Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2004-2005
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Distrik Williston/Karoo, Kaapprovincie 21 juni 1912 - Stellenbosch 3 oktober 2001Op de familieboerderij Rietvlei in de uitgestrekte, droge Karoo werd Jan Hendrik Esterhuyse geboren. Zijn vader Hendrik de Waal Esterhuyse was veeboer. Ter verduidelijking: de Waal is volgens goed Zuid-Afrikaans gebruik een voornaam. Een zoon krijgt de voor- en achternaam van opa van moeders kant. Van zijn moeder weten we dat zij De Klerk heette. De lagere school was voor Jan Hendrik Esterhuyse een ‘plaasskool’, dus een schooltje op de boerderij voor de kinderen uit de omtrek. Daarna was hij in Williston op een school voor voortgezet onderwijs, om tenslotte in 1931 zijn middelbare-schooldiploma te behalen aan de ‘Hoërskool Calvinia’, eveneens in de grote Karoo. In de lijn van de vaderlijke traditie werd J.H. Esterhuyse na zijn eindexamen schapenboer. Maar de studie aan de universiteit leek hem bijzonder aantrekkelijk en zodoende kwam hij in Stellenbosch terecht, de bakermat van de Afrikaner academische scholing. In 1936 sloot hij zijn studie met als hoofdvakken aardrijkskunde en geschiedenis voorlopig af met de graad Bachelor of Arts. In 1937 voegde Esterhuyse daar het ‘Hoër Primêre Onderwysdiploma’, de bevoegdheid om les te geven, aan toe. Van grote betekenis voor de verdere loopbaan van J.H. Esterhuyse was | |
[pagina 72]
| |
de beurs die hij van het Duitse Rijk ontving om in Duitsland verder te studeren. De keuze van Duitsland als land om te gaan studeren is alleen maar te begrijpen tegen de achtergrond van de lange schaduw van de Anglo-Boerenoorlog 1899-1902. Deze oorlog had door de inrichting van zogenaamde ‘reconcentratiekampen’ voor Afrikaner vrouwen en kinderen en door de Engelse strategie van de verschroeide aarde onder de Afrikaners een blijvende afkeer van Groot-Brittannië tot gevolg. Het ging derhalve om een keuze tegen Engeland en voor een Duitsland dat vanuit de genoemde tegenstelling als bondgenoot werd beschouwd. Bovendien had Duitsland op wetenschappelijk gebied een grote naam. Van januari 1938 tot en met februari 1939 vertoefde Esterhuyse eerst in Frankfurt am Main en later aan de Ludwig Maximilian Universiteit in München. In Frankfurt, zo staat in het officiële getuigschrift te lezen, ontving J.H. Esterhuyse een opleiding aan het stedelijk archief. In München leerde hij de organisatie en de bestanden van het ‘Hauptstaatsarchiv’ kennen en werd hij ingeleid in de bibliothecaire hulpmiddelen en de wetenschappelijke naslagwerken van het archief. Daar leerde hij hoe hij aan bronnen en gegevens in het kader van wetenschappelijk onderzoek moest komen. In München moet Esterhuyse bijna dag en nacht hebben gewerkt. Het op 16 januari 1939 gedateerde getuigschrift van de directeur-generaal van de Beierse staatsarchieven somt een uitermate indrukwekkende lijst van activiteiten op het gebied van het bibliotheekbeheer op. Er zal nauwelijks een belangrijk archief in München zijn geweest dat Esterhuyse niet van binnen zag. Te noemen zijn het archief van het leger, het archief van de (Eerste) Wereldoorlog, het aartsbisschoppelijk archief, het gemeentelijk archief, en verder de archieven van grote industriële bedrijven en banken. Dat het daarbij niet alleen een bezichtiging betrof maar dat er ook degelijk archiefwerk werd verzet, blijkt uit de vermelding dat J.H. Esterhuyse onder meer een index op plaatsen, personen en zaken maakte voor de ‘Reichskommission zur Gewinnung neuer Spinnfasern’, die zich met de ontwikkeling van synthetische vezels en draden bezighield. Als afronding van zijn Beierse opleiding hield Esterhuyse voor de staf van de staatsarchieven in de leeszaal van het hoofdgebouw een voordracht over ‘Het nationale archief van de usa’, een voordracht die volgens het getuigschrift met veel bijval werd aangehoord. Het Duitse jaar was voor Esterhuyse enorm vruchtbaar en plezierig. De directeur spreekt in zijn getuigschrift over de ijver en het plichtsbewustzijn van de student uit Stellenbosch. Bij zijn Duitse superieuren en zijn medestudenten was | |
