| |
| |
| |
[Nummer 4]
‘we long for you max havelaar’
drs. g. termorshuizen
Geboren in 1935. Van 1955 tot 1960 onderwijzer in Rotterdam. Staatseksamen Gymnasium in 1960. Studeerde tot 1967 Nederlands en Geschiedenis in Amsterdam. Vanaf 1961 leraar Middelbaar Onderwijs. Eind 1969 benoemd tot lektor Nederlandse letterkunde en kultuur aan de Universitas Indonesia te Djakarta.
Publiceerde in 1969 over de Indische jaren van Busken Huet (De Gids) en Frans Erens (‘Een stille zaaier’, Kort en Goed). Schreef vanaf 1970 voor Indonesische literaire tijdschriften (Horison en Basis) n.a.v. de invloed van stromingen en figuren op de Indonesische moderne letterkunde (o.a. Multatuli, Bew. van Tachtig, Marsman, Slauerhoff). Verzorgde met drs. H.B. Jassin de vertaling van de Max Havelaar in het Indonesisch. Binnenkort verschijnt van hem en S. Gunawan een tekstenboek, gericht op Indonesische studenten en kursisten Nederlands. Is literair redakteur van Serba serbi Negeri Belanda en vast medewerker voor Ons Erfdeel.
Adres:
Nederlandse Ambassade, Djakarta (Indonesia), p/a Koeriersdienst ministerie van Buit. Zaken, Casuariestraat 16, Den Haag.
Aan de verschijning, in Indonesische vertaling, van de Max Havelaar van Multatuli - eind juli 1972 - is veel ruchtbaarheid gegeven. Het was nieuws op de voorpagina en nu nog, na ruim drie weken, wordt er in de kranten aan deze gebeurtenis aandacht besteed. Het boek wordt, gemeten naar Indonesische maatstaven, zeldzaam snel verkocht: binnen een maand of vijf zal de hele editie van 5.000 eksemplaren wel aan de lezer zijn gebracht. Natuurlijk, de prijs is betrekkelijk laag (ongeveer vier gulden), dank zij een subsidie van het Nederlandse ministerie van C.R.M. Betrekkelijk laag, want vier gulden is voor heel wat studenten, intellektuelen en andere belangstellenden nog altijd een flink bedrag. Drie van mijn twaalf derde-jaars konden het in ieder geval niet bekostigen. Niettemin, zelden zal in Indonesië een literair boek zo gretig aftrek hebben gevonden als nu de Max Havelaar. Toch is het zeker niet het predikaat literair dat de Indonesiër aantrekt, maar wel de figuur Max Havelaar die hier geworden is tot een symbool van menselijkheid. Op de middelbare school (in praktisch alle geschiedenisboekjes wordt hij vermeld) wordt hij gepresenteerd als de man die handelde uit louter menselijke motieven. Of dit volledig de waarheid dekt, doet er nu minder toe; hij wordt in ieder geval zo gezien. Boven dit stuk vindt u een citaat dat ik - na enige aarzeling, want het lijkt zo op een niets zeggende slogan - als titel koos: ‘We Long for You Max Havelaar’. Het diende als ‘kop’ voor een vrij uitgebreid artikel (geschreven door Parakitri) in een van de twee Engelstalige dagbladen die in Djakarta verschijnen. Juist het Engels-talige biedt het voordeel, dat hier rechtstreeks
| |
| |
geciteerd kan worden. Zie hier de visie in dit artikel op Max Havelaar:
‘Now that this book has been translated to Indonesia by H.B. Jassin, it is going to access our people in the larger scale. And if one of us happens to read it, and if he is not struck by its high quality, at least he will realize one thing, that is that we hardly now have one Max Havelaar, who can feel the misery and poverty our people have suffered for many years, to feel it deep in his heart and soul; the Havelaar we need for keeping all of us from forgetting the bitter realities of our social life.
The pattern of our present life pushes us to a narrow corner where we can think of nothing but subsistence. We the havenots hardly know how to supply our primary needs every day we are still alive. We the haves plunge into the state of confusion how to preserve and increase the property we have compiled.’
