| |
| |
| |
Gruwelijk geblèr of indringende voordract?
De performance van het straatlied
Straatliederen zijn vooral als tekst bewaard gebleven. Dit wekt nieuwsgierigheid naar hun werkelijke uitvoering, want daar ging het tenslotte om. Hoe klonken de liedjes, hoe zag de voorstelling er uit, en wat was de ervaring van het publiek?
Louis Peter Grijp
Rond het midden van de negentiende eeuw was op de Grote Markt te Rotterdam, naast het standbeeld van Erasmus, een liedjesverkoper actief:
Daar stond eertijds, links van den bronzen Erasmus, de vermaarde ‘Lange Jan’ met zijn galerij van moordtonelen, afgemaald in zestien of twintig vierkante vakjes op een linnen lap, die zich als een marszeil bolde in den wind. Lange Jan had een zeer rooden neus en een paar vervaarlijk groote, vet gebalsemde ‘spuuglokken’. Hij had ook eenen vrouw, een zoon en eene dochter, en met hun vieren blaarden zij, gruwelijk trembleerend, in berijmden vorm de gruweldaden uit, wier bloedige illustraties de man en vader met zijne rotting op het schilderwerk aanwees. Duimdik zaten op het doek de klodders van het met mes of bijl vergoten bloed; helsch van boosaardigheid waren de gezichten der moordenaars, ijselijk verwrongen van agonie [=zieltoging] de gelaatstrekken der vermoorden.
Aldus de Rotterdamse journalist Carel van Nieveld, die in 1901, bij de recensie van een boek, moest terugdenken aan de Lange Jan uit zijn jeugd - in het boek zaagde men naar zijn smaak van even dik hout planken. Ondanks de denigrerende toon is Van Nievelds beschrijving adequaat. Het is het klassieke beeld van de liedjeszanger die op de markt zijn lied zingt bij een groot doek met taferelen (rolprent, schilderij of tableau genoemd) en onderwijl het bezongene met een stok aanwijst. Hij wordt bijgestaan door anderen, vaak familie zoals ook in dit geval. De gruwelen zijn zwaar aangezet en wekken de spotlust van intellectuelen. Voor hen was de marktzang dan ook niet bedoeld.
Op een schilderij van I.F. van der Vooren uit de eerste helft van de negentiende eeuw zien we de beschreven plek naast het beeld van Erasmus, met inderdaad een marktzanger in actie. Of het Lange Jan is, weet ik niet. Het is ook niet helemaal duidelijk wie er zingen. De man en vrouw voor het roldoek komen het meest in aanmerking, want zij staan zo te zien op een verhoging. Of is de kleurige figuur met rode muts die een scène aanwijst Lange Jan? Hij lijkt echter niet op de verhoging te staan en hij heeft geen stok. En erg lang zijn de kandidaat-Lange Jannen geen van beiden.
De schilder heeft veel aandacht aan het publiek besteed. De appelvrouw rechts staat zo in vervoering te luisteren dat ze niet merkt dat haar appels gepikt worden. En vooraan zien we een jongetje, wellicht het zoontje van de liedjeszanger, dat een liedblaadje te koop aanbiedt aan een deftige meneer. Deze loopt echter gauw achter zijn hondje aan - ook al wijst een andere jongen hem nadrukkelijk op de bedoeling van de jonge verkoper. Want daar ging het uiteindelijk om. De hele show was opgezet om blaadjes aan de man te brengen. Liedjes waren koopwaar, de zangers marktkooplui, standwerkers.
| |
| |
Adriaen Pietersz. van de Venne, De prinsen van Oranje Maurits en Frederik Hendrik op de paardenmarkt te Valkenburg, 1618. Rijksmuseum Amsterdam. De prinsen zitten in een open koets getrokken door zes paarden. Links achter de boom langs de greppel met het paardenkarkas ontwaart men de roldoek van een marktzanger
Duizenden liedblaadjes, bewaard in collecties als die van Wouters en Moormann (zie de bijdrage van Ad Leerintveld), zijn de stille getuigen van de straatzang (of beter van de marktzang, zoals men in Vlaanderen zegt wanneer het standwerkers betreft), maar ik zou willen weten: hoe klonken de liedjes op straat, hoe droeg men voor, was er instrumentale begeleiding, was er interactie met het publiek, zongen de mensen mee? Ik ben vooral geïnteresseerd in de uitvoering en alles daaromheen. In de antropologie wordt dit de performance genoemd: bij performance-onderzoek staat niet de tekst centraal maar de gebeurtenis waarin deze wordt overgedragen op het publiek.
