Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2006-2007
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |||||||
Leeuwarden 9 augustus 1916 - Amsterdam 10 april 2001In 1987 is oud-voorzitter Rienk Visser benoemd tot erelid wegens zijn bijzondere verdiensten voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Van 1979 tot 1981 was hij penningmeester, van 1981 tot 1984 voorzitter, en van 1984 tot 1986 secretaris. In elk van deze functies heeft hij opvallende successen geboekt en verbeteringen tot stand gebracht, zowel op financieel en organisatorisch als op strategisch gebied, zodat het eerbetoon een ‘daad van eenvoudige rechtvaardigheid’ was, zoals Rudi van der Paardt het in zijn tijdens de jaarvergadering van 13 juni 1987 uitgesproken laudatio formuleerde. Op welsprekende wijze gaf Van der Paardt daarin een summiere schets van Vissers markante persoonlijkheid.Ga naar voetnoot1 Diezelfde formulering gebruikend, acht ik het een daad van even grote rechtvaardigheid om, hoewel het al enkele jaren na Vissers overlijden is, alsnog wat uitvoeriger stil te staan bij zijn vele activiteiten ten behoeve van de boekenwereld, het onderwijs, de literatuur en de cultuur in het algemeen, en bij wat hem heeft bezield om dat vele aan te vatten. Wie hem heeft gekend, weet dat Rienk Visser vanaf zijn vroege jaren een hartstochtelijk schaker was. De regels van de schaakkunst moeten hem hebben geïnspireerd bij zijn vele bezigheden, of die nu lagen in zijn privé-leven en de speciale plaats die hij had binnen zijn familie, of op het | |||||||
[pagina 160]
| |||||||
zakelijke vlak van zijn carrière in de uitgeverswereld en zijn talrijke vrijwilligerstaken: hij leek alles eerst analytisch en strategisch te doordenken alvorens een zet te doen; hij had er een kennelijk plezier in om op vele borden tegelijk te spelen. De bespiegelende, planmatige en altijd vastbesloten houding in het leven verleende hem een opvallende geestelijke gelijkmatigheid en kracht. Sommigen voelden zich daar toch ongemakkelijk bij, en vonden Visser afstandelijk en ondoorgrondelijk, zelfs kil en bedreigend, zeker als het ging om zijn vasthoudende interesse in mensen en gebeurtenissen en zijn snelle oordeel daarover, die dan al gauw voor nieuwsgierigheid en hooghartigheid werden aangezien. Wie hem van nabij heeft meegemaakt, heeft zijn buitengewone hartelijkheid en integriteit kunnen ervaren, en zijn exemplarische hoffelijkheid en levenskunst mogen ondervinden. Welke mening men achteraf ook over de sfinxachtige Rienk Visser heeft, buiten kijf is dat hij veel heeft betekend op de terreinen waarmee hij zich actief heeft bezig gehouden, en dat hij daar veel heeft kunnen bereiken dat anders niet zo tot stand zou zijn gekomen. Rienk Visser werd op 9 augustus 1916 in Leeuwarden geboren in een groot gezin. De nauwe familiebanden waren belangrijk voor hem, ook al werd de streng gereformeerde levensopvatting van zijn ouders knellend voor hem toen hij opgroeide. Toen hij zelf al een gezin had gesticht werd de saamhorigheid van zijn familie versterkt na de arrestatie van zijn vader door de Nazi's in het begin van de bezettingsjaren, en diens overlijden na zijn opsluiting in het concentratiekamp Amersfoort. Hoe intens zijn familieleven is geweest is voor zijn zakelijke relaties nagenoeg onbekend gebleven. Aannemelijk is dat hij de aandacht voor de familie even belangrijk en inspirerend heeft gevonden als zijn zakelijke en maatschappelijke activiteiten, al hield hij ze zoveel mogelijk gescheiden. Als oudste zoon kreeg hij als vanzelf