Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2003-2004
(2005)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| ||||||||||||||
Maastricht 20 februari 1916 - Mheer 2 november 2003Op 2 november 2003 overleed, op zevenentachtigjarige leeftijd, Jean-Robert Smeets, emeritus hoogleraar Franse letterkunde van de Middeleeuwen bij de opleiding Frans van de Universiteit Leiden, waar ik zijn colleges Middeleeuwse Letterkunde en Oud-Provençaals volgde, evenals zijn doctoraalwerkgroep over de Oudfranse bijbels. Ik studeerde bij hem af op dat onderwerp en voltooide in 1985 mijn proefschrift onder zijn leiding. Jean-Robert Smeets werd geboren op 20 februari 1916 te Maastricht. Na zijn opleiding aan de h.b.s. aldaar, voltooide hij in 1936 binnen een jaar zijn m.o.-a-opleiding, waarna hij in Parijs aan de Sorbonne en in Besançon studeerde om zijn kennis van het Frans, die later legendarisch bleek, te vervolmaken. Vervolgens doorliep hij de m.o.-b-opleiding te Groningen en volgde tezelfdertijd een doctoraalopleiding Franse taal- en letterkunde onder leiding van professor K. Sneyders de Vogel. Hij begon zijn loopbaan in 1941 als leraar Frans aan het Rooms-Katholieke Gymnasium en de h.b.s. te Maastricht. Na zijn huwelijk in 1943 met Maria Veeger, met wie hij vijf kinderen kreeg, verhuisde hij naar Groningen, waar hij vanaf 1948 doceerde aan het Gymnasium en de h.b.s. (van de jezuïten), als ook aan de Hogere Land- en Tuinbouwschool, voor | ||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||
welke opleiding hij Le français agricole schreef. Hij moet de enige Nederlander geweest zijn die de Franse benaming van de ‘stelbout van de dubbele wentelploeg’ kende. In 1950 voltooide hij zijn doctoraalopleiding. Hij was vanaf 1952 werkzaam aan de Fryske Akademie bij de m.o.-a- en m.o.-b-opleidingen. In 1952-1953 was hij lid van de examencommissie Frans voor de m.o.-b. In 1953 werd hij benoemd aan de Rijksuniversiteit Groningen als docent Oudfrans, Oudspaans en vulgair Latijn. Jean-Robert Smeets promoveerde in 1955 cum laude op een uitgave van La Chevalerie de Judas Macabé, een bijbeltekst uit de dertiende eeuw, die het begin zou vormen van zijn levenslange passie voor de middeleeuwse Franse bijbels. Op deze tekst zou hij in 1991 terugkomen. Hij vormde tevens het onderwerp van zijn laatste artikel in Romania.Ga naar voetnoot1 In 1959 wordt hij door professor Louis Kukenheim uitgenodigd naar Leiden te komen, waarna in 1960 zijn benoeming volgt tot lector bij de vakgroep Franse taal- en letterkunde. Bij die gelegenheid geeft hij een openbare les onder de titel Enige opmerkingen over de Bestiaires en hun ‘senefiance’. Na de omzetting van het lectoraat in een hoogleraarschap bleef hij in deze laatste functie werkzaam tot zijn pensionering in 1980. In 1960 wordt hij ook benoemd aan de Katholieke Leergangen van Tilburg, met standplaats Den Bosch, voor de m.o.-b-opleiding. Het was bij de Leergangen, een zeer grote instelling, gebruikelijk het studiejaar te laten openen door een spreker. Bij de opening van het vierenvijftigste studiejaar in 1965 hield Smeets een rede over Joden en Catharen, hun invloed op de Franse Rijmbijbel uit de 12e en 13e eeuw. Vanaf 1965 doceert hij tevens enkele jaren bij de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag, ter vervanging van professor Paul Zumthor en professor Lein Geschiere. In 1978 werd Jean-Robert Smeets voor bijzondere wetenschappelijke verdiensten op het gebied van onderwijs en onderzoek benoemd in de Orde van de Palmes académiques door de Franse regering, die hem daarvoor en voor het uitdragen van de Franse cultuur in 1983 onderscheidde met de titel Chevalier de la Légion d'Honneur.
Rob Smeets was een zeer bevlogen docent met veel gevoel voor humor en een grote vindingrijkheid. Hij bezat een grondige kennis van de Middeleeuwen, zowel wat de taal en de literatuur als de cultuur betrof, en wist deze kennis met veel enthousiasme te delen met zijn studenten. Toen | ||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||
men rond 1968 de werkcolleges invoerde, had Smeets hier reeds lang ervaring mee. Van zijn doctoraalwerkgroepen 's avonds, waarin hij zijn studenten microfilms van middeleeuwse handschriften liet lezen, wist hij inhoudelijk en naar vorm ware hoogtepunten van kennisoverdracht te maken. Ook professor Sam Dresden was van deze bijeenkomsten een enthousiast bezoeker. Aan het einde van zo'n cursus konden de studenten rekenen op een gastvrij onthaal bij hem en zijn vrouw Maria. Van 1963 tot 1969 nam hij, soms samen met Louis Kukenheim, zijn studenten mee op excursies naar Frankrijk, een land dat hij kende als geen ander. Daarbij werden onder meer Vézelay, het Centre d'Etudes Supérieures Médiévales te Poitiers, Chartres en de Montségur bezocht, waarbij Smeets een uiterst deskundig gids bleek. Met buitengewone vasthoudendheid wist hij de Faculteit der Letteren en het Leidsch Universiteits Fonds te bewegen deze reizen te subsidiëren. Oud-studenten spreken nog met veel enthousiasme over deze ondernemingen, die door Smeets tot in de puntjes georganiseerd werden en vele hilarische momenten kenden.