Dan lezen we iets verder:
‘But what kind of man is he that we long for, or in what sense we understand the personality of Havelaar we long for? Havelaar is a man of thirty five. He was slender...’
Verder citeren is niet nodig, we herkennen het fraaie zelfportret dat Max Havelaar van zich zelf geeft. Het loont de moeite de passage er nog eens bij op te slaan, immers ze geeft het antwoord op de vraag: ...in what sense we understand the personality of Havelaar we long for? We weten dat de Max Havelaar niet alleen als een werk van hoog literair gehalte bestempeld kan worden, het is, of het was in ieder geval, vooral een politiek geschrift dat, zij het indirekt, een geweldige invloed heeft uitgeoefend op het bestuur over de vroegere Nederlandse koloniën in Zuid-Oost-Azië. Met Multatuli staan we aan de bron van een nieuwe, ‘etische’, koloniale politiek die aan het begin van deze eeuw doorbreekt. Ook als zodanig, als voorloper van deze nieuwe richting, wordt hij hier in Indonesië gezien.
Door de geleidelijke verruiming van de onderwijsmogelijkheden voor de bevolking, komt ook een boek als de Max Havelaar binnen het bereik van die Indonesiërs die in de bevoorrechte positie verkeerden Nederlands onderwijs te volgen. Er zijn nog heel wat leraren Nederlands en geschiedenis geweest die het hun Indonesische leerlingen ter lezing aanboden, zelfs als verplichte literatuur, voor ‘de lijst’. Het boek gaat een rol spelen bij de politieke bewustwording van de Indonesiër. Het betreft hier een kleine groep, dat wel, maar uit deze elite is het Indonesische nationalisme voortgekomen, waarvoor de Max Havelaar van grote betekenis is geweest. Ook na de onafhankelijkheid werd het boek gelezen, bewonderd en geciteerd.
Een werkelijke studie, of een poging daartoe, over de invloed van Multatuli, met name van de Max Havelaar, op het maatschappelijk leven in Indonesië in het algemeen is nog nooit verricht. Artikelen van de hand van Indonesiërs zijn er natuurlijk wel, voor een deel geschreven na de onafhankelijkheid, b.v. door Boejoeng Saleh en nog recent, en in het Nederlands, door de Indonesische jurist en dichter G.J. Resink.
Zal de Indonesiër, de belangstellende of hij die het boek nu ook eens moet inzien, zich nu óók geamuseerd in de handen gaan wrijven bij het lezen van de Droogstoppel- of Wawelaarpassages? La- | |
| |
De Nederlandse ambassadeur Hugo Scheltema overhandigt de Max Havelaar aan de bupati van Lebak (in het midden een achterkleinzoon van regent Karta Natanegara).
ten we het maar niet geloven: veel, heel veel zal hem ontgaan. Hoe kan het ook anders! Resink maakt in zijn bijdrage Max Havelaar leeft in Indonesië (hfdst. VIII in Multatuli uit de serie ‘Genie en wereld’, 1970) een soortgelijke opmerking t.a.v. de Indonesiërs die het werk vóór de tweede wereldoorlog lazen. In een samenleving die in zo essentiële opzichten verschilt van de Nederlandse, of die nu 19e-eeuws of eigentijds is, kunnen een Droogstoppel en een Wawelaar inderdaad niet tot leven komen. Alleen al het ‘gevoel’ voor humor is in Indonesië van een wezenlijk andere aard. Probeer een student maar eens een stukje Nescio (in veel opzichten toch ook zo typisch Nederlands) voor te zetten, de moeilijkheden zijn vaak onoverkoombaar. Een Maria Dermoût, een Beb Vuyk of, als we het over humor hebben, de Piekerans van een straatslijper van Tjalie Robinson, dat lukt veel beter; natuurlijk, het is werk voortgekomen uit een ervaringswereld die past in of in ieder geval refereert aan zijn eigen wereld. Het is een aanwijzing in welke richting men het moet zoeken, wanneer ook ander Nederlands literair werk in het Indonesisch vertaald zal worden.
| |
| |
Op weg naar Badoer.
