elk hoofdstuk kreeg daarbij ter inleiding tevens een beknopte inhoudsaanduiding mee.Ga naar voetnoot27 Bij de Latijnse excerpten blijkt nergens een spoor van de kapittelindeling, noch bij de twee zo goed als volledig vertaalde traktaten, noch bij de andere excerpten. Zo loopt de tekst ervan zonder enige verwijzing naar een kapittelovergang soms gewoon door, over de hoofdstukgrenzen heen zoals we die nu in de verzamelhandschriften aantreffen bij het traktaat waar de excerpten in kwestie op terug te voeren zijn. Een andere aanwijzing dat de excerpten niet op de officiële versie van de verzamelhandschriften teruggaan, is het gegeven dat ze op een aantal plaatsen in hun tekst soms iets meer bieden dan wat in de verzamelhandschriften te vinden is.Ga naar voetnoot28 De excerpten zijn met andere woorden geselecteerd uit de nog niet gebundelde en bewerkte traktaten. Het lijkt me niet te gewaagd om ervan uit te gaan dat het hierbij de losse Van Leeuwentraktaten in Groenendaal zelf betreft.
Op basis van de voorafgaande alinea's komen we uit op de volgende bijgestelde profielschets: we hebben bij de excerpent-vertaler te maken met een Groenendaalse clericus of koorheer, die al vóór 1420 in het klooster verbleef, daar Van Leeuwens geschriften naar waarde wist te schatten en die, op zoek naar meditatiestof voor een rapiarium, een beroep kon doen op de losse traktaten van de kok. Een valabele kandidaat is niet moeilijk te vinden: in de figuur van Henricus Pomerius beschikte Groenendaal over iemand die helemaal aan dit profiel beantwoordt.
Hendrik uten Bogaerde of Henricus Pomerius (1382-1469) verbleef van 1412 tot 1421 in Groenendaal. Hij is onder andere de schrijver van een aantal Latijnse Onze Vader-commentaren, maar hij bleef vooral bekend als de auteur van De origine monasterii Viridisvallis, waarin hij in drie boeken de geschiedenis van Groenendaal vastlegde.Ga naar voetnoot29 Deze kloosterkroniek, geschreven tussen 1414 en 1421, levert nog een extra argument om Pomerius met de excerpent-vertaler te identificeren. Het derde deel van De origine is geheel gewijd aan Jan van Leeuwen en in de kapittels 11-14 beschrijft Pomerius hoe de kok op een gegeven moment in Groenendaal een intense ervaring van godsverlatenheid meemaakte. Het overgrote deel van deze vier hoofdstukken blijkt nu geen oorspronkelijke tekst van Pomerius te zijn, maar wel de Latijnse vertaling van de kapittels 27-29 uit Van Leeuwens traktaat Vanden seven teekenen der sonnen waarin de kok zelf op indringende wijze die mystieke ervaring van religieuze wanhoop beschreven had.Ga naar voetnoot30 Net in de periode dat het rapiarium samengesteld en vertaald moet zijn,
hield Pomerius zich dus ten behoeve van zijn kloosterkroniek intensief bezig met het leven en werk van Jan Van Leeuwen en vertaalde hij daarbij ook enkele sterk mystiek gekleurde hoofdstukken van de kok in het Latijn. Dat het Henricus Pomerius geweest is die in zijn Groenendaalse periode dit Van Leeuwenrapiarium aanlegde en vertaalde, beschouw ik dan ook als een meer dan aanvaardbare hypothese.Ga naar voetnoot31
Het belang van het Latijnse rapiarium
Vijftig jaar geleden noemde Lievens de vertaling van Van Leeuwen in het Latijn a1 een belangrijk literair-historisch feit. Ter afronding van deze bijdrage wil ik deze uitspraak concretiseren met de bevindingen die uit het hier gepresenteerde onderzoek naar voren gekomen zijn.
Een eerste vaststelling is dat het rapiarium waardevol kan zijn binnen de tekstoverlevering van Jan van Leeuwen.Ga naar voetnoot32 Dat het rapiarium terug te voeren is op de losse, nog niet door Groenendaal geredigeerde traktaten, geeft het rapiarium binnen deze overlevering een niet onbelangrijke plaats: het stelt ons in staat om voor het betreffende Van Leeuwenmateriaal verder terug te gaan dan de overleveringsfase die we aantreffen in de verzamelhandschriften zoals die door Groenendaal werden gecanoniseerd. Ook het feit dat de Latijnse excerptencollectie ons op enkele plaatsen tekst biedt waarvoor in de Middelnederlandse Van Leeuwen geen corresponderende passage aan te treffen lijkt, is intrigerend.