Wat zijn nu de bronnen voor deze uitgestorven praktijk? De blaadjes zelf vertellen ons weinig; hooguit verraadt een aanhef als ‘Komt vrienden blijf eens even staan’ de marktzanger. Wel laat de wijsaanduiding (‘Op de wijze van’) zien op welke melodie het lied gezongen kon worden. De noten staan er vrijwel nooit bij, maar via andere, muzikale bronnen kunnen we vaak de melodie achterhalen. En die vormt natuurlijk een belangrijk onderdeel van de performance. Soms staat ook de ‘uitventer’ vermeld op de blaadjes.
Dan zijn er iconografische bronnen. Schilderijen en prenten laten ons de vertrouwde ingrediënten van het marktoptreden zien: de zanger en zijn helpers, de verhoging waarop ze staan, de rolprent, soms ook de liedblaadjes, het publiek en de ruimte waar de marktzang zich afspeelt: de markt, kermis of een andere volkrijke plaats, zoals brug, plein of straathoek.
Dateren de oudste bewaard gebleven Nederlandse blaadjes uit de zestiende eeuw, ook de oudste afbeeldingen van zangers die liedblaadjes te koop aanbieden zijn van die tijd. Op de titelprent van de bundel Lustighe Amoreuse Liedekens (Rotterdam, kort voor 1600) staan bijvoorbeeld een man en een vrouw te zingen met strookjes in de hand. Inderdaad werden liedbladen waarop de liederen in kolommen waren gedrukt vaak in stroken geknipt, met op elke strook één liedje. Een roldoek zien we afgebeeld op Adriaen van de Vennes schilderij De prinsen van Oranje Maurits en Frederik Hendrik op de paardenmarkt te Valkenburg (1618), al is moeilijk te zien wat zich precies in de krioelende menigte rondom het doek afspeelt. Duidelijker is een Nederlands of Noord-Duits paneel van ca. 1620-1630, waarop straatzangers met een roldoek zingen bij een bedevaartsoord. Men richtte zich op de pelgrims, die graag en veel zongen tijdens de bedevaart. Op het doek is vermoedelijk een Mariawonder te zien. Bij Jan Miense Molenaer (Haarlem ca. 1640-1645) zien we twee zangers op een brug staan zingen en hun liedjes verkopen. Hier is geen roldoek en evenmin instrumentale begeleiding. Toch ziet men wel instrumenten op zeventiende-eeuwse markttaferelen afgebeeld, bijvoorbeeld violisten bij optredens van kwakzalvers en toneelspelers. Ook liedjeszangers maakten, wellicht in toenemende mate, gebruik van instrumenten: vanouds de viool, in de negentiende eeuw ook het buikorgeltje, soms een tamboerijn. Uiteindelijk zouden deze instrumenten worden verdrongen door harmonica en accordeon.
| |
Het schoonste liedje
Er zijn ook literaire beschrijvingen van de marktzangpraktijk, en niet allemaal even neerbuigend als die door Carel van Nieveld. In de schelmenroman De Witte van Ernest Claes (1920) zijn drie marktzangers aan het werk tijdens de kermis in een dorpje in Vlaams Brabant:
| |
| |
Jan Miense Molenaer, Marktzangers op een brug. Haarlem ca. 1640-1645
Op een stoel stond de man met de harmonika, en op een tweede stoel de zanger met een pak liedjes in de ene hand, en een geer in de andere. Tussen hen, aan een kruiselingse stok hangende, een groot plakkaat met bonte kleuren [...]. Onder het luisterend kermisvolk stond een jonge vrouw met een pak liedjes; zij en de man met de stok zongen, en de harmonikaspeler begeleidde. 't Zag er een drietal verwezen landlopers uit, die maar schraal aan de kost schenen te komen. [...]
Juist toen de Witte naderbij kwam begonnen ze een liedje:
Alfons was achttien jaar
En hij moest de wapens dragen [...]
Daar werden veel liedjes gekocht, en enkele boeren zongen de laatste koepletten reeds stil mee. Na ieder refrein was er een korte poos waarvan de man met de rode zakdoek gebruik maakte om met zijn geer kletsend tegen het plakkaat te slaan en iets te roepen tot de mensen verder af, om hen naderbij te lokken. [...] Het wijf verkocht de liedjes, stopte ze gewoonweg in de handen van al degenen die om haar stonden, zonder dat ze 't gevraagd hadden, en dan durfden de mensen al niet anders dan vijf cent betalen om geen complimenten naar het hoofd te krijgen.
