Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011-2012
(2013)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| ||||||
Ludovicus Joannes Pieters Lzn.
| ||||||
[pagina 104]
| ||||||
op Internationale Sancties 1914-1946 en trouwde hij met Berthe Bakhuizen van den Brink. Het paar trok in bij Pieters' ouders in Rotterdam en verhuisde in 1950 met twee dochters naar Rhoon, een dorpje onder de rook van Rotterdam. Hier werden nog een dochter en twee zonen geboren. In 1970 werd het bedrijf Hudig & Pieters verkocht, waarna Pieters enige tijd voor Internatio-Müller werkte. Hij was geen hartstochtelijk ondernemer, maar wel een uitstekend bestuurder, een eigenschap die hem goed van pas kwam toen hij tot voorzitter van de machtige haven-werkgeversvereniging Scheepvaartvereniging Zuid werd benoemd, een functie die hij van 1972 tot 1981 vervulde. Pieters was als havenbaron een opvallende verschijning vanwege zijn liefde voor kunst en cultuur. Er waren niet zoveel havenondernemers die daarvan hielden. Ook zijn politieke voorkeur maakte dat hij geen doorsnee havenbaron was. In verband met zijn lidmaatschap van de PvdA noemden zijn collega's in de haven hem ‘rooie Pieters’. | ||||||
Literatuur als passieLudo Pieters was een veelzijdig man die veel talenten in zich verenigde, een man die zich hartstochtelijk inzette voor literatuur en kunst. Als jong volwassene was literatuur al zijn grote passie en droomde hij van een carrière als dichter, maar het zou anders lopen. Sinds het gymnasium was hij gefascineerd door poëzie en kort na de oorlog slaagde hij erin om twee dichtbundels te publiceren. Zijn eerste bundel Randgebergte verscheen in 1946 bij uitgeverij Stols. De Tweede Wereldoorlog en zijn herinneringen aan de vernietiging van zijn geboortestad dienden als belangrijkste inspiratiebron. Een jaar later, in 1947, bracht Pieters een tweede poëziebundel uit bij de Rotterdamse uitgever Ad Donker onder de titel Neerslag. Zijn critici erkenden indertijd zijn talent, maar hadden tegelijkertijd grote moeite met zijn zwaarmoedige en intellectuele stijl. Pieters zelf besefte dat er voor hem geen toekomst als dichter was weggelegd. Hij zag ‘gelukkig vrij vroeg in’ dat hij ‘maar een héél klein talent had, talent waarmee ik het niet ver zou brengen’ en waarmee hij onvoldoende zou kunnen verdienen om een gezin te onderhouden. Dankzij Gerrit Komrij is Pieters als dichter niet geheel in de vergetelheid geraakt. Komrij heeft in zijn recente standaardwerk Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 2000 en enige gedichten Pieters' gedicht ‘Polycrates’ opgenomen. Komrij motiveert niet | ||||||
[pagina 105]
| ||||||
waarom juist dit gedicht is opgenomen, maar het is niet zonder betekenis dat hij Pieters decennia na zijn debuut als poëet serieus genoeg nam om een gedicht van hem op te nemen. Pieters bleef ook als zakenman schrijven. Hij schreef onder andere literaire kritieken en essays voor de tijdschriften Libertinage en Hollands Maandblad. Bij het laatste tijdschrift was hij jarenlang nauw betrokken en hij steunde het bovendien regelmatig met privégiften. Pieters experimenteerde ook met verschillende literaire genres. Zo schreef hij een toneelstuk over de Jakobijnse revolutionaire verlichter Saint-Just (1767-1794). In de loop der jaren liet hij het door diverse toneelcoryfeeën lezen, maar tot zijn grote teleurstelling is het nooit tot een opvoering gekomen. Gedurende zijn zakelijke loopbaan schreef Pieters echter vooral voor zichzelf. Het schrijven was voor hem belangrijk om op de been te blijven en aan de zakenstress te ontsnappen. Hij schreef ook om de pen soepel te houden. Feitelijk liet het schrijven hem nooit los. Hij droeg ook altijd een schriftje bij zich om als hij ergens de tijd moest doden, van alles en nog wat te kunnen opschrijven. | ||||||
Pieters als mecenasPieters ontfermde zich vanaf begin jaren zestig over Gerard Reve die toen regelmatig in een schrijverscrisis verkeerde. In die jaren bleek hij de grote vriend op de achtergrond. Pas na de verschijning van Reve's Brieven aan Ludo P. in 1986 trad Pieters op de voorgrond en werd hij bij een breed publiek bekend als ‘Weldoener Q’, zoals Reve hem noemde, die zich jarenlang over de volksschrijver had ontfermd. Het brievenboek, waarin alleen Reve's brieven zijn opgenomen, geeft een eenzijdig beeld van de vriendschap tussen beide heren. Wie echter de brieven van Pieters aan Reve heeft gelezen, weet dat de volksschrijver ook zeer veel voor Pieters heeft betekend. De vriendschap tussen Pieters en Reve, die meerdere ups en downs kende en meer dan dertig jaar had geduurd, was halverwege de jaren negentig stuk gelopen. Pieters had er genoeg van dat Reve hem bestookte met zijn socialistenhaat, waarmee zijn querulante vriend zijn voormalige weldoener griefde. Hij beschouwde zichzelf niet als de salonsocialist waarvoor Reve hem uitschold; hij was een overtuigd sociaaldemocraat. Ook een zoon van een havenondernemer die in welstand was opgegroeid kon een sociaal voelend mens zijn en zich voor anderen inzetten. De breuk deed hem veel pijn, maar zoals hij in menig interview heeft gezegd: hij kon niet anders. Pas enige jaren voor Reve's dood ver- | ||||||