Het rapiarium geeft ons daarnaast ook een beter inzicht in de receptie van Jan van Leeuwen in Groenendaal zelf. De collectie is duidelijk samengesteld vanuit een groot respect voor het werk van de kok, ook voor de vele mystieke passages daarin. Dat Van Leeuwen door zijn ordebroeders zeer gewaardeerd werd, was al sinds lang bekend, maar dat men hem ook een vertaling in het Latijn waardig achtte, voegt toch iets extra's toe. Belangrijk hierbij is ongetwijfeld de link met Pomerius. We krijgen op die manier een concrete inkijk in de wijze waarop deze toenmalige Groenendaler omgaat met het werk van de cocus bonus. We kijken als het ware over zijn schouder mee terwijl hij in Van Leeuwen leest en selecteert, we volgen hem bij het maken van de Latijnse vertaling en we zien hoe hij daar, op een toch wel merkwaardige manier, ook Middelnederlands in opneemt.
Tot slot past echter ook een relativerende bedenking, hoe interessant en belangrijk in bepaalde opzichten deze Latijnse bloemlezing uit Van Leeuwen ook is. Het bescheiden plaatsje dat de cocus bonus binnen de Latinitas eigenlijk a1 bezat dankzij Pomenus' opname van enkele kapittels uit Vanden seven teekenen der sonnen in zijn De ori-
gine monasterii Viridisvallis, werd er door dit Latijnse rapiarium voor de kok niet meteen ruimer bemeten op. Naar het zich laat aanzien, is het rapiarium in de eerste plaats een incident geweest en geen extra opstap voor Van Leeuwen naar het publiek van de litterati, de gebruikers van het Latijn. De zeer beperkte handschriftelijke overlevering van dit rapiarium laat inderdaad zien dat er naar alle waarschijnlijkheid geen sprake geweest is van een vérstrekkende opname in de Latinitas. Met andere woorden: deze latinisering van de kok lijkt de grenzen van de persoonlijke collectie die een rapiarium toch is, amper overschreden te hebben. Het algemene beeld van Jan van Leeuwen, zoals bijvoorbeeld geschetst door Dini Hogenelst en Frits van Oostrom en door Geert Warnar, wordt zo op basis van het voorafgaande misschien wel bijgesteld, maar niet fundamenteel gewijzigd.Ga naar voetnoot33
Summary
A 15th-century Middle Dutch miscellany now in the Berlin State Library contains not only an interesting set of texts by and on Jan van Ruusbroec, but also an extensive collection of excerpts taken from the works of Jan van Leeuwen and translated into Latin. Investigation into the content of and source texts for these excerpts shows a fundamental difference from other already known Middle Dutch collections. In particular, a striking characteristic of the translation is that it contains a unique mix of Latin and Middle Dutch words and even entire phrases in well over one hundred incidences. This strengthens the hypothesis that the translations constitute a rapiarium, texts compiled and translated for individual use, most likely by Henricus Pomerius (1382- 1469).