een samenbindende rol in de familie. Na het behalen van zijn gymnasiumdiploma ging hij in 1934 geneeskunde studeren aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. Daar werd hij gegrepen door nieuwe denkbeelden die in zijn streng gereformeerde milieu niet werden besproken. Hij werd overtuigd sociaal-democraat en stortte zich in het werk van de grote filosofen. Hij maakte enkele vrienden voor het leven: Ari de Froe, Joop den Uyl, Bram Somerwil. Toen Rienk Visser na twee jaren zijn studie afbrak, was hij als intellectueel en onafhankelijke geest gevormd. Zijn socialistische engagement is hij altijd trouw gebleven, evenals zijn passie voor literatuur en filosofie. De boekenwereld interesseerde hem meer dan de geneeskunde. Hij ging | |||||||
[pagina 161]
| |||||||
werken bij Boekhandel van Heteren aan het Rokin 44 te Amsterdam, in die tijd een Meulenhoff-onderdeel, en toen een van de toonaangevende boekwinkels van het land. Boven Van Heteren was de uitgeverijafdeling van het boekenbedrijf Meulenhoff & Co. gevestigd, die toen juist nieuw werd opgezet door de slechts tien jaar oudere John (Jan Rudolph) Meulenhoff, de zoon van de ‘baas’ van de onderneming. Rienk Visser schreef daarover: ‘Als aarzelende jongeman ben ik die befaamde trap van het Rokin opgelopen om te vragen: Hoe word je uitgever? En dan was het John ten voeten uit om dat niet af te doen met een algemeen praatje, maar om intensief met je te wikken en te wegen of en hoe dat kon.’Ga naar voetnoot2 Zo ging Visser na zijn leertijd bij Van Heteren op advies van John Meulenhoff ook enige tijd in de leer bij de bekende papiergroothandel Ubbens in Zutphen. In 1939 werd hij vervolgens door de oude J.M. Meulenhoff en diens zoon John aangenomen als directieassistent. Al gauw kreeg hij als hoofdtaak de dagelijkse leiding over de afdeling schoolboeken. Over zijn moedige houding tijdens de jaren van de Bezetting is Rienk Visser nooit erg mededeelzaam geweest. Wel was hij er trots op te kunnen zeggen dat hij had meegewerkt aan de verspreiding van het clandestiene blad Vrij Nederland, en dat hij een goede bekende was geweest van Henk van Randwijk die er de hoofdredacteur van was. Weinigen weten dat hij samen met zijn studievriend Bram Somerwil, de broer van zijn latere collega Johan Somerwil, tijdens de eerste jaren van de Bezetting het clandestiene blad Quousque Tandem oprichtte en verspreidde.Ga naar voetnoot3 In zijn jonge gezin werd tot aan de Bevrijding onderdak verleend aan Joodse onderduikers. Ook organiseerde hij in de Hongerwinter voedseltransporten voor het Meulenhoff-personeel. Toen het boekenbedrijf Meulenhoff & Co. na de oorlogsjaren opnieuw moest worden opgebouwd, kreeg Visser met ingang van 1947 de titel van directeur om effectiever het educatieve fonds te kunnen vernieuwen en uit te bouwen. Tijdens de bezettingsjaren had hij zich al omgeven met enkele belangrijke adviseurs om de nieuwe start voor te bereiden. Hij wist daarna voortreffelijke auteurs en uitgeverijmedewerkers aan zich te binden, zodat het hem lukte de educatieve uitgeverij J.M. Meulenhoff, die tot dan vooral bekend stond om haar tekstedities voor het literatuur-onderwijs, te maken tot een all-round uitgeverij voor het voortgezet onderwijs, toonaangevend in geschiedenis en de taalvakken, en bovendien innovatief op het vlak van een moderne typografische vormgeving. Ook wist hij het befaamde literaire tijdschrift De Gids, waarvan Ari de Froe re- | |||||||
[pagina 162]
| |||||||