[pagina 106]
| ||||||
zoenden beiden zich weer, tot grote opluchting van Pieters. Buiten Rotterdam genoot Pieters bekendheid in de wereld van de Nederlandse literatuur. Poëzieminnend Nederland kende hem van Poetry International, een internationaal Rotterdams dichtersfestival, dat in zijn tijd groot werd. Hij voelde zich thuis in de wereld van de letteren. Chinese poëzie speelde in zijn leven een grote rol. Hij had altijd al belangstelling gehad voor Chinese literatuur dankzij auteurs als Ezra Pound en J. Slauerhof. De kennismaking in 1989 met de Chinese dichter Li Shizeng, beter bekend als Duoduo, wakkerde dat nog eens aan. Pieters ging zelfs Chinees studeren zodat hij de gedichten van Duoduo in de oorspronkelijke taal kon lezen. In 1988 was Duoduo uitgenodigd deel te nemen aan Poetry International, dat plaatshad enige tijd na het bloedbad waarmee het Chinese leger een einde maakte aan het studentenprotest op het Plein van de Hemelse Vrede. De door de gebeurtenissen in China diep gekwetste Duoduo had zich tijdens het festival zeer negatief over het regime uitgelaten en kon niet meer naar huis terug. Voor Duoduo zette Pieters zich in als literatuurmecenas zoals hij dat vanaf begin jaren zestig voor Gerard Reve had gedaan, regelde voor hem een verblijfsvergunning en een gastschrijverschap aan de Leidse Universiteit. Duoduo's poëzie is in vele talen vertaald en hij wordt tegenwoordig in China tot de belangrijkste moderne dichters gerekend. In 2004 keerde hij terug naar China, nadat offcieel de censuur was afgeschaft en er voor hem in zijn geboorteland weer een toekomst als schrijver leek weggelegd, hoe onzeker ook. Hij was niet van plan defnitief terug te keren. Hij wilde een half jaar in Nederland en een half jaar in China verblijven. Het liep anders, omdat zijn huwelijk met een Nederlandse op de klippen liep en hij besloot zich voorgoed in China te vestigen. Wat begon met Duoduo kreeg in 1992 een vervolg in het Ludo Pieters Gastschrijversfonds, dat met steun van het Prins Bernhard Fonds werd opgericht. Om dit fonds te kunnen financieren, stelde Pieters een aanzienlijk gedeelte van zijn vermogen beschikbaar om schrijvers, die in eigen land vervolgd werden, in staat te stellen een jaar lang als gastschrijver aan een Nederlandse universiteit te werken. In 1991 werd Pieters juryvoorzitter van de P.C. Hooftprijs (tot 1996). Het voorzitterschap van Nederlands meest prestigieuze literaire prijs was ongetwijfeld een erkenning voor het door hem gestarte Ludo Pieters Gastschrijversfonds. | ||||||
[pagina 107]
| ||||||
Romancier PietersIn de herfsttij van zijn leven keerde Pieters terug naar zijn oude liefde, de literatuur. Hij debuteert dan met groter werk en profleert zich niet langer als ondernemer maar als schrijver. In 1994 verscheen Het Baltische eskader, een bundel korte verhalen, en werkte hij volop aan de voltooiing van zijn eerste roman De Argonauten, die een jaar later verscheen. Aan dit boek had hij met grote tussenpozen sinds de jaren vijftig gewerkt. Met zijn roman loste Pieters in de eerste plaats een schuld aan zichzelf in, namelijk de druk die hij sinds zijn jeugd voelde om zich als schrijver te bewijzen. Pieters had gehoopt dat Reve hem zou helpen om zijn schrijfstijl te verbeteren. Hij wilde van Reve leren, maar die was daartoe nauwelijks bereid. Zijn vriendschap met Reve werkte in die zin eerder belemmerend dan bevorderend. Reve leverde dikwijls ongezouten kritiek op Pieters' schrijfsels en dat leidde ertoe dat Pieters' zelfvertrouwen afnam en hij niet als schrijver naar buiten durfde te treden. De breuk met Reve verloste hem paradoxaal genoeg van een decennialange schrijversblokkade. In 1996 verscheen van zijn hand de essaybundel Vierspan. Pieters' literaire werk is sterk autoBiografisch en dat komt het duidelijkst tot uiting in zijn laatste niet-gepubliceerde roman Serenissima. | ||||||