Adres van de auteur:
Instituut voor Nederlandse lexicologie
Witte Singel / Doelen
Matthias de Vrieshof 2-3
nl-231I bz Leiden
dirk.geirnaert@ini.nl
Bijlagen
I Globale identficatie van de Latijnse Van Leeuwenexcerpten
118v-124v: excerpten uit Hoemen alle ongherechticheit laten sal (uit kap. 4-14); |
124v-128v: excerpten uit Dboec vanden tien gheboden (uit kap. 2, 5-6, 8-9, 11-12, 14-17,21-23,25-27,28-30 en 35); |
128v-136v: excerpten uit Dboec vander bedinghen (uit kap. 4-32; ca. driekwart van de traktaattekst); |
136v-141r: excerpten uit Hoe men Cristus' leere verstaen ende navolghen sal (uit kap. 1-4; nagenoeg de complete traktaattekst); |
141r-142r: excerpten uit Van menigherande goeder leeringhen (uit kap. 2-6). |
II Voorbeelden van de onvertaald gebleven mystieke terminologie
Ibi amplexabimur et spiritualiter inspirabimur ante inmensum abissum illum vermids wiselose mynne van ewiger inmaningen (f. 122r); |
supra omnem differenciam et alteritatem fimus nos ibi unus spiritus et una beatitudo cum deo ende een puer weten in syn weten. een onkennisse ende een onverstaen quod antecedit omnem creatum intellectum et hoer werkelike blote vernuft voergheet, onthoghet ende vergaet et nos [...] sequimur per nostrum visum nudum (f. 122r); |
ibi due voluntates una fiunt voluntas et unus spiritus cum deo [...] et deficimus super racionem informiter vermids blot instaren ende weselike overneyghinghe, gheest mit gheeste, in salicheyde (f. 123r); |
divinus homo [...] ex omnia potencia debet se sentire al crighende voert, voerstan gherecht ante dei altitudinem ende hem verhanghen vinden myt ewygher mynne daer boven (f. 123r); |
profundius [...] et occulcius quad quis potest [...] sentire est gebrukelike enighe raste in deo possidere supra omnem transmutacionem vel mobilitatem exercicij applicativi (f. 124v); |
ubi nos divine persone amplexantur per trinitatem in unitatem nostrum spiritum levare ante simplicem faciem dei, dats der bloten mynne art (f. 138r); |
divina veritas [...] in simplici unitate per differentem trinitatem dei manifestatur, ya overmids wederdraghinghe ende eenvoldighe ineyschynghe manifestacionis divinarum personarum (f. 140r). |
III Onvertaald gebleven, of naast het Latijn voorkomend, esthetisch-stilistisch markant Middelnederlands
alliteraties:
tunc [...] operabimur omnem virtutem sine labore et libere varen ende vlieten per totum celum et terram [...] et nullus nos impediet (f. 124r);
Cristus non corripuit martham de opere sed de sollicitudine et turbacione dat se was becommert ende beladen et forte nimis reputavit illa exteriora opera (f. 125r);
ad quamcumque rem homo se invenit plus alapsum ontsoncken ende ontvallen cum propria dilectione; hec est thesaurus suus (f. 137v).
specifieke woordparen:
spiritus Sanctus heft ons ende verheft ons totaliter super nosipsos (124v);
clarificant omnem doctrinam eorum ex pulchriori et clariori ratione quam deus potest in spiritu eorum leisten ende verleisten sine etiam omni labore (f. 127v);
vult nos per illa dore ende ouerleiden usque ad originem simplicem sue deitatis (f. 130r).
nbsp;
rijmproza:
ubi omnes [...] patiuntur deum inoperatam unitatem hets ene stille iachte, sie doervloyt a11e gedachte ende hare nature ende hare gescapenheyt. Sic deus fit [...] (f 122v);
als de somertjjt gaet, so holt de wynter syne staet. So we willich can syn arm ende rike de denet gode werdelike (f. 141r).
IV Voorbeelden van Middelnederlands dat eenvoudig te vertalen lijkt, maar toch onvertaald bleef:
debemus niti contra stroem in ipsum incomprehensibilem amorem dei (f. 121r);
ante omnes voergande modos virtutum (f. 121v);
deinceps homo incipit habere ene verlanghenysse ad deum (f. 125v);
et simplex unica vis de moet falgiren ante unicum simplicem montem deitatis (f. 130r);
debemus [...] totam graciam et gloriam recipere per Christum et cum Christo ende dore Christum (f. 134r);
nec possum ullibi hem ontliden ten vader wert sine filio (f. 140r);
debet lacrimis ardentibus lavare puerum (lees: pueri?) doecke (f. 141r);
Sed omnes quasi mortem dor dat leven seen nec aliquod responsum habent de vita immortalitatis et [...] (f. 141v).
V Gevallen waarbij het Middelnederlands meteen voor of meteen na de Latijnse vertaling staat:
per dyaphanum dorschinenden cristallinum hemel (f. 122r);
debemus cordi nostro imprimere imprenten .v. vulnera (f. 123r);
suprema laus possibilis est quod deficimus ende falgiren in abnegacione nostra in verloechnisse ons selves de incomprehensibili laude dei (f. 125v);
a spiritu dei operabimur ghewracht werden nec simpliciter expirabimus sed vergheesten perspirabimur et satiabimur [...] cum continuo desiderio (f. 127v);
sed divinus amplexus ummehelsinghe ille adhuc excelsius vadit (f. 130v);
ista felicitas [...] penetrabit dorschinen sal et gloriose perilluminabit doriuchten sal omnes virtutes nostras (f. 134v);
et debet communem populum besthuren gubernare (f. 135r);
debemus perspicere doerseen et transire per cordialem sensum (f. 138v);
qui sacramentaliter et spiritualiter ipsum recipiunt et qui ita fervido animo cum ignita concupiscencia dei edunt ende in hem slicken et degluciunt (f. 140r);
[...] propter infirmitatem hominum et paucitatem eorum qui sciunt videre vitam per dor den doet (f. 141v).
