Een nieuw lied,
van een meisjen gelyk haar moeder.
Op een aangenaame Wys.
1.
Ik ben thans een-en-twintig jaar,
Een meisjen in den fleur van 't leven,
En ik kryg wel geen minnaar:
Ik weet niet wat ik heb misdreven:
'K ben proper en net aangedaan,
'K ben al zo ryk als mynen broeder,
Waarom kryg ik thans geenen man,
Ik ben een meisjen als myn moeder.
2.
Myn moeder als zy wierd een vrouw
Was twee maand min als agttien jaaren,
Z' had veel minnaars tot d' echt' trouw,
En niemand vraagt my om te paaren,
Ik kan de vlaamsche en fransche taal,
Waarom kryg ik geen liefde-voeder,
'K kan zingen als een nagtegaal;
Ik ben een meisjen als myn moeder.
3.
Ik ben van aanzigt wel gemaakt,
Bloozende kaaken en bruin oogen,
Ik doen al wat een jongman smaakt,
Als ik my ergens mag vertoonen,
'K draag schoone koussen nette schoen.
In 't hair spaar ik geene poeder,
Waarom? Ik heb een man van doen,
Ik ben een meisjen als myn moeder.
4
Ik ben niet kreupel of niet mank,
Ik heb geen bult of scheeve beenen,
'K verdien een man van d' eerste rang,
Ik vlieg over de vloer of steenen;
En dog niemand die na my ziet,
Nog Vlaamsch, of Fransch of Duitsche
Jongmans waarom vreid gy my niet?
Ik ben een meisjen als myn moeder.
5
Ik geef my over aan 't geval,
En stellen myn verdriet ter zyde,
Hoe lang dat het nog duuren zal,
Wanneer ik my eens zal verblyden,
Doch als 't alles is afgedaan,
Vertrouw ik vast op mynen Broeder,
Die zal m' wel helpen aan een man,
Ik ben zo schoon gelyk myn moeder.
|
|