De nieuwe Oost-Indische rooze-boom: zynde voorzien met de allernieuwste liederen, die heedendaags gezongen worden
(ca. 1785)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– AuteursrechtvrijStem: Myn Hert is voor altyd verzeid.De Roem van het Gemeene-best,
Dat lokt veel Vreemden in,
Uit Zuiden, Noorden en het West,
Om Holland te bezien,
Wyl 't Haagje onze Prinszen Stoel,
Steeds overvloeid van vreemd gewoel,
Aan 't Hof, aan 't Hof, aan 't Hof.
Twee Heeren, uit het Duitsze Land,
| |
[pagina 78]
| |
Logeerden in een Hotel;
De Hospes, sneedig van Verstand,
Tracteert die Heeren wel;
Zy zeiden Haald ons aanstonds hier,
Een Pruikemaaker na de zwier,
Zo mooy, zo mooy, zo mooy.
Hy tyd aan 't Werk, hy heeft gedaan,
Voldoed die Heeren wel,
Krygt een Ducaat, is heen gegaan,
Komt weeder aan 't Hotel,
Des anderen Daags, schier alle Dag,
Hy een Dukaatje stryken mag,
Tot loon, tot loon, tot loon.
Dit heeft een ruimen poos geduurt,
Komt weeder op de Zaal,
De eene Heer die zit en gluurt,
Hy vraagt met blyde Taal,
Wat is de oorzaak van u Lag,
Zegt my indien ik 't weeten mag,
En zegt, en zegt, en zegt.
Wel zei den een 'k Heb een Verschil,
Ik wil wedden met deezen Heer,
Dat hy niet zal zitten zagt en stil,
Schoon ik gaa op en neer
En rooken een Pyp dit is het bestek,
En roepen niet als elken trek,
Hy gaat, hy gaat, hy gaat.
Wat zelderement zei Poeijer-dwyl,
Dat is wel aan te gaan;
Myn Heer wat hebje daar op veil,
Ik neem het Wedspul aan;
Vyftig Ducaaten op en neer,
Ik haal die en kom daadelyk weer,
Hy gaat, hy gaat, hy gaat.
Hy komt weer booven en hy steld,
Zyn Stapeltje ter neer,
| |
[pagina 79]
| |
Honderd Ducaaten wel geteld,
Van hem of van de Heer,
Hy stopt een Pyp, zit op een Stoel
En hy roept onder het gewoel,
Hy gaat, hy gaat, hy gaat.
Den eene Heer die ging vast heen,
En nam de Goud-Beurs mee,
De ander hiel nog een weinig stee,
Maar eevenwel ging hy mee
En eindelyk ging hy ook die gang
En Poeijer-kwast bleef by zyn Zang,
Hy gaat, hy gaat, hy gaat.
Zyn Pyp die raakten eindelyk uit
En hy verhief zyn Stem,
Hy gaat riep hy met groot geluid;
De Hospes kwam by hem,
Wel word gy van de Droes bestierd,
Dat gy zo drommels raast en tiert,
Hy gaat, hy gaat, hy gaat.
Neen, zei die Snaak, Ik heb gewed,
Waar zyn die Heeren heen,
Ik heb myn Goud-Beurs by gezet,
Zyn zy ook nog beneen,
Neen, zei de Hospes, word niet gram,
Zy zyn per post na Amsterdam,
Gegaan, gegaan, gegaan.
Hy raast, hy tiert, hy schreeuwt en vloekt,
Die Drommels in den Haag,
Kom neemt een kreupele Bleekers Hond
En jaagt die Heeren na,
Hy ging hier op gramsteurig voort,
Dees klugt heeft men nog lang gehoord,
Hy gaat, hy gaat, hy gaat.
|
|