Het hoogtepunt van het optreden is een lied over de zoon van Napoleon, die naar zijn vader gaat zoeken op Sint Helena. Het is een lied waarvan we in de collectie van Wouters en Moormann meerdere exemplaren aantreffen.
En zijn versleten basstem, gemengd bij het schelle schreeuwen van 't wijf, ving aan:
Die kleine zoon van Napoleon de Grote Die sprak zijn moeder eens met droefheid aan: Ge moogt uw kind zijne enige bede niet verstoten, Of ik zal van verdriet het graf ingaan.
De gezichten van de toehoerders stonden opeens strak meewarig. Ze voelden dat het hier grote en verheven dingen gold. [...] Bij ieder nieuw koeplet gaf de liedjeszanger enige woorden uitleg, en toonde op de schilderij de verklarende illustraties. In zijn stem lag een tragische ernst; en hij zette een gezicht alsof hij een lijkmis aan 't zingen was. De boeren stonden erbij te gapen van ontroering, het wijf had geen handen genoeg om alleman te gerieven. [...]
De Witte had staan luisteren met open mond en open oren. Hij vond dit het schoonste liedje dat hij ooit gehoord had, en ware hij niet gegeneerd geweest voor al die mensen, dan was hij zeker aan 't schreien geraakt.
Auteur Ernest Claes, zelf van boerenafkomst, heeft hier jeugdimpressies in romanvorm gegoten. Trefzeker beschrijft hij de aandacht en ontroering van het publiek. Daar ligt zijn sympathie, veel minder bij de marktzanger en de gezongen poëzie.
Die aandacht en ontroering waren niet altijd zo onschuldig als bij Claes. Jacob Cats beschrijft in zijn Trouring de gang van zaken rond een spotlied, mogelijk naar een werkelijk gebeurd voorval. Er gaat een roddel door de stad dat een rijke weduwe 's nachts een man in huis heeft gehad. Een ‘kluchtig hoofd’ schrijft er een liedje op, iemand ‘van het volk’ krijgt dat in handen en gaat ermee naar de drukker. Voor deze spoedeisende schnabbel laten de drukkersgezellen menig geleerd boek even wachten en binnen de kortste keren is het liedje gedrukt en staat de zanger het uit te venten. ‘Jonge Weeuwen, weelig vleysch’, is de onmiskenbaar catsiaanse waarheid waar het lied om draait. De weduwe klaagt, de schout wordt erop afgestuurd en de liedjes worden in beslag genomen, maar
| |
| |
het mag niet baten: de hele stad zingt het lied, de eer van de weduwe is reddeloos verloren.
Liedblaadjes konden dus gevaarlijk zijn, voor iemands reputatie, voor de reputatie van een gezagsdrager, voor de politieke stabiliteit. Talrijk zijn dan ook de verbodsbepalingen en processen-verbaal rond het op straat zingen en verspreiden van ‘scandaleuse liedekens’. De straatzang is vanouds omgeven met censuur en vergunningen. De openbare orde kon door straatoptredens gemakkelijk verstoord worden, niet alleen wanneer de gemoederen verhit raakten rond politieke kwesties, maar ook als de mensen op de tonen van accordeon of straatorgel begonnen te dansen.
In tegenstelling tot de duizenden liedblaadjes die getuigen van al deze opwinding zijn er van de roldoeken maar heel weinig bewaard. Dat is niet verwonderlijk na het gebruik in weer en wind, vooral als er door de marktzangers driftig op werd gebeukt. De in Nederland bewaard gebleven originele roldoeken zijn op de vingers van twee handen te tellen. Het museum Willem van Haren in Heerenveen bezit er enkele: twee rond schaatswedstrijden uit 1885, en een parodie op het moordliedgenre, De gruwelijke moord te Knollenburg, afkomstig van Auke de orgelman uit Heerenveen. Deze doeken zijn zo gaaf bewaard dat men kan vermoeden dat ze niet zozeer voor de marktzang zijn gebruikt, maar bij feestelijkheden. Hetzelfde geldt voor De lotgevallen van Kees uit het Maritiem en Juttersmuseum van Texel, over een oude dronkelap die een jonge vrouw trouwt. Het doek werd geschilderd voor een bruiloft. Zo zijn er nog wat oude rolprenten bewaard. Het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement te Utrecht bezit verder enkele replica's. Onder elke afbeelding is de tekst van het betreffende couplet geschilderd. Dat verraadt dat dit geen doeken uit de markttraditie zijn: met die teksten zou de zanger immers de verkoop van liedblaadjes bederven. Kennelijk zijn de replica's gemaakt voor het ‘tweede leven’ van het straatlied, dat wil zeggen voor nostalgisch gebruik. Het publiek kon meezingen zonder dat er met blaadjes hoefde te worden geleurd. Ook cabaretiers werkten wel met van tekst voorziene roldoeken wanneer zij ‘levensliederen’ brachten.
