seum voor Reproducties van Beeldhouwkunst der Academie van Beeldende Kunsten. Daar de Vereeniging zich ten doel stelt, niet alleen voor de Grieksche en Romeinsche beschaving te ijveren, doch tevens de Egyptische nader tot belangstellenden te brengen, is het voor haar van groot belang, dat zij de beschikking heeft over het Museum Carnegielaan 12, daar dit Museum voor een even groot deel aan deze beide groepen van kunst gewijd is. Tevens is er de mogelijkheid geopend hetzelfde voor Voor-Aziatische kunst te doen.
Het ligt in het voornemen, in dit Bulletin, dat voorloopig op ongezette tijden zal verschijnen, van de werkzaamheden der Vereeniging en de pogingen, aangewend om haar doel te verwezenlijken, melding te maken. Tevens zullen daarin, naast meer belangrijke voorwerpen in het Museum aanwezig, eventueele nieuwe aanwinsten besproken worden.’
In het eerste nummer publiceerden grote namen als Jhr. prof. dr. J. Six, prof. dr. A.W. Byvanck en Lunsingh Scheurleer zelf, maar ook aankomend talent kreeg de gelegenheid zich te profileren, zoals de jonge drs. C.C. van Essen met een studie over modellen van wapens uit de hellenistische periode. Opvallend modern doet de educatieve rubriek ‘Voor de scholen’ aan, verzorgd door dr. G. van Hoorn:
‘Het is een hartewensch van Dr. C.W. Lunsingh Scheurleer, den verzamelaar der Grieksche kunstvoorwerpen in het museum, dat velen zijn schatten komen bekijken, vooral ook de jongeren. Daarbij is hij graag zelf hun gids. Zij moeten leeren zien, want oude kunst wordt gewoonlijk niet op het eerste gezicht genoten: dit bulletin wil daarbij eenige leiding geven.’
Uit het tweede nummer blijkt dat de redactie van het blad erin geslaagd was om ook buitenlandse archeologen te interesseren in stukken van de verzameling. Gisela Richter, conservator van het Metropolitan Museum in New York, schreef een bijdrage over een Romeins meubelstuk in de collectie, en Robert Zahn, directeur van het Altes Museum in Berlijn, toonde zich in zijn bijdrage zo enthousiast over enkele met reliëfdecoratie versierde fragmenten dat hij spreekt over ‘[...] einen kostbaren Besitz von intimstem Reize, der mein ganzes Entzücken bildet, fast hätte ich gesagt, den Gegenstand des Neides. [...] Diese köstliche Leckerbissen verdienen wohl, dass man sich eingehend mit ihnen befasst.’
Deze fragmenten tekenen de sfeer van enthousiasme, ja bijna vervoering, voor de antieke kunst en de diepe wens om door publicaties, educatie en tentoonstellingen zoveel mogelijk mensen deelgenoot te maken van dit