dacteur was, naar Meulenhoff te halen. Samen met De Froe nam hij het initiatief tot de oprichting van het tijdschrift Wijsgerig Perspectief, dat onder regie van Meulenhoff vele jaren gezamenlijk is uitgegeven met een aantal andere educatieve uitgeverijen. Na in 1955 te zijn opgenomen in de vennootschappelijke directie van Meulenhoff & Co, werd hij na het aftreden van John Meulenhoff (waar Visser zelf bij John op had aangedrongen ter wille van de modernisering van de onderneming) in 1965 directievoorzitter. Twee jaar later werd hij benoemd tot lid van de hoofddirectie van het snel groeiende Kluwer-concern. Wat trok een specialist op het gebied van de schoolboekenuitgeverij als Rienk Visser aan om over te stappen naar een uitgeverij voor rechtswetenschap en overheidsinformatie? En wat verwachtte Kluwer van hém? Kluwer had de ambitie om de marktleider te worden op de gebieden waar het succesvol en innovatief was. De losbladige geannoteerde wetsedities met abonnementen op wijzigingen en aanvullingen waren een spectaculaire uitvinding van Kluwer geweest en een ware goudmijn. Daarnaast was Kluwer een pionier in de informatie-technologie voor rechtswetenschap door het bouwen van een databank op het gebied van de Nederlandse jurisprudentie. Met deze strategie werd Kluwer een sterkere marktpartij dan zijn concurrenten. Verschillende andere juridische uitgeverijen kon Kluwer daarom gemakkelijk overnemen; dat gebeurde dan ook vanaf 1961. Maar de meeste van de overgenomen uitgeverijen hadden ook nog andere fondsen dan rechtswetenschap en overheidsbestuur alleen, bij voorbeeld educatieve of algemene uitgaven, dan wel drukkerijen of boekwinkels. Zodoende werd Kluwer door zijn acquisitiebeleid al gauw tot een uiterst gemengd bedrijf, waarin structuur moest worden aangebracht. Rienk Visser was befaamd om zijn educatieve successen bij Meulenhoff, en tevens om zijn grote diplomatieke gaven en organisatorische vernuft. Hij kon dus een eminente rol spelen bij het in formatie brengen van de nogal rommelige Kluwer-vloot die in het kielzog van de rechtswetenschap en overheidsinformatie was ontstaan. Het trok Rienk Visser, die toen pas 51 jaar was en vol ambitie, aan om de door Kluwer ingekochte (en nog te verwerven) educatieve fondsen tot een belangrijke educatieve uitgeverij om te vormen, en om gaandeweg ook een algemene en literaire uitgeverij onder de Kluwer-vlag op te zetten. Deze twee terreinen zouden door hem tot nieuwe kernactiviteiten van Kluwer kunnen worden gemaakt, en dat is hem ook met glans gelukt. Een pikant detail is, dat Kluwer in 1965, twee jaar voordat Visser daar | |||||||
[pagina 163]
| |||||||
aantrad, de vermaarde literaire uitgeverij L.J. Veen had overgenomen, niet wegens het beroemde literaire fonds, maar wegens het uiterst lucratieve fonds van overheidsinformatie. Bij uitgeverij Veen, een familiebedrijf met opvolgingsproblemen, was Rienk Visser sinds enkele jaren commissaris, en hij had een beslissende rol gespeeld bij de uitwerking van de overname. Voor Kluwer was die acquisitie een groot succes, want het Veen-fonds voor overheidsinformatie liet zich uitstekend inpassen in de bestaande Kluwerfondsen. Maar de literaire en algemene fondsen van Veen werden door Kluwer aan hun lot overgelaten, en kwijnden al spoedig weg. Die snelle teloorgang van een befaamd literair huis, dat Visser jarenlang van nabij had meegemaakt, moet hem zeker hebben dwarsgezeten. Zijn droom om L.J. Veen weer tot leven te brengen als literaire uitgeverij is pas na zijn pensioen, in 1992, door de uitgevers Bert de Groot en Dick Gubbels verwezenlijkt. De tragedie voor het literaire