VI Hoofdstuk uit Pomerius' Latijnse vertaling van Van Leeuwens Vanden seven helsche aleyndecheden, met de corresponderende passage uit Vanden seven teekenen der sonnen:
De duabus primis angustiis infernalibus quas gustavit Bonus Coquus.
Harum angustiarum prima per ordinem talis fuit: quia Deus hunc suum privavit famulum omni sapore divine dulcedinis prius habite, omnique laetitia et unitate quam prius senserat divini amoris. Quae omnia in tantum sibi subtracta fuerunt et nubilo quodam supertecta, ac si nunquam de Deo aliquid sapuisset. Nec pro tunc aliter sic orbato divinae dulcedinis experientia visum est quam si quolibet momento temporis prae timore stygialis angustiae eum in nihilum redigi oporteret. Unde et sibi semper apparuit quod inter Deum et seipsum plus quam centum millia orbium interstitia mediarent. Secunda. Secunda vero fuit angustia, quia non solum Deus incognitus, verum etiam omnes meatus divinae gratiae sibi penitus praecludebantur omneque passions Christi antidoton, in cujus merito co-
pioso deliciari consueverat, ad libanda charismata gratiarum. Fides etiam christiana, spes quoque et caritas, ut sibi apparuit, tam mirabiliter se occultarunt, ut nec in sacra communione corporis Domini Jesu devotionis paululum degustaret. Quin potius, die noctuque prae nimia timoris magnitudine semper clamaret et reclamaret: Domine, sicut et quomodo vis dispone de me, famulo tuo.
nbsp;
Dierste allendicheit was dat god den mensche weder beroefde ende of nam alle die hemelsche blijscap ende die hoghe enicheit sijnre weseliker minnen, dat wert hem alsoe verdonckert ende vermiddelt ende verborghen rechs oft hi nye van gode gheweten en hadde. Ende doe en was den mensche van binnen anders niet te moede dan oft hi alle uren te niete vervaren ende verderven soude van helschen anxte. Ende hem was daer toe alsoe te moede dat hem dochte dat meer dan C. dusent ertrike dicke tusschen hem ende gode ghemiddelt hadden.
Dander allendicheit was dat desen mensche niet allene god noch die hoechste heimelijcheit gods verborghen en bleef, maer hem worden oec benomen ende verstopt alle die menichfuldeghe inwendeghe weghe ende die toeganghe der gracien gods entie hulpe ons heren Ihesu Cristi, dat viel hem al tenen male af, ya ende daer toe hope, trouwe, minne, kersten gheloeve, toevoeghinghe ten sacramente, soe en conste dese mensche een twint niet vercrighen. Want hi en conste anders niet vercrighen noch ghesegghen dan hi nacht ende dach in groeten vare riep ende weder riep: ‘Heere, here, doet met my wat ende hoe ghi wilt.’ (=corresponderende passage in Vanden seven teekenen der sonnen, hs. Brussel, K.B. 888-890, f. 63v-64r).