Cultuurregisseur in de Rotterdamse kunstenAls schrijver kreeg Pieters niet de erkenning die hij wel heeft gekregen voor zijn grote inzet voor de Rotterdamse cultuursector na de Tweede Wereldoorlog. Hij heeft zich enorm ingespannen om Rotterdam te ontprovincialiseren en als kunststad op de kaart te zetten. Hij was sinds 1953 bestuurslid van de Rotterdamse Kunstkring (vanaf 1955 tot aan de opheffing in 1970 voorzitter) en werd met ingang van 1961 eveneens bestuurslid van de Rotterdamse Kunststichting. Pieters was daarnaast de belangrijkste aanjager van het Lijnbaancentrum (1970-1984). Het Lijnbaancentrum wordt nog altijd als een hoogtepunt in naoorlogse tentoonstellingsvernieuwing gezien, een kunsthal avant la lettre. Het was het voorbeeld van een culturele instelling die via experimenten een breed publiek bij cultuur betrok. Het Lijnbaancentrum was zeker niet uniek, maar onderscheidde zich wel in zijn bijzondere presentatievormen, die andere musea zouden overnemen. Het centrum stelde alle vormen van creativiteit tentoon ter bevordering van de creativiteit van het kijkend publiek. De thema's die op deze manier gebracht werden, stelden in de loop der tijd steeds vaker een maatschappelijk, sociaal probleem aan de orde. Het cen- | ||||||
[pagina 108]
| ||||||
trum sneuvelde in de grote bezuinigingsronde begin jaren tachtig. Pieters’ rol voor de Rotterdamse kunstsector kan het beste omschreven worden als die van een wegbereider, vanuit een persoonlijke gedrevenheid. Hij onderscheidde zich van regenteske medebestuursleden door zijn ambities, gedrevenheid en moderne kunstopvatting. Als bestuurder in de kunstwereld zocht hij vernieuwing. Gedurende zijn Kunstkringtijd was hij ervan overtuigd geraakt dat het particulier initiatief, gebaseerd op regenteske verhoudingen en een elitesmaak, uit de tijd was. Hij omarmde de cultuurspreiding als idealist; hij wilde gewone mensen kennis laten maken met de moderne kunsten en vond het gerechtvaardigd dat het overheidsmecenaat deze rol zou overnemen. Dat paste ook in zijn politieke denken, dat stevig geworteld was in sociaaldemocratische beginselen. Voor Pieters zelf zullen zijn inspanningen voor de Rotterdamse kunstwereld niet altijd bevredigend zijn geweest, maar hij behoort zonder meer tot de kring van Nederlanders die zich jarenlang belangeloos voor hun idealen hebben ingezet. J. van Gorkom, voormalig hoofd van de secretarieafdeling kunstzaken van de gemeente Rotterdam, omschreef het als volgt: ‘Er bestaan geen parameters om de “output” te meten van mensen die als jij hun nek hebben uitgestoken om iets tot stand te brengen op het gebied van de cultuur: de zorgen, het tobben, het schrijven van brieven en memoranda, slopende vergaderingen tot in de kleine uurtjes, bespot en/of gehoond worden door betweterige buitenstaanders enz. Ik weet ervan mee te praten, maar ik werd er genereus voor betaald. Mij kwam dus geen bijzonder hulde toe. Jou wel, want jij deed dit alles uit liefde voor de goede zaak.’ Met deze woorden feliciteerde hij Pieters met de hem in 1993 toegekende Paul Nijgh-penning, die hij ontving wegens zijn grote verdiensten voor de Rotterdamse kunst- en cultuursector. Deze publieke waardering kwam ruim tien jaar na zijn afscheid als voorzitter van de Rotterdamse Kunststichting. Hij had zich toen meer dan dertig jaar ingespannen voor Rotterdam en zijn cultuur. In 1987 ontving Pieters voor zijn inspanningen op het gebied van kunst en cultuur de Zilveren Anjer. Overigens niet alleen voor wat hij had gedaan voor de Rotterdamse cultuursector, maar ook voor zijn inzet voor het vervallen Kasteel van Rhoon en zijn betrokkenheid bij Poetry International.
We kunnen Pieters' gedrevenheid om Rotterdam als kunststad op de kaart te zetten niet alleen begrijpen door hem uitsluitend te presenteren | ||||||
[pagina 109]
| ||||||
als onbaatzuchtig bestuurder die uit burgerlijk verantwoordelijkheidsbesef handelde. Pieters was ook ambitieus en gedreven en zocht naar erkenning in de culturele wereld. Hij was bevlogen, bezield, een man met veel talenten, maar ook kwetsbaar. Hij zocht naar een persoonlijke voldoening als dichter en - toen dit niet slaagde - als cultuuraanjager en mecenas. In de herfsttij van zijn carrière draaide alles om literatuur. Naast wat hij deed als literatuurmecenas met het Ludo Pieters Gastschrijversfonds profleerde hij zich vooral als schrijver. Zijn naam leeft voort in de literaire nalatenschap van Reve en in zijn eigen fonds op naam.
wil heezen en paul van de laar | ||||||
Voornaamste publicaties
|
|