fonds van Veen na de overname van die uitgeverij heeft Visser er mede toe gebracht een vorm te verzinnen waarbinnen afzonderlijke uitgeverijen zouden kunnen floreren, ook al werden zij een onderdeel van een groot concern. Zo werd Visser de voornaamste vormgever van het concernmodel van ‘besturing op afstand van zelfstandige werkmaatschappijen’, die later in de uitgeverswereld ‘het Kluwer-model’ is genoemd. Afzonderlijke uitgeverijen kregen bij Kluwer de ruimte om het uitgeefbeleid zelfstandig te bepalen en de eigen identiteit te behouden. Vissers besturingsmodel, dat voor de praktijk werd uitgewerkt door de inventieve oud-directeur van de Bezige Bij, Wim Schouten,Ga naar voetnoot4 is tientallen jaren succesvol geweest. Het werd later ook door andere uitgeversgroepen ingevoerd. Het had een gunstige uitwerking op de wijze waarin de schaalvergroting en concernvorming van de Nederlandse boekenwereld plaatsvonden. Deze was aanvankelijk geheel anders dan in andere landen, waar schaalvergroting direct gepaard ging met kaalslag. Het ‘Kluwer-model’, dat eigenlijk het ‘Visser-model’ genoemd had moeten worden, kwam pas vanaf het einde van de jaren tachtig onder druk te staan toen aandeelhoudersbelang en rendementsvergroting de exclusieve prioriteiten werden, waarvoor andere belangen moesten wijken. Naast zijn uitgeverstaken bij Meulenhoff en daarna zijn directietaken bij Kluwer heeft Rienk Visser altijd veel tijd en energie gestoken in het algemeen belang van de boekenwereld. Dat had hij van niemand vreemd, want ook Meulenhoff senior en John Meulenhoff hebben zich altijd sterk | |||||||
[pagina 164]
| |||||||
ingezet voor de boekenbranche in commissies en bestuursfuncties. Vissers Meulenhoff-collega Johan Somerwil, die later zijn opvolger in de hoofddirectie van het Kluwer-concern is geworden, schreef hierover: ‘Hij werd eerst secretaris en vervolgens voorzitter van de knub (Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond), die onder zijn bewind van een “herensocieteit” tot een ondernemersvereniging werd omgevormd. Daarna volgde een gelijke functie bij de Vereeniging ter bevordering der belangen des Boekhandels (thans kvb) waar hij de verzelfstandiging van het Centraal Boekhuis en de vestiging daarvan in Culemborg tot stand bracht.’Ga naar voetnoot5 Somerwil had daar nog allerlei andere baanbrekende successen bij kunnen vermelden, zoals het initiatief tot de oprichting van de boekenclub eci in 1967, en een niet minder gevoelige aangelegenheid als het voorzitterschap van de zogenaamde Structuurcommissie vanaf 1968. Deze commissie begeleidde de economische herstructurering van het boekenvak onder toezicht van het Ministerie van Economische Zaken. Mede dankzij Rienk Visser, die met geduld en overredingskracht grote tegenstellingen wist te overbruggen, is de Nederlandse boekenwereld ingrijpend gemoderniseerd, terwijl waardevolle verworvenheden door hem werden ontzien en gekoesterd. Vissers toespraken voor ledenvergaderingen en andere bijeenkomsten van het boekenvak waren meestal doorwrochte en principiële beschouwingen over het uitgeverschap en de maatschappelijke taak van de boekenwereld. Zijn betogen hadden het verdiend in boekvorm te worden uitgegeven, maar blijkbaar was Visser te bescheiden om dat zelf voor te stellen aan zijn eigen of aan andere uitgeverijen. Hij sprak er met bekenden wel eens over, dat er in Nederland jammer genoeg weinig is geschreven over taak en functie van de uitgever. Die verzuchting heeft uiteindelijk tot een boeiend boek geleid dat hem bij zijn afscheid als