| |
Bewaarde geluiden
Dat er zo weinig bewaard is, wordt mede verklaard doordat in Nederland de traditie van de marktzang rond de Eerste Wereldoorlog snel begon te verdwijnen. Nog het minst is het geluid bewaard. De eerste geluidsopnamen dateren
Roldoek bij een lied op de hardrijderij op de Groote Wielen in Friesland, een internationale schaatswedstrijd 22 januari 1885. Collectie Museum Willem van Haren, Heerenveen
van het begin van de twintigste eeuw en een marktzanger zal niet het eerste zijn geweest waar men de kostbare apparatuur op richtte. Na lang zoeken kwam één opname van een marktzanger boven water, uit het geluidsarchief Grootenboer. Het betreft een lied op het zinken van de Lusitania, het trotse passagiersschip dat in 1915 op weg van Amerika naar Engeland door een Duitse U-boot werd getorpedeerd. Bijna 1200 mensen lieten het leven. Dit soort rampen was koren op de molen van de marktzangers. We hebben er echter in de collectie Wouters-Moormann geen blaadje van, alleen een ongedateerd krantenstukje waarin het lied uit de herinnering is opgetekend. Een man, vrouw en kind zongen het gezamenlijk in de straten van Rotterdam, enkele dagen na het vergaan van de Lusitania, op de melodie van de Valse des Ombres:
| |
| |
Van het ongeluk zoo droevig:
Is het niet vreeselijk droevig!
Afschuwelijk voor al wie het hoort,
Maar ondanks uw groot lichaam
Bracht gij ons veel ellende
Wel vijftienduizend slachtoffers
Naar die grondelooze zee.
In de geluidsopname wordt de tekst letterlijk zo gezongen, inclusief de knittelverzen en de meer dan vertienvoudiging van het aantal slachtoffers. Opvallend is het foute accent van ‘droevig’ in het zesde vers, dat niet de indruk maakt grappig bedoeld te zijn. Al moet dit een studio-opname betreffen - buiten werd in die tijd niet opgenomen - de marktzanger die voor de microfoon is gehaald lijkt wel authentiek. Hij kondigt zijn lied aan en noemt de prijs van de blaadjes: 2 voor 3 cent, 3 voor 5 cent. De begeleiding op een accordeon komt ongekunsteld over. De relatief goede geluidskwaliteit doet vermoeden dat het een latere opname van een straatzanger betreft die voor de microfoon een lied van vroeger zingt. Hoe dan ook lijkt de opname het geluid van het Nederlandse marktlied in zijn nadagen aardig te karakteriseren.
Na de Eerste Wereldoorlog zijn er vooral in de provincie nog wel blaadjes op de markt verkocht. Bijvoorbeeld door Van der Tuuk uit Assen, die er een winkel in feest-artikelen mee financierde. Via een vragenlijst van het Meertens Instituut weten we dat er ook werd gezongen op week- en jaarmarkten in bijvoorbeeld Meppel, Hoogeveen, Tiel en Assen, waar ene Fuin actief was. De meeste liedbladen uit het interbellum van de collectie Wouters-Moormann zijn echter werkelozenblaadjes: kansloze invaliden gingen ermee langs de deuren, al dan niet zingend. Meestal schoven ze de blaadjes onder de deur door; ze kwamen dan de volgende dag langs om 1 of 2 cent in ontvangst te nemen of anders het blaadje terug te krijgen. Nog net geen bedelarij dus, te vergelijken met het huidige systeem van de straatkrant. Daarnaast zongen er artiesten in Volendams kostuum op straat, met liedblaadjes en -boekjes. Ook ging men wel met de pet rond of zette men een lege vioolkist neer. De eigenlijke marktzang loopt in Nederland al met al in het interbellum op zijn laatste benen - al begint het straatlied een tweede leven in de levensliederen van cabaretiers als Jacobs, Pissuise, Speenhoff en anderen.
| |
Luidruchtige volkscultuur
In Vlaanderen lijkt de marktzang in dezelfde tijd een nieuwe bloeiperiode door te maken. Nederlandse marktzangers trokken zelfs de grens over om hun beroep te
J.B. de Jonghe, Markt in Kortrijk, 1828
| |
| |
Lionel Bauwens, beter bekend als Tamboer, een van de succesvolste marktzangers van Vlaanderen
kunnen blijven uitoefenen. Pas in de jaren vijftig zou de marktzangtraditie daar aflopen.