Literatuur
Ampe, A., ‘Walter Bosch, monnik van Affligem, en zijn twee bewerkingen van Jan van Boendale's Brabantsche Yeesten’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis 60 (1977), p. 3-84 |
Axters, S., Jan van Leeuwen. Een bloemlezing uit zijn werken. Antwerpen: De Sikkel, 1943. |
Blöte, J.F.D., ‘De Latijnsche bewerking der “Brabantsche Yeestem“’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taalen Letterkunde 19 (1901), 207-229. |
De Baere, Guido, ‘Ruusbroecs “Spieghel“ in de Latijnse vertaling van Geert Grote’, in: Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam: Prometheus, 1993, 156-170 en 413-419. |
Deschamps, J., ‘De Middelnederlandse vertalingen en bewerkingen van de “Hundert Betrachtungen und Begehrungen“ van Henricus Suso’, in: Ons Geestelijk Erf 63-64 ( 1989- 1990), 309-369. |
Geirnaert, D., & J. Reynaert, ‘Geestelijke spijs met zalige vermaning. Verspreiding, overlevering en receptie van Jan van Leeuwen’, in: Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam: Prometheus, 1993, 190-209 en 426-434. |
Hogenelst, Dini, & Frits van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen. Amsterdam: Prometheus, 1995. |
Huizenga, Erwin, ‘Hoe mense noemt in Latijnen metten Duytsche. Tweetaligheid in een Middelnederlands artes-handschrift’, in: Paul Wackers e.a., Verraders en bruggenbouwers: verkenningen naar de relatie tussen Latinitas en Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam: Prometheus, 1996, 151-167, 305-322. |
Jan van Ruusbroec 1293-1381. Tentoonstellingscatalogus, Brussel, Koninklijke bibliotheek Albert I, 1981. |
Jozef D. Janssens, ‘Subtiel vertellen. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen’, in: Jozef D. Janssens e.a., Op avontuur. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen. Amsterdam: Prometheus, 1998, 9-35, 273-285. |
Kohl, W., E. Persoons & A.G. Weiler (red.), Monasticon Windeshemense, dl. 2, Deutsches Sprachgebiet, Brussel, 1977. |
Lievens, Robrecht, ‘De twee aan Ruusbroec toegeschreven liederen’, in: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 11 (1957), 110-133. |
Lievens, Robrecht, ‘Een rapiarium uit Jan van Leeuwen’, in: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 13 (1959), 73-84. |
Mertens, Thom, Hendrik Mande (?-1431), teksthistorische en literairhistorische studies, Nijmegen, 1986. |
Mertens, Thom, ‘Boeken voor de eeuwigheid. Ter inleiding’, in: Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam: Prometheus, 1993, 8-35, 361-372. |
Pomerius, H., De origine monasterii Viridisvallis una cum vitis B. Joannis Rusbrochii, primi prioris hujus monasterii et aliquot coaetaneorum ejus, in: Analecta Bollandiana 4 (1885), 257-334. |
Ramakers,Bart, & Hans van Dijk, ‘Spel en spektakel. Ter inleiding’, in: Hans van Dijk, Bart Ramakers e.a., Spel en spektakel. Middeleeuws toneel in de Lage Landen. Amsterdam: Prometheus, 2001,9-34, 306-310. |
Reynaert, J., ‘Jan van Leeuwen in hs. Gent, ub, 208’, in: Ons Geestelijk Erf 53 (1979), 405-420. |
Reynaert, J., ‘Leken, ethiek en moralistisch-didactische literatuur. Ter inleiding’, in:J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam: Prometheus, 1994, 9-36, 353-362. |
Scheepsma, Wybren, ‘Verzamelt de overgebleven brokken, opdat niets verloren ga. Over Latijnse en Middelnederlandse levensbeschrijvingen uit de sfeer van de Moderne Devotie’, in: Paul Wackers e.a., Verraders en bruggenbouwers. Verkenningen naar de relatie tussen Latinitas en de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam: Prometheus, 1996, 211-238 en 334-346. |
Scheepsma, Wybren, Deemoed en devotie. De koorvrouwen van Windesheim en hun geschriften. Amsterdam: Prometheus, 1997. |
Scheepsma, Wybren, De Limburgse sermoenen (ca. 1300), de oudste preken in het Nederlands. Amsterdam: Bakker, 2005. |
Schepers, Kees, ‘Correcties op het aan Pomerius toegedachte oeuvre’, in: Ons Geestelijk Erf 71 (1997), 41-87. |
Sleiderink, Remco, De stem van de meester. De hertogen van Brabant en hun rol in het literaire leven (1106- 1430). Amsterdam: Prometheus, 2003. |
Slicher van Bath, B.H., ‘Nederlandsche woorden in Latijnsche oorkonden en registers tot 1250, (1-2)’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 65 ([1947]-1948), 38-53 en 118-147. |