hoofddirecteur van Kluwer in 1978 is aangeboden: Het geheim van de uitgever. Verkenningen voor Rienk Visser.Ga naar voetnoot6 Daarin gaven vrienden en collega's (onder wie Ari de Froe, Joop den Uyl, Henk Hofland, Dolf van den Brink, Reinold Kuipers, Wim Schouten, Wim van Norden, Dingeman van de Stoep, Bert Bakker) hun visie op aspecten van het boekenvak. Wat had er meer voor de hand gelegen dan om bij die gelegenheid ook de belangrijkste, vaak visionaire toespraken van Rienk Visser zelf te bundelen? Aan Dolf van den Brink, Vissers evenknie bij Elsevier, is in 1979 bij zijn afscheid wèl een bundeling van verspreide publicaties en voordrachten aangeboden.Ga naar voetnoot7 Inmiddels stimuleerde de voor hem samengestelde afscheidsbundel Visser | |||||||
[pagina 165]
| |||||||
tot het schrijven van een heldere, summiere geschiedenis van de storm-achtige ontwikkeling van de Nederlandse boekenwereld gedurende de twintigste eeuw. Die beschouwing werd opgenomen in de bundel Boeken in Nederland. Vijfhonderd jaar schrijven, drukken en uitgeven, in 1980 verschenen ter gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de knub.Ga naar voetnoot8 Direct na zijn pensionering aanvaardde Visser de uitnodiging om commissaris te worden van Weekbladpers (thans wpg Uitgevers), de uitgeverij van onder andere het weekblad Vrij Nederland, en (mede)eigenaar van de literaire uitgeverijen Querido en Arbeiderspers. Visser vond dat deze literaire uitgeverijen wel een modernisering van het management konden gebruiken, en hij werd toen tijdelijk belast met de functie van algemeen directeur van de uitgeverijen Singel 262. Hij heeft daar gedurende een jaar als gastdirecteur, dankzij zijn enorme vakkennis en bijzondere diplomatieke talenten, een grotere efficiëntie, en natuurlijk ook het Kluwer-model geïntroduceerd. Voorts heeft hij er alles aan gedaan om bij Weekbladpers een sterke educatieve tak tot stand te brengen, zodat de uitgeverij economisch minder afhankelijk zou worden van de grillige algemene boekenmarkt. Het is aan Vissers initiatieven te danken dat wpg Uitgevers thans een zo voorname rol speelt op de educatieve boeken- en leermiddelenmarkt. Hij heeft dat commissariaat vervuld tot aan de wettelijke leeftijdsgrens van 72 jaar, en nam in 1988 dus definitief afscheid van het actieve uitgeverswerk. Rienk Visser bleef zich nauw betrokken voelen bij alle uitgeverijen die hij van binnen had meegemaakt ook nadat hij daar zijn taken had neergelegd. In gesprekken over de gang van zaken in de boekenwereld, gaf hij zijn commentaar doorgaans in de wij-vorm: ‘Ja, wij hebben dat altijd zus-en-zo gedaan, omdat wij wilden dat het die kant op zou gaan, enz.’ Het was voor zijn gesprekspartners dan volstrekt onduidelijk of hij met ‘wij’ Meulenhoff, Kluwer, dan wel Weekbladpers bedoelde. Voor hem was dat blijkbaar irrelevant; die uitgeverijen waren hem allemaal even lief. De zaken waar Rienk Visser zijn schouders onder zette zijn eigenlijk allemaal met succes bekroond. Dat gold echter niet voor de laatste moeilijke klus die hij in 1988 op zich had genomen: de reddingsoperatie van de Stichting voor Vertalingen. Die Stichting, die in de jaren vijftig was opgezet door Jaap Oversteegen, bevorderde de uitgave in andere talen van Nederlandstalige literatuur - een taak die sinds 1991 wordt verricht door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. De Stichting voor Vertalingen werd gezamenlijk gefinancierd door de Neder- | |||||||
[pagina 166]
| |||||||