[pagina 73]
| |
Esterhuyse als ambitieuze student en door zijn ‘offenes, sympathisches Wesen’ zeer geliefd. Nog net voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met de Duitse overval op Polen keerde Esterhuyse naar de Kaap terug. Na zijn terugkeer naar Zuid-Afrika aanvaardde Esterhuyse een betrekking als assistent-archivaris bij het Staatsarchief van Zuid-Afrika. Een hoog salaris leverde dit tijdelijke werk hem niet op. Volgens een artikel over Esterhuyse in het vaktijdschrift Argiefnuus van oktober 1965 bedroeg het loon per dag zeven shillings en zes penny's. Destijds had Zuid-Afrika het Engelse pond als munteenheid. Van 1939 tot 1943 was hij in deze hoedanigheid van medewerker verbonden aan de ‘Vrystaatse Argiefbewaarplek’ in Bloemfontein. Echter, deze lijn zette hij niet meteen voort. In 1943 nam hij een betrekking als leraar aan op het ‘Noroko-Zendings-Opleidingsinstituut’ in Thaba 'Nchu ten oosten van Bloemfontein in de provincie Oranje-Vrystaat. Hier bleef hij tot het einde van 1946. Uiteindelijk won zijn belangstelling voor het archiefwezen en voor het beheer van de monumenten uit de geschiedenis het van zijn ambitie om onderwijs in de geschiedenis te geven. Esterhuyses hoogleraar geschiedenis in Stellenbosch was de bekende professor H.B. Thom. Onder diens leiding schreef hij zowel zijn b.a.- als zijn m.a.-scriptie. Thom had een hoge dunk van de capaciteiten van zijn student en liet dat duidelijk blijken in een met de hand geschreven getuigschrift van 1 maart 1941: ‘As student van Geskiedenis was meneer Esterhuyse altyd 'n besonder toegewyde en pligsgetroue werker, en ek meen stellig dat hy oor die nodige bekwaamheid en rypheid beskik om van die onderwys van sy vak 'n groot sukses te maak. Met vrymoedigheid kan ek hom hiermee baie sterk aanbeveel.’ In 1943 was Jan Hendrik Esterhuyse in het huwelijk getreden met Catharina Susanna Lochner (geboren op 3 november 1916). Jan Hendrik en Catharina hadden elkaar tijdens hun studie leren kennen. Het echtpaar Esterhuyse kreeg drie zoons: Erich (1944), Jasper (1949) en Rudolf (1952). Met hun eerste zoon vertrokken Jan Hendrik en Catharina Esterhuyse in 1947 naar Windhoek in het toenmalige Zuid-West-Afrika. In deze hoofdstad van het door Zuid-Afrika als mandaatgebied bestuurde land was Esterhuyse hoofd van de ‘Windhoekse Argiefbewaarplek’. Aanvankelijk had hij de rang van adjunct-archivaris en vanaf het begin van 1953 was hij hoofdarchivaris. In 1956 benoemde de regering Esterhuyse in Pretoria. Daar werd hij eveneens hoofdarchivaris. Op 1 okto- | |
[pagina 74]
| |
ber volgde de overplaatsing naar de ‘Moederstad’ Kaapstad, waar Esterhuyse tot hoofd van de ‘Kaapse Argiefbewaarplek’ werd benoemd. Deze functie vervulde hij tot maart 1962. Daarna klimt de inmiddels zeer ervaren archivaris Esterhuyse op tot assistent-hoofdarchivaris. Later in 1962 volgt de benoeming tot adjunct-directeur en zeven jaar later in 1969 de bekroning op zijn werk, namelijk de bevordering tot directeur van de Zuid-Afrikaanse ‘Argiefdiens’. Naar aanleiding van deze benoeming verschenen diverse artikelen in de Zuid-Afrikaanse pers. Het toenmalige dagblad Die Transvaler portretteerde Esterhuyse in de krant van 10 juni 1969, evenals The Pretoria News dat op 9 juni 1969 had gedaan. De nieuwe directeur begon zijn werk op 1 december 1969. Op diezelfde dag schreef het gezaghebbende Johannesburgse dagblad The Star: ‘From 1946 to 1956 he was head of archives in Windhoek and did considerable research on South West Africa. [...] All six State archives, of which there are two in Pretoria, and one each in Bloemfontein, Cape Town, Natal and South West Africa, as well as two intermediate archives depots - one in Umtata and the other in Pretoria - from today came under the control of Dr. Esterhuyse. [...] While Dr. Esterhuyse's main interest is history he is a keen amateur archaeologist.’ Op 30 juni 1977 ging Esterhuyse met pensioen. In het s.a. argiefblad / s.a. archives journal, nr. 19 van 1977, vat D.J.J. Smith de resultaten van Esterhuyses werk kort samen. In de eerste plaats heeft J.H. Esterhuyse ervoor gezorgd dat er in Zuid-Afrika een behoorlijke opleiding tot archivaris van de grond kwam. Zijn ervaringen in München zullen hem daarbij zeker hebben geïnspireerd. In verband met de opleiding tot archivaris noemt Smith het door Esterhuyse samengestelde collegemateriaal, dat de theorie van archiefbeheer omvat en volgens Smith een uitstekende voorbereiding vormt op het examen voor het ‘Nasionale Diploma in Argiefwetenskap’. Om Zuid-Afrikaanse ambtenaren tot een beter inzicht in het archiveren van hun documenten te brengen, organiseerde Esterhuyse cursussen voor hen. Tijdens zijn directeurschap groeide het aantal strekkende meters archiefmateriaal van 43.901 naar 95.615, vooral door de overdracht van archieven naar depots van het Zuid-Afrikaanse Staatsarchief. Naast deze hoogtepunten verdient het feit vermelding dat J.H. Esterhuyse een stevig begin maakte met de digitalisering van de archiefbestanden. Wat nu vanzelfsprekend lijkt, was toen een forse stap in een nog niet geheel verkende richting. Samenvattend moet gesteld worden dat Esterhuyses werk voor een solide cultuur van archivering van relevante | |
[pagina 75]
| |
documenten in Zuid-Afrika, dit land tot een voorbeeld op het Afrikaanse continent heeft gemaakt. Het academische werk van Jan Hendrik Esterhuyse mag hier niet onvermeld blijven. In 1943, het jaar van de overstap naar Thaba 'Nchu, behaalde hij zijn Magistersgraad in Stellenbosch met een scriptie getiteld Die Verhouding tussen die Blankes en Barolongs in Thaba 'Nchu, 1833-1854. De promotie tot doctor in de Letteren aan de Universiteit van Kaapstad volgde in 1964 op grond van het proefschrift Suidwes-Afrika, 1880-1894. Dit proefschrift kwam in 1968 in een Engelse vertaling als South West Africa, 1880-1894: the establishment of German authority in South West Africa uit bij de van origine Nederlandse firma Struik in Kaapstad. Een bespreking van dit proefschrift in News Check opent met de zinnen: ‘The acquisition of South West Africa by Germany - as told by Esterhuyse at any rate - contained all the usual moments of colonial comedy. No-one particularly wanted the territory, but no-one wanted anyone else to have it.’ Het tijdschrift Commando van april 1968 ging uitvoeriger op de inhoud in: ‘Wie die dikwels stormagtige geskiedenis van Suidwes tussen 1880 en 1894 ken, sal besef dat 'n groot deel van dr. Esterhuyse se werk ook van besondere militêr-historiese belang is. Ons dink in hierdie verband onder meer aan die stigting van Duitse militêre steunpunte, die organisasie en optrede van die “Schutzgruppe” en dergelike meer. Ten slotte wys ons onder meer op die belangrikheid van Walvisbaai, die formulering van 'n Suid-Afrikaanse Monroeleer [over het naar president Monroe genoemde tegengaan van Europees ingrijpen in de Amerikaanse politiek] deur die Kaapse Regering, die samehang tussen die Britse optrede in Egipte en die Duitse optrede in Suidwes en die feit dat die oogmerke van die Imperiale Regering en die Kaapse Owerheid ten opsigte van Suidwes wat meer as eenmaal uiteenlopend was.’ Na de beëindiging van zijn taak als hoofddirecteur van de Zuid-Afrikaanse archieven ging J.H. Esterhuyse vlijtig door met wetenschappelijk onderzoek. Onder meer verdiepte hij zich grondig in de inval van de Boeren-republieken in de Kaap tijdens de Tweede Anglo-Boerenoorlog 1899-1902. Als uitvloeisel van zijn genealogische belangstelling verdiepte Esterhuyse zich in de geschiedenis van zijn familie. De derde pijler van het werk dat J.H. Esterhuyse tijdens zijn leven heeft verricht, betreft het bekleden van functies in commissies en verenigingen. De omvang van deze taken is even indrukwekkend als zijn bijdrage tot de opbouw van de archiefcultuur in Zuid-Afrika. Met de ver- | |