We weten veel meer over de Vlaamse traditie, mede dankzij oral history. Opvallend is dat de Vlaamse marktzangers als personen veel meer tot de verbeelding spraken dan Nederlanders. Is er na Klein Jan, die begin achttiende eeuw in Amsterdam met een hondenkar de markten afging, eigenlijk geen algemeen bekende liedjeszanger meer te noemen, in Vlaanderen waren zangers als Lionel Bauwens, bijgenaamd Tamboer, Frans Jacobs en Achille Coppenolle in het interbellum beroemdheden.
Interessant is te zien hoe men in die tijd inspeelde op processen die uiteindelijk tot de ondergang van de marktzang zouden leiden. Zo'n proces is het toenemen van het bereik van de media, in het bijzonder de krant. In de jaren twintig en dertig kwam de nieuwswaarde van de liederen meer en meer onder druk te staan. De kranten bereikten steeds bredere lagen van de bevolking. Als gevolg daarvan werd de omloopsnelheid van liederen hoger. Ging een lied ooit zes maanden mee, nu moesten de zangers na zes weken al met een nieuw lied op de proppen komen. De rolprenten moesten worden opgegeven: men kon zich niet elke anderhalve maand een nieuw schilderij veroorloven. Daarvoor in de plaats werden er wel doeken met foto's of krantenknipsels meegedragen.
De marktzangers profiteerden daarentegen van de verbeterde transportmogelijkheden. Per trein konden zij een uitgekiend schema afreizen waarbij zo veel mogelijk kermissen, week- en jaarmarkten werden bezocht. Zo werden er toch nog massa's mensen bereikt. Een succesvolle marktzanger als Tamboer verdiende met zijn berichtgeving over de moord te Beernem (1926) zoveel dat hij zich er een auto en een café mee kon aanschaffen. Uniek was zijn samenwerking met een journalist van de Gazet van Maldegem. Deze had zich vastgebeten in een moordzaak die door justitie in de doofpot werd gestopt. Dankzij Tamboer kreeg de zaak een landelijke bekendheid die met de plaatselijke krant niet kon worden bereikt. De marktzanger wist het sentiment te bespelen op een manier waar kranten niet tegen op konden.
Een belangrijk instrument was daarbij de muziek. Tamboer en andere marktzangers gebruikten actuele amusementsmuziek voor hun liederen, muziek die de mensen via de radio en de grammofoon hadden leren kennen, en die ze op straat live konden beluisteren, al dan niet met aangepaste teksten. Foto's en stomme-filmbeelden laten ons iets zien van de sfeer waarin werd gewerkt. Achille Coppenolle blijkt een goedlachse grappenmaker, die met mirliton en accordeon een vrolijke stemming creëert terwijl zijn dochter de blaadjes uitvent. Foto's van optredens door Tamboer laten honderden toeschouwers zien. Zijn dochter Marie zingt met versterking van een zogeheten roephoorn smartlappen, ondersteund door accordeonist Julien Debruyne en zoon Willem op een drumstel. Oude filmbeelden van Tamboer zelf geven een indruk van zijn expressieve voordracht, die vergezeld ging van indringende gebaren.
Zo waren er onder de marktzangers van weleer indrukwekkende performers, naar wier optreden door het publiek werd uitgekeken. Ze speelden in op een levendige behoefte aan sensatie, satire en sentiment. De bewaarde liedblaadjes zijn stille getuigen gebleken van een buitengewoon luidruchtig stukje volkscultuur. Als we de oude blaadjes lezen, kunnen we ons slechts met moeite de emoties voorstellen die ze ooit, met behulp van de marktzanger en zijn roldoek, opriepen. Maar als we de muziek erbij halen, lukt dat opeens stukken beter. Dan zijn die oude liedjes niet alleen museumstukjes uit het papieren geheugen van Nederland, maar blijken ze ons nog steeds te kunnen ontroeren of opvrolijken.
|
|