landse en Vlaamse cultuurministeries, en had een bestuur waarin de respectieve literaire organisaties van Noord en Zuid waren vertegenwoordigd. In de loop van de jaren tachtig ontstond er toenemende kritiek van de Vlaamse bestuursleden op het feit dat er minder Vlaamse boeken in vertaling verschenen dan Nederlandse. Directeur Joost de Wit vond die kritiek misplaatst omdat de uitgeefbeslissingen nu eemnaal niet door de stichting konden worden beïnvloed. In een discussie daarover met het bestuur maakte De Wit ondiplomatieke opmerkingen over de kwaliteit van sommige Vlaamse literaire werken, waarna enkele Vlaamse bestuursleden hem beschuldigden van het boycotten van de Vlaamse literatuur. Het ernstige bestuursconflict, dat daaruit voortkwam, heeft veroorzaakt dat het Vlaamse cultuurministerie besloot zijn structurele subsidie, die trouwens meestal uitermate achterstallig werd uitbetaald, geheel op te schorten. Het Nederlandse cultuurministerie schoot toen te hulp met financiële voorschotten om insolventie te voorkomen. Tevens vond het Rienk Visser bereid om het voorzitterschap van het bestuur op zich te nemen ten einde orde op zaken te stellen en de meervoudige crisis te bezweren. Visser heeft zich daar met al zijn flair en met gebruikmaking van zijn diplomatieke en organisatorische gaven op gestort. Hij wist Joost de Wit ervan te overtuigen dat de stichting alleen zou kunnen voortbestaan als het beleid de steun herkreeg van het bestuur en de beide financiers. Samen met De Wit stelde hij een beleidsplan op. Hij voerde persoonlijk overleg met alle bestuursleden, met de cultuurambtenaren in Den Haag en Brussel, met de organisaties van schrijvers en literaire uitgevers, en na veel ‘getrek en gesjor’ leek het erop dat een oplossing nabij was. Maar op het beslissende moment distantieerde De Wit zich van het nieuwe beleidsplan, en bleef Visser met lege handen achter. Er zat toen niets anders op dan de Stichting voor Vertalingen te liquideren en het personeel te ontslaan. Rienk Visser voelde zich door de onbegrijpelijke opstelling van De Wit diep aangetast in zijn eer, vooral omdat hij De Wit zo lang had gesteund en gecoacht. Maar zonder morren heeft hij daarna het onaangename en roemloze werk van liquidatie en opheffing verricht. In het bovenstaande overzicht is nog niet eens stil gestaan bij Vissers belangrijke bemoeienissen met de Amsterdamse Volksuniversiteit; met de Internationale School van Wijsbegeerte; met het vermaarde typografisch gezelschap Nonpareil, waarvan hij vele jaren de met de hand schrijvende, en zelf versturende secretaris en ceremoniemeester is geweest; | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
met De Werkschuit, het Amsterdamse centrum voor de ontwikkeling van creativiteit; met de oprichting van de Stichting P.C. Hooftprijs tijdens de crisis rond de literaire staatsprijs na de weigering van minister Elco Brinkman om die staatsprijs uit te reiken aan Hugo Brandt Corstius; met de vorming van de Stichting Nederlandse Klassieken. Ongetwijfeld zijn er nog meer zaken te noemen waarvoor Rienk Visser zich lange tijd onmisbaar heeft gemaakt. Vissers grote verdiensten voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zijn al in de eerder genoemde laudatio van Rudi van der Paardt ter sprake gekomen, maar nog niet zijn pregnante visie op de functie en de toekomst van de Maatschappij. Het is bij voorbeeld aan hem te danken dat tot de werkgroepen-structuur van de Maatschappij is besloten, en dat er voor het secretariaat een professionele ondersteuning is gekomen. Maar hij had nog meer suggesties. Het lijkt mij in Vissers stijl