Surius, L., Domini Joannis Rusbrochii summi atque sanctissimi viri, quem insignis quidam Theologus alterum Dionysium Aeropagitam appellat, Opera Omnia: Nunc demum post annos ferme ducentos e Brabantiae Germanico idiomate reddita Latine per Fratrem Laurentium Surium, Carthusiae Coloniensis alumnum, Keulen, 1552. |
Tigelaar, Jaap, Brabants historie ontvouwd. Die alder excellenste cronyke van Brabant en het Brabantse geschiedbeeld anno 1500. Hilversum: Verloren, 2006. |
Tournoy, G., & H. Wittouck, ‘Een meertalig Brugs vastenavondspel uit de zestiende eeuw’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1988), 313-394. |
Vennebusch, Joachim, Die theologischen Handschriften des Stadtarchivs Köln. Keulen, 1983. |
Wackers, Paul, ‘De invloed van de Latijnse cultuur op de ontwikkeling van de Middelnederlandse letterkunde’, in: Frits van Oostrom e.a., Grote lijnen: syntheses over Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam: Prometheus, 1995, 47-63, 179-183. |
Wackers, Paul, ‘Latinitas en Middelnederlandse letterkunde. Ter inleiding’, in: Paul Wackers e.a., Verraders en bruggenbouwers. Verkenningen naar de relatie tussen Latinitas en de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam: Prometheus, 1996, 9-42, 265-275. |
Warnar, Geert, Het Ridderboec. Over Middelnederlandse literatuur en lekenvroomheid. Amsterdam: Prometheus, 1995. |
Warnar, Geert, ‘Een pleidooi voor Pomerius’, in: Ons Geestelijk Erf 71 (1997), 88-95. |
Warnar, Geert, Ruusbroec. Literatuur en mystiek in de veertiende eeuw. Amsterdam: Athenaeum-Polak & van Gennep, 2003. |
Willaert, Frank, ‘Inleiding. Middelnederlandse lyriek in context’, in: Frank Willaert e.a., Een zoet akkoord: Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen. Amsterdam: Prometheus, 1992, 9-26, 317-328. |
- voetnoot1
- Men zie onder andere Willaert 1992, 12-14, Mertens 1993, 22-23, Reynaert 1994, 27-32, Wackers 1996, 11-12, Janssens 1998, 12-18 en Ramakers & Van Dijk 2001, 10.
- voetnoot2
- Deze verzuchting al in Wackers 1996, 10.
- voetnoot3
- Op basis van wat in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (bnm) te vinden is, zou er zeker al een zeer bruikbare database opgezet kunnen worden.
- voetnoot4
- Het lijstje bestrijkt de 13de tot en met de 15de eeuw. In de 16de eeuw komen daar bijvoorbeeld nog de vertaling van Ruusbroecs Opera omnia door de Keulse kartuizer Laurentius Surius bij en de eerste refreinenbundel van Anna Bijns. In de 15de eeuw zijn ook enkele vrouwenviten uit Diepenveen in zeer sterk gereduceerde vorm in het Latijn omgezet (zie Scheepsma 1996, 227 en Scheepsma 1997, 244); in Scheepsma 2005 (p. 79-80) wordt ook nog op enkele kortere mystieke teksten gewezen waarvan alleen de Latijnse versie bewaard gebleven is, maar waarvan aan te nemen is dat ze oorspronkelijk in het Middelnederlands geschreven zijn.
- voetnoot5
- In Scheepsma 2005 worden vraagtekens geplaatst bij haar auteurschap (p. 149-150).
- voetnoot6
- Van Mierlo meende dat deze vertaler wel eens Simon van Wevel zou kunnen zijn, broer van de Groenendaler Godfried van Wevel, auteur van Vanden twaelf dogheden (De Baere 1993, 414).
- voetnoot7
- De anonieme auteur die de vijf boeken tellende rijmkroniek van Boendale met twee boeken uitbreidde is waarschijnhjk te identificeren met Wein van Cotthem, vanaf 1429 kapelaan van Drienborren in het Zoniënwoud (zie Sleiderink 2003, 152-154). Over de vertaling en de vervaardiger ervan, zie verder Blöte 1901, Ampe 1977 en Tigelaar 2006.
- voetnoot8
- Signatuur: Berlijn, Staatsbibliothek der Stiftung Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. 40 1398; het Latijnse gedeelte beslaat f. 118v-142r, het Middelnederlandse 142r-146v. Net zoals Groenendaal was Sint-Meinulphus een priorij van de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus binnen het kapittel van Windesheim (zie Kohl, Persoons & Weiler 1977, 61-70).
- voetnoot9
- Zie Lievens 1959, 73; de editie van de Middelnederlandse excerpten op p. 75-84. In Lievens 1957 werd op p. 131-133 een transcriptie afgedrukt van f. 118v-119v van het Latijnse gedeelte.