De Max Havelaar zal het bij de Indonesische lezer vooral doen in de gedeelten die zich afspelen in Indonesië zelf, en daarvan zal dan weer de geschiedenis van Saïdjah en Adinda ongetwijfeld de grootste aantrekkingskracht blijven uitoefenen. Want dat verhaal is hier tot een myte geworden, vaak vertekend en zelfs ernstig verminkt - er zijn daar aardige staaltjes van - maar niettemin een myte. En weer zijn er plannen - ze werden in een eerder stadium nooit gerealiseerd - om Saïdjah en Adinda te verfilmen. Een niet zo gemakkelijke opgave, als men tenminste wil voorkomen dat de romantiek van het verhaal ontaardt in een ellendig brok meligheid. Moeite met het dekor zal men niet hebben: de binnenlanden van Lebak zijn nog volkomen ongerept, er sluipt zelfs nog een heel enkele tijger rond. De streek van Parang Koedjang is vrijwel onbereikbaar, tenzij men een optimale medewerking krijgt van Indonesische zijde en er een portie fysieke inspanning voor over heeft. Na een mislukte poging vorig jaar ben ik er een paar maanden geleden in geslaagd ook het laatste doel, Badoer te bereiken, dank zij de onmisbare hulp van de tegenwoordige ‘bupati’ (= ‘regent’) van Lebak en een achterkleinzoon - nu parlementslid voor Lebak - van de regent uit de Max Have- | |
| |
laar, Karta Natanegara. Badoer, het einddoel van een sentimental journey. Zelfs echte Lebakkers twijfelden aan het bestaan ervan. Maar het bestaat echt, ver weg van ‘de’ wereld, op dezelfde plek als waar het ruim 100 jaar geleden lag (o.a. in West-Java zijn in de loop der tijden door bepaalde omstandigheden nogal wat dorpen verplaatst, zo vernam ik). Was de keuze van Multatuli voor Badoer als woonplaats van Saïdjah en Adinda een toevallige? Had het m.a.w. net
zo goed een ander dorp kunnen zijn uit het gebied van Parang Koedjang? Of zou Douwes Dekker als assistent-resident van Lebak misschien toch Badoer gezien hebben? In een van de bekendste studies die over de zaak van Lebak geschreven zijn, nl. die van R. Nieuwenhuys (opgenomen in de bundel Tussen twee vaderlanden), worden de inspektietochten die Multatuli zijn Havelaar laat ondernemen naar de wereld van de romantisering verwezen. Volgens Nieuwenhuys heeft Douwes Dekker in het geheel geen tournees gemaakt. Hij baseert zich daarvoor op Van Sandick. Ik citeer Nieuwenhuys:
‘Maar Dekker bleef in zijn woning en raadpleegde als een goed secretaris de rapporten, de nota's en brieven die in zijn archief te vinden waren. Op grond van deze archiefstukken heeft hij de regent aangeklaagd, niet op grond van een eigen onderzoek. R.A. van Sandick vertelt in zijn boek Leed en lief uit Bantam (1892) dat de controleur Bergsma, een vurig bewonderaar van de Max Havelaar, die op eigen verzoek in 1862 in Lebak werd geplaatst, de hoofden bijeen liet roepen en hen vroeg wie zich nog de assistent-resident Douwes Dekker herinnerde. Er was er slechts één. Ja, hij herinnerde zich Dekker nog, maar dan alleen als de “toewan assistèn” die nog niet getourneerd had (“jang beloem keliling”, zei hij). Dat was voor hem het meest opvallende aan Dekker!’
