Pierlala De vele wedergeboorten van een lied
Martine de Bruin
Pierlala, of de dood van Pierlala is algemeen bekend, al is het maar van de poppenkast. Aan de wieg van deze onbekommerde commentator stond geen historische bekendheid, maar waarschijnlijk een liedje. Een bijzonder populair liedje, dat vanaf de oorsprong in de zeventiende eeuw vele wedergeboortes beleefde. In al die liedteksten wordt de snaakse, broodmagere Pierlala begraven en springt hij vervolgens weer uit de kist, bijvoorbeeld om zijn visie op de laatste politieke ontwikkelingen te spuien. Hij is niet dood en niet monddood te krijgen.
Een historische Pierlala heeft waarschijnlijk nooit bestaan en de herkomst van zijn naam is net zo onduidelijk. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) denkt aan een samenstelling van de naam Pier en het Franse ‘la la’, waarschijnlijk omdat in het lied veel Franse kreetjes voorkomen. Vóór het lied was de naam niet bekend. In de loop der eeuwen heeft het woord pierlala meerdere betekenissen gekregen. Het WNT noemt het als naam voor andere personen, namelijk ‘een koddig of wonderlijk persoon’, of ‘grappige naam voor den dood, den duivel of andere ongure wezens’, maar ook als naam voor zaken, namelijk een bol die gebruikt wordt bij een bepaald spelletje, en ten slotte ook voor de penis.
Rond 1675 verschijnt Pierlala voor het eerst, in een Noordnederlands liedboekje. Het lied zelf kan trouwens ouder zijn: niet alles werd direct opgetekend.
Vrijwel alle Pierlalaliederen worden op dezelfde melodie gezongen. Florimond van Duyse heeft de verschillende optekeningen - veelal uit de mondelinge overlevering - op een rijtje gezet. De vrolijke, ritmische en onweerstaanbare melodie en de vaak pointevolle, herhaalde kreetjes uit de mond van Pierlala (‘sa bon, zei Pierlala, ha ha, sa bon, zei Pierlala’) maken het begrijpelijk dat de lange tekst van 24 strofen met gemak werd gezongen.
In de collectie Wouters vinden we het bekendste lied: dat over zijn levensloop. Pierlala, een ‘drollig ventje’, erft veel geld van zijn vader en gaat flink feesten. Zijn ‘vrienden’ leven er goed van, maar voor de bodem van zijn beurs in zicht komt, weet Pierlala ze de deur uit te krijgen. Vervolgens wil hij trouwen. Een meisje zegt ja op zijn huwelijksaanzoek als hij haar maar betaalt. Het blijkt een dure koop, want na de bruiloft staan haar schuldeisers op de stoep. Maar Pierlala geniet toch wel van het leven, door te zuipen in de kroeg, of thuis zijn vrouw een schop onder haar kont te geven. Als het geld op raakt, ziet hij zich gedwongen in dienst te gaan. Een held is hij echter niet: tijdens het wachtlopen wordt hij bang, schrikt van een spook en vlucht direct de kroeg weer in. Omdat ondertussen zijn moeder is overleden heeft hij weer geld en kan hij het soldatenleven vaarwel zeggen. Om uit het leger te komen ensceneert hij zijn eigen dood en wordt gekist (‘al met zijn billetjes bloot’) en begraven. Dan schopt hij de deksel van de kist en gaat naar huis. Daar treft hij de (dronken) begrafenisgasten tijdens een roerige ruzie over de erfenis. Hij gooit iedereen het huis uit, betert zijn leven en leeft - samen met zijn vrouw - nog lang en waarschijnlijk gelukkig.
In de achttiende eeuw waait de Pierlalarage over naar de Zuidelijke Nederlanden, waar zij lange tijd populair blijft. Zo sterk zelfs dat heden ten dage het Belgische plaatsje Ursel zich de geboorteparochie van Pierlala noemt en elk jaar in juni een Pierlalastoet met scènes uit het leven van Pierlala organiseert. Hierbij verkoopt de lokale detailhandel ‘Pierlalabier’ en ‘Pierstolets’. Maar ook in het noorden schreef men nog Pierlalaliederen. Ze hebben niet allemaal een politieke strekking: ook bij huwelijken komt het snaakse commentaar van Pierlala wel van pas.
Politiek Pierlalalied op de wijs van Pierlala. Collectie KB Wouters 04092