[pagina 76]
| |
vulling van deze taken begon hij reeds tijdens zijn jaren in Zuid-West-Afrika. Al in 1948 was Esterhuyse lid van de ‘Historiese Monumentekommissie van Suidwes-Afrika’. Verder maakte hij deel uit van de ‘Museumkommissie’ in Zuid-West-Afrika en van de ‘Duitse Taalregtekommissie’ in dat land. In 1952 vierde Zuid-Afrika het feit dat driehonderd jaar daarvoor door Jan van Riebeeck een voc-post aan de Kaap was gevestigd met de bedoeling om de schepen die onderweg waren naar en van Indië van verse groente te voorzien. Ook in Zuid-West-Afrika vierde men deze herdenking. Esterhuyse was lid van het voorbereidend comité hiervan. Na de terugkeer naar de Republiek Zuid-Afrika volgden langdurige lidmaatschappen van organisaties op het gebied van archiefbeheer, van de monumentenzorg in Zuid-Afrika en van commissies vanuit de ‘Raad vir geesteswetenskaplike navorsing’ inzake subsidies voor wetenschappelijke projecten. Van 1969 tot 1977 was J.H. Esterhuyse lid van de ‘Heraldiekraad’, van 1970 tot 1973 was hij voorzitter van het ‘Komitee oor Beelddokumentasie’ en van 1971 tot 1974 voorzitter van het ‘Komitee in verband met Beskerming van Kultuurskatte’. Eveneens van belang zijn de lidmaatschappen van het ‘Suid-Afrikaanse Nasionale Filmargief’ en van de ‘Beheerraad van die Staatsbiblioteek’. Dit is nog maar een deel van de openbare functies die Esterhuyse bekleedde in het kader van het streven naar behoud van waardevolle cultuurgoederen uit het verleden van Zuid-Afrika. Een van de eerbewijzen die J.H. Esterhuyse voor zijn werk ontving was zijn benoeming tot ere-curator van de ‘Raad vir Nasionale Gedenkwaardighede’ in Kaapstad. In de begeleidende brief bij het officiële certificaat schreef de directeur van deze ‘Raad’, mevrouw M. Berowsky, op 9 december 1982: ‘Ek sluit met genoeë 'n sertifikaat hierby in ter erkenning van die waardevolle dienste wat u aan die Raad vir Nasionale Gedenkwaardighede verleen het.’ Toen J.H. Esterhuyse op 21 juli 1977 de ‘ouderdomslagboom’ bereikte en volgens de voorschriften van de ‘staatsdiensregulasies’ met pensioen moest gaan, was dit aanleiding voor zijn collega's om de ontwikkeling van zijn loopbaan te schetsen. Een van hen was W.B. van der Vyver, die in Argiefnuus, nr. 12 van juni 1977, de bijdragen van J.H. Esterhuyse op het gebied van het archiefwezen in Zuid-Afrika op een rijtje zette. Van der Vyver verduidelijkt in zijn stuk: ‘Die moderne Suid-Afrikaanse Argiefdiens se werksaamhede val organisatories in twee kategorieë uiteen. Die eerste is die tradisionele rigting wat met die bewaring en versorging van argiewe gemoeid is en die tweede is die meer byderwetse [moderne] afdeling | |
[pagina 77]
| |
wat onder die sambreelnaam [paraplu] “rekordbeheer” [het registreren en beschikbaar maken van documenten] bekend staan. Dit is twee uiteenlopende funksies van die Argiefdiens, funksies wat egter nie gesien moet word as synde in konfrontasie met mekaar nie. Dit is twee funksies wat langs mekaar en nie teenoor mekaar nie ontwikkel moet word. Die gevaar is altyd wesentlik dat een van hierdie funksies ten koste van die ander beklemtoon kan word. Dit moet egter tot dr. Esterhuyse se krediet gereken word dat hy op voortreflike wyse geslaag het om die ewewig tussen die twee afdelings te bewaar. Albei afdelings het onder sy direkteurskap hoogtepunte belewe.’ Voorts wijst Van der Vyver op twee andere belangrijke vernieuwingen die J.H. Esterhuyse initieerde: ‘Seker die belangrikste voorwaartse stap vir so ver dit die herwinning van data wat ons betref is die invoeringvan die rekenaar [computer]. Dit is 'n rewolusionêre metode wat daarop bereken is om die taak van die navorser te vergemaklik. Die invoering van die rekenaar is seker een van die belangrikste gebeurtenisse wat nog ooit in die geskiedenis van die Suid-Afrikaanse Argiefdiens plaasgevind het. Dr. Esterhuyse het hom met hart en siel vir die invoering van hierdie stelsel beywer. Daarmee saam het die subseksie Indeksering en Dataverwerking tot stand gekom.’ De tweede vernieuwing die Van der Vyver noemt, is het beschikbaar stellen van het cultuurbezit, in het bijzonder het kunstbezit, van de ‘Argiefdiens’ aan musea en daarmee aan het algemene publiek dat van het bestaan van een dergelijke kunstverzameling niet op de hoogte was: ‘Dr. Esterhuyse het egter besef dat hierdie kultuurprodukte werd [de moeite waard] is om aan die klok van openbare aandag gehang te word. Hy het hom beywer vir die uitstalling van skilderye wat die eiendom van die Argiefdiens is in musea in Kaapstad, Pretoria, Pietermaritzburg en Bloemfontein. Die uitstallings was 'n groot sukses. Dit was 'n groot deurbraak om die kultuurhistoriese skatte waaroor die Argiefdiens beskik bekend te stel.’ Van alle geschreven portretten van J.H. Esterhuyse vind ik die van Van der Vyver de belangrijkste wegens de precieze beschrijving van Esterhuyses veelomvattende en uitermate vruchtbare werkzaamheden. Mooi is bij Van der Vyver ook de aandacht voor de menselijke eigenschappen die Jan Hendrik Esterhuyse typeerden. Van der Vyver schrijft daarover: ‘Hy was geen opgesmukte mens met allerhande pretensies nie. Hy was nooit 'n drywer [dwingeland] nie, maar 'n leier, 'n harde konsensieuse werker wat hoë eise aan homself en aan sy personeel gestel het. Hy was een van daardie mense wat sy medemens en mede-amptenaar gerespekteer het en wat | |
[pagina 78]
| |
deurgaans respek afgedwing het met sy integriteit en korrektheid van optrede. Hy was 'n kollega wat altyd kollegiaal opgetree het. [...] Die Argief was vir hom iets baie besonders: 'n werksgeleentheid wat hom in aanraking met interessante mense gebring het; 'n lewenspatroon, 'n roeping; 'n plek wat geen mens ooit met leë hande wegstuur nie.’ Deze karakteristiek is mij tijdens mijn Kaapse speurtocht naar het leven van J.H. Esterhuyse steeds opnieuw onder ogen gekomen. Mijn eerste bron was Piet Westra, voormalig directeur van de Zuid-Afrikaanse Bibliotheek in Kaapstad. Onder aan een van de door hem verschafte artikelen over J.H. Esterhuyse schreef Westra een aanvulling op het oordeel ‘'n beskeie mens’ uit het artikel: ‘'n Baie beskeie, vriendelike man en 'n ware heer in die daaglikse omgang’. Precies hetzelfde oordeel ontving ik van een vroegere collega van Jan Hendrik Esterhuyse: dr. Con de Wet. De heer De Wet bracht mij in contact met de tweede zoon, Jasper Esterhuyse, die met zijn gezin in het plaatsje Lutzville aan de Westkust van Zuid-Afrika woont. Jasper Esterhuyse vertelde mij dat Jan Hendrik Esterhuyse bijzonder graag verhalen vertelde. Het beeld van zijn vader vatte Jasper Esterhuyse als volgt samen: ‘Ons vader was 'n Godvresende, standvastige en vriendelike man wat altyd 'n goeie voorbeeld vir sy kinders gestel het. Hy was welbelese en het graag stories vertel uit ondervindings, kinderdae en geskiedkundige boeke. Ons sal hom onthou as 'n toegewyde akademikus, vader en oupa. Ook was hy 'n goeie vriend wat altyd die beste in mense na vore gebring het. Hy het graag ver gaan stap vir oefening en was 'n natuurliefhebber. Hy het dikwels soggens 'n roos in die tuin gepluk vir my moeder. Daar was 'n hegte band tussen hulle. Hulle was 58 jaar getroud en is drie weke na mekaar oorlede.’
hans ester | |
Voornaamste geschriftenBehalve de genoemde publicaties: Suid-Afrikaanse Argiefstukke, uitgegee deur die Publikasieafdeling van die Kantoor van die Hoofargivaris. Kaapstad 1957-1984. Verder was J.H. Esterhuyse redacteur van het Argiefboek vir Suid-Afrikaanse Geskiedenis en van het Suid-Afrikaanse Argiefblad. |
|