Ik citeer deze passage, omdat het niet ‘tourneren’ door Douwes Dekker een belangrijk punt vormt in Nieuwenhuys' betoog. Maar om nu het bovenstaande als (enig) bewijs te nemen voor deze stelling, lijkt mij op zijn minst onvoldoende. Trouwens Van Sandick zelf - die Bantam heel goed kende - relativeert het waarheidsgehalte van zulk soort getuigenissen. Nee, 's nachts heeft de assistent-resident geen tochten gemaakt, inderdaad gewoon onzinnig. Maar overdag? Hij met zijn temperament, zijn ongedurigheid, zijn zwerversbloed ook! Zou hij nooit eens op stap zijn geweest, weg uit de duffe archiefsfeer en weg uit het geestdodende Rangkas-Bitoeng? Het lijkt mij redelijk te veronderstellen, dat hij het gebied van Parang Koedjang wel eens bezocht heeft en misschien zelfs wel eens een ontmoeting heeft gehad met het distriktshoofd Wira Koesoema - hij die de buffels van Saïdjahs vader afnam - aldààr. Ik kan niet verder op deze kwestie ingaan (het hoort niet zo in dit artikel en ook niet zo zeer in dit tijdschrift tuis), maar ik wil wel stellen dat de grens tussen wat wel en niet geromantiseerd werd niet scherp te trekken is. ‘Havelaar was dikwijls overdag uit’, zo lezen we in de Max Havelaar. Bewijs nu maar eens, dat Douwes Dekker het niet deed. En als hij het wel deed, dan bleef hij niet alleen in Rangkas Bitoeng, want daar zal hij gauw uitgekeken geweest zijn. Nogmaals, het lijkt mij redelijk te veronderstellen, dat hij in de streek van Parang-Koedjang geweest is, o.a. in Gunung Kentjana, want
| |
| |
daar woonde Wira Koesoema (geen 80 km, zoals Nieuwenhuys schrijft, maar ± 60 km, zelfs via een omweg). Badoer ligt daar slechts zes kilometer vandaan. En als Douwes Dekker daar óók geweest
Badoer.
is, dan kan hij - juist hij - o.a. getroffen geweest zijn door het uitzonderlijk sfeervolle van dit volkomen in het hoge groen en tegen de glooiing van een beboste heuvel gelegen dorp. Ook de Lebakkers in ons gezelschap waren er verwonderd over. Weinig kan hier veranderd zijn, een alleen te voet of te paard bereikbaar dorp met wat sawahs er omheen. Voor de lurah (dorpshoofd), een man van ruim 70 jaar die er zijn leven lang heeft gewoond, was alles er altijd hetzelfde gebleven.
Onder begeleiding van onze Indonesische gastheren heb ik deze tocht naar Badoer en andere in de Max Havelaar genoemde plaatsen gemaakt in het gezelschap van Bert Vinkenborg (en zijn echtgenote), lid van de Nederlandse Ambassade. Hij heeft uitgebreid gefotografeerd. Met behulp van deze foto's hopen wij binnen niet al te lange tijd een impressie te geven van onze ervaringen.
In kommentaren en toespraken wordt de Max Havelaar hier nogal eens gekwalificeerd als het gemeenschappelijk geestelijk bezit van zowel Nederland als Indonesië. Maar, zal men zich afvragen, waarom dan nu pas een vertaling, een 25 jaar na de onafhankelijkheid? Men hoort wel eens de mening, dat in een periode van langzaam verbeterende verhoudingen tussen Nederland en Indonesië een boek als de Max Havelaar minder gewenst was. Maar oudere Indonesiërs die het werk kennen, halen hier hun schouders over op. De tijd dat het boek allereerst in de emotionele sfeer kon worden getrokken, is toch wel lang voorbij. Ook voor Indonesië staat het artistieke en vooral het historische aspekt op de voorgrond. Trouwens, in 1960 was er een volledige vertaling (van Haksan Wirasutisna) gereed. Deze heeft de drukker echter nooit bereikt. De reden dat de Max Havelaar de boekhandel hier nooit heeft gehaald, is een duidelijk ekonomische. Het kopen van een ‘leesboek’ is voor de Indonesiër een lukse. Dit staat o.a. de vorming van
| |
| |
In de pendoppo in Rangkas-Bitoeng. Vooraan in het midden de vertaler Jassin, naast hem de uitgeefster mej. Poemoentjak.
leesgewoontes ernstig in de weg. Zelfs een student in de letteren slaat heel moeilijk de weg in naar een biblioteek. De markt voor het boek, en wel in het bijzonder voor het literaire boek, is dus heel klein. Veel uitgeverijen verkeren in een moeilijke financiële positie; een literair werk van enige omvang wordt zelden uitgegeven: het is te duur en het wordt daardoor niet of in ieder geval te langzaam verkocht.