Hij was ook een uitstekend vakgeleerde, die zich bezighield met de uitgave en bestudering van vertalingen en bewerkingen van bijbelteksten in het Oudfrans. De Straatsburgse theoloog Eduard Reuss had zich daar vanaf 1851 reeds mee beziggehouden en Samuel Berger en Jean Bonnard wijdden er fundamentele studies aan op het eind van de negentiende eeuw, maar het was Smeets die het begin maakte met een serie edities van de bijbelse vertalingen uit de Franse Middeleeuwen, een genre dat naar zijn gevoel ‘bleef liggen’. Hij hield zich daarbij voornamelijk bezig met de berijmde versies, de zogenaamde ‘Bibles intégrales’ en bouwde voort op het werk van Duitse romanisten. In de uitgaven die aan de universiteiten van Halle en Greifswald werden bezorgd, was echter bijna uitsluitend aandacht voor de filologische kant, terwijl Smeets zich tevens verdiepte in de bronnen en de onderlinge samenhang van de teksten en bovendien trachtte te komen tot een definitie van het genre. Hij ging daarover discussies aan met romanisten als Reinhold Grimm, Hennig Brinkmann en Ernst Robert Curtius. In een nog steeds toonaangevend exposé, ‘Les traductions, adaptations et paraphrases de la Bible en vers’, in de Grundriss der romanischen Literaturen des Mittelalters, tracht hij een genuanceerde indeling in het genre van de bijbelteksten aan te brengen, teksten die hij uiteindelijk zou aanduiden als ‘poèmes bibliques’. Zijn leven lang bleef | ||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||
hij gefascineerd door de invloed van de Aurora van Petrus Riga op de Franse bijbelteksten. Hij was ervan overtuigd dat dit werk ook zijn stempel had gedrukt op de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Zijn vele publicatiesGa naar eind2 bezorgden Smeets de reputatie van een scherpzinnig filoloog met een grondige kennis van het Latijn, het vulgair Latijn en het Oudfrans. Hij heeft nimmer nagelaten zijn vrouw, die onder meer al zijn manuscripten uittikte, te betrekken in de waardering die hij voor zijn werk ondervond. Hij was geen solitair onderzoeker: in 1962 vormde hij de ‘Equipe de Leyde’, die zich ten doel stelde de uitgave te bezorgen van de Oudfranse Rijmbijbels. In vakkringen geniet deze Equipe nog steeds internationale bekendheid. Zij heeft navolging gevonden bij een onderzoeksgroep aan de Université de Franche-Comté. Op congressen bracht hij regelmatig het werk van de Equipe onder de aandacht van zijn vakgenoten.Ga naar eind3 Onder zijn bezielende leiding als promotor kwam een zestal proefschriften tot stand, die leidden tot de editie van de Bible van Macé de La Charité in zeven delen, waarvan hijzelf het eerste (1967), het vijfde (1982) en, in samenwerking met professor Q.I.M. Mok, het zesde deel bezorgde (1986), terwijl P.E.R. Verhuyck promoveerde op deel twee (1977), A.M.L. Prangsma-Hajenius op deel drie (1970), H.C.M. van der Krabben op deel vier (1964) en R.L.H. Lops op deel zeven (1982); in 1975 volgde de editie van Li Romanz de Dieu et de sa Mere van Herman de Valenciennes (I. Spiele), in 1985 die van de Bible anonyme (J.C. Szirmai). Hij bezorgde tevens de editie van de Bible van Jehan Malkaraume (1978), waarin hij de invloed van Ovidius en van de Aurora blootlegde en van La Chevalerie de Judas Macchabee (de Gautier de Belleperche et Pieros du Riés) (1991). In 2002 was hij als co-promotor nog betrokken bij de editie van de Genèse van Evrat, een proefschrift dat door W. Boers in Leiden verdedigd werd.
Bij zijn afscheid in 1980 werd hem een bundel aangeboden met bijdragen van vele vakgenoten uit binnen- en buitenland, die op deze wijze van hun waardering voor zijn belangrijk wetenschappelijk werk blijk gaven. Teruggekeerd naar zijn geboortegrond, nu naar Mheer, bleef Smeets tot op hoge leeftijd wetenschappelijk actief: niet alleen verschenen regelmatig publicaties van zijn hand in zeer gerenommeerde tijdschriften, maar hij bleef ook een stimulans voor zijn navolgers, die altijd met vragen bij hem terecht konden. In 2001 gaf hij de aanzet tot een Nederlands- | ||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||
Franse samenwerking om te komen tot de uitgave van de Bible van Geufroi de Paris, de laatste ‘Bible intégrale’, waarvoor hij schrijver dezes al het door hem verzamelde materiaal ter beschikking stelde.
Met zijn expertise en zijn onbegrensde liefde voor het vak heeft Jean-Robert Smeets velen, in binnen- en buitenland, geïnspireerd in zijn voetsporen te treden. Zijn motto en ex-libris was Sens demour (‘zonder dralen’), de strijdkreet van Judas Macchabeus. In die geest zullen wij trachten zijn werk voort te zetten, hem gedenkend in respect en dankbaarheid.
julia c. szirmai | ||||||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||
|
|