- voetnoot10
- Zie Lievens 1957, 114.
- voetnoot11
- Surius 1552, 539-540; de editie van de liederen in Lievens 1957, 120-125.
- voetnoot12
- De excerpten op f. 139. Het handschrift is afkomstig uit het Keulse kruisherenklooster. Zie verder Vennebusch 1983, 149-151.
- voetnoot13
- Voor deze overlevering, zie Geirnaert & Reynaert 1993, 201-208.
- voetnoot14
- Voor de karakterisering van deze verzameling als de eerste Groenendaalse Van Leeuweneditie, zie Geirnaert & Reynaert 1993, 191-192.
- voetnoot15
- In de verdere Van Leeuwenoverlevering zijn alleen uit Dboec vander bedinghen nog frequent excerpten aan te treffen.
- voetnoot16
- Met dank aan Jan Vonk, latinist en medewerker bij het Oudnederlands Woordenboek, die instond voor de transcriptie van het Latijnse rapiarium. Voor de globale identificatie van de Latijnse excerpter, zie Bijlage I.
- voetnoot17
- ‘Niet door een vertaling van betekenis voor betekenis, noch van volzin voor volzin, maar door een vertaling bijna van woord voor woord, zonder een bekoorlijke stijl na te streven’. Zie De Baere 1993, 157.
- voetnoot18
- Zie voor deze beschouwingen rond de Kuusbroecvertalingen van Grote en Jordaens vooral De Baere 1993
- voetnoot19
- Bij deze tweede groep gaat het uitsluitend om losse woorden of om bepaalde korte verbindingen, nooit om uitgebreidere gehelen zoals zinnen of langere zinsgedeeltes.
- voetnoot20
- Voor de hier genoemde voorbeelden van taalvermenging zie respectievelijk Slicher van Bath 1947, Wackers 1995, 61, Wackers 1996, 34-35, Huizenga 1996, 157- 158 en Tournoy & Wittouck 1988.
- voetnoot21
- Zie Bijlage II.
- voetnoot22
- Zie Bijlage III.
- voetnoot23
- Zie Bijlage IV.
- voetnoot24
- Voor een selectie van deze gevallen, zie Bijlage V.
- voetnoot25
- Zie Mertens 1986, 397-406 en Hogenelst & Van Oostrom 1995, 165-168.
- voetnoot26
- Het gaat hier om hs. Brussel, K.B. 2559-62, een van de weinige nog bewaard gebleven originele rapiaria; het bevat vooral uittreksels uit Ruusbroec en Van Leeuwen.
- voetnoot27
- Zie hierover Geirnaert & Reynaert 1993, met name 191-193 en 199 -201.
- voetnoot28
- Het lijkt te gaan om enkele regels op f. 118v, f. 125r, f 127r-v en r 128r.
- voetnoot29
- Over het oeuvre van Pomerius, zie vooral Schepers 1997 en, in reactie daarop, Warnar 1997.
- voetnoot30
- Zie ook Axters 1943, xv. Deze kapittels zouden onder de titel Vanden seven helsche aleyndecheden des cocs of Van seven alte wonderleke manieren van alindecheyden ook apart aan het slot van de verzamelhandschriften met Van Leeuwens werk worden opgenomen. Voor een indruk van deze Latijnse vertaling en de corresponderende Middelnederlandse tekst, zie Bijlage VI.
- voetnoot31
- De reden waarom Pomerius het nodig vond om zelfs voor eigen gebruik het Middelnederlands in het Latijn om te zetten is waarschijnlijk vooral een cultureel-psychologische. De wereld van de academisch geschoolde religieuzen was geheel en al doordrongen van de Latinitas, zozeer zelfs dat ze wellicht ook de religieuze geschriften liever in het Latijn lazen dan in het Middelnederlands, de taal van het profane alledaagse leven en van de niet-clerici. Zie hierover ook de opmerkingen in De Baere 1993 naar aanleiding van het verzoek van de cisterciënzers van Ter Doest om hen een Latijnse vertaling van Ruusbroecs Brulocht te bezorgen (p. 159-160).
- voetnoot32
- Over deze, vrij smal gebleven, overlevering, zie vooral Geirnaert & Reynaert 1993, 191-193
- voetnoot33
- Vgl. Hogenelst & Van Oostrom 1995, 76-77 en Warnar 2003, 201-204.