De prijs van de Max Havelaar in het Indonesisch zou boven de tien gulden komen te liggen, beslist onhaalbaar, want geen enkele uitgever durft dat aan. Er was maar één mogelijkheid om de Indonesische lezer een goede, maar goedkope Max Havelaar aan te bieden: met behulp van een Nederlandse overheidssubsidie. Na gesprekken met uitgevers werkte ik daartoe een voorstel uit, dat via de Nederlandse Ambassade te Djakarta tenslotte op het ministerie van C.R.M. terechtkwam. En de gevraagde subsidie - f 13.500 - kwam. Nu, ongeveer een jaar later, ligt het boek voor ons, een mooi boek, uitgegeven door ‘Djambatan’ onder leiding van de eigenares mej. Pamoentjak. Er is hard aan gewerkt, in de eerste plaats natuurlijk door de vertaler, de gerenommeerde Indonesische kritikus drs. H.B. Jassin. Het werk werd
| |
| |
door mij geannoteerd voor de Indonesische lezer, in nauwe samenwerking met Jassin, en voorzien van een inleiding. Kritische lezer was prof. Teeuw, hoogleraar in de Indonesische taal- en letterkunde in Leiden. Zijn suggesties leidden vaak tot verbeteringen, want gemakkelijk was het allemaal niet. In het boek treft men drie voorwoorden aan, van respektievelijk de Indonesische minister van Onderwijs en Kultuur Mashuri, de Nederlandse ambassadeur in Indonesië Hugo Scheltema en tenslotte van de uitgeefster.
Een van de laatste passages in Mashuri's vrij lange en met kennis van zaken geschreven voorwoord luidt als volgt (let u op de vertaling van een citaat uit de ‘toespraak tot de hoofden van Lebak’: ‘Want niet in het snijden der padie is de vreugde; de vreugde is in het snijden der padie die men geplant heeft’):
‘“Want niet in het snijden der padie is onze vreugde; de vreugde is in het snijden der padie die wij geplant hebben.” Deze uitspraak van Multatuli geldt tot op de dag van vandaag, vooral in het proces van de Opbouw. Deze woorden wekken het vertrouwen op in eigen kunnen.’
Van het boek zijn 10 lukse eksemplaren gemaakt, gebonden in karbouwenleer (!) die werden uitgereikt aan minister Mashuri, ambassadeur Scheltema, de Nederlandse attaché voor pers en kulturele zaken, R. van den Berg - wij ondervonden veel steun van hem - en aan degenen die betrokken waren bij de totstandkoming van het boek zelf.
Een bijzonder gebeuren was de overhandiging van de vertaling aan de tegenwoordige bupati van Lebak en de twee achterkleinzonen van de regent Karta Natanegara. Dat speelde zich af in Rangkas-Bitoeng, in de ‘pendoppo’ voor de woning van de bupati (hetzelfde huis waar eens Karta Natanegara woonde), tegenover de schamele resten van wat vroeger de ambtswoning van Douwes Dekker was. En onder de ongeveer 300 genodigden bevonden zich... vrijwel alle ‘kepala’ (= hoofden) van Lebak. Na afloop werd ons, terwijl ‘Lieve Sonja’ en ‘Een bos rooie rozen, een voor jou en een voor mij’ - wat een kostelijke naïeviteit - over de alun-alun schalden, een kurieus gedicht aangeboden ‘namens de bevolking van Rangkas-Bitoeng’:
Gins in het verre zuiden,
Waar de padiegolven ruischen,
Waar de palmen lenig wuiven,
Gins onder de palem boomen,
Gij ontwaarde, hun liefdes vluistering
In memoriam Multatuli
1 augustus 1972
Augustus 1972. |
|