om te besluiten met zijn nog onverminderd behartenswaardige gedachten daarover. Als voorzitter sprak Visser driemaal een Jaarrede uit tijdens jaarvergaderingen van de Maatschappij, in 1981, 1982 en 1983. Elk van die redevoeringen was programmatisch van karakter. In de eerste rede, die als titel kreeg ‘Zorg voor het kleine’, besprak Visser de verantwoordelijkheid van de overheid voor de stimulering van de kunsten en de literatuur.Ga naar voetnoot9 Hij plaatste die verantwoordelijkheid in historisch perspectief. Visser toonde zich een overtuigd voorstander van overheidssteun voor literatuur: ‘Zeker nu, temidden van de gigantische economische vragen, zal de zorg voor het kleine van letteren en kunst groot moeten zijn,’ zei hij uit de grond van zijn hart. Hij vond ook dat de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde hierbij een actieve rol zou kunnen spelen. Hij bedoelde, met andere woorden: kom op, Maatschappij, wees eindelijk eens een belangenorganisatie voor de letteren! In zijn tweede rede, met de titel ‘Kunstig uitgeven’, gaf Rienk Visser aan de hand van enkele voorbeelden een schets van de essentiële bijdrage die uitgevers, grafische vormgevers en boekverkopers toevoegen aan het werk van schrijvers.Ga naar voetnoot10 Hij wees op de grote maatschappelijke betekenis van deze vakmensen rondom de letterkunde voor de vrijheid van meningsuiting. Verscholen in zijn erudiete betoog lag zijn opvatting, dat de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ook dient op te komen voor het behoud van de infrastructuur van de literatuur en voor de instandhouding van een gezonde boekenwereld. | |||||||
[pagina 168]
| |||||||
De laatste jaarrede die Rienk Visser hield had geen titel, maar zij is wellicht de meest expliciete.Ga naar voetnoot11 Hij gaf daarin een schets van de nogal wisselende taakopvatting van de besturen van de Maatschappij sinds haar oprichting in 1766. Vervolgens hield hij een vurig pleidooi voor een minder introverte en meer actieve opstelling van de Maatschappij met betrekking tot de Nederlandse taal- en letterkunde en de bestudering daarvan. Hij dacht daarbij aan een kritische en begeleidende rol van de Maatschappij met betrekking tot het gebruik van de Nederlandse taal. Hij dacht ook aan het met kracht stimuleren van nieuw onderzoek en publicaties daarover. Ten slotte dacht hij aan een veel alertere opstelling van de Maatschappij met betrekking tot de bewaking en verbetering van de infrastructuur van de letteren, en beval hij aan dat de Maatschappij een eigen strijdbare positie zou gaan innemen in het maatschappelijke krachtenveld. Zijn slotopmerking was: ‘wij moeten natuurlijk niet te veel willen doen en niet te veel willen zeggen, maar ik hoop dat wij ook niet te veel willen zwijgen.’ Rienk Visser had in zijn drie redevoeringen onmiskenbaar een Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor ogen die meer aan de weg timmert dan in zijn jaren het geval was. Een dergelijke ambitie was misschien gemakkelijker bedacht dan gedaan, want zij zou de taak van het bestuur zonder twijfel aanzienlijk hebben verzwaard. Vissers ideeën, die volkomen aansluiten bij de hedendaagse opvattingen over zichtbaarheid en doelbewustheid van organisaties, zijn in ieder geval na een kwart eeuw allerminst verouderd. Ze verdienen het om binnen de Maatschappij alsnog te worden onderzocht op hun praktische haalbaarheid. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zou er wel bij varen!
laurens van krevelen | |||||||
[pagina 169]
| |||||||
Voornaamste geschriften
|
|