| |
| |
| |
Herman Joseph Marie Fernand Lodewick
Maastricht 16 september 1909 - Cadier en Keer 19 maart 1995
Vanaf zijn achttiende jaar was Fernand Lodewick werkzaam bij het onderwijs. Hij begon zijn loopbaan als onderwijzer op de lagere school. Dat was in de tijd dat een ‘kweekschool’-abituriënt blij mocht zijn met een aanstelling als volontair wiens goede wil geen materiële beloning opleverde. Zijn groeiende fascinatie voor het onderwijs werd daardoor niet aangetast. Zoals het een aankomend onderwijzer betaamde, wierp hij zich met energie op het verwerven van ‘aktes’. Wat hem interesseerde waren alle voorhanden zijnde vreemde talen. De diepere reden daarvan was dat zij hem de toegang ontsloten tot de originele teksten der wereldliteratuur. Het werd een studiemarathon die hij afsloot met de complete m.o.-bevoegdheid Nederlands. Dit leidde in 1946 tot aanstelling in zijn vaderstad als leraar Nederlands aan de stedelijke instelling voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs. Hij gaf er les tot 1976; dit is enkele jaren na het eerzaam bereiken van de ouderwetse pensioengerechtigde leeftijd. In dezelfde periode - van 1946 tot 1976 - was Fernand Lodewick als docent Nederlands verbonden aan de lerarenopleiding van de Katholieke Leergangen.
‘1946’ was nog lang en breed in de periode zonder deeltijdbanen, atv, ‘sabbatical years’ en andere milderende maatregelen in een vak waarvan wij sedertdien de overtuiging kregen dat het uitzonderlijk zwaar is. Het was ook nog lang geen ‘1968’, toen de verhouding docent-student en leraar-leerling radicaal herijkt werd. Maar er is geen enkele aanwijzing dat Fernand Lodewick ooit onder enige stress heeft geleden of moeite had met de post-1968 mores. Hij was van nature on-autoritair. Jonge leraren, die hem in het imponerende milieu van de lerarenkamer volgens de heersende etiquette met ‘meneer’ aanspraken, herinnerden zich decennia later nog zijn reactie: ‘Dit is de eerste en de laatste keer; ik ben Fernand en jij voor jou.’ Zijn hele leven heeft deze leraar zo in zijn taalgebruik een toch wat schoolmeesterachtige didactiek gehanteerd (‘volgaarne en gaarne vol’) met voorkeur voor virtuoos samengestelde volzinnen, die hanteerbaar gemaakt werden met interrupties als: ‘Ik zeg dus...’ of: ‘Hier gaat de hoofdzin verder...’. Voor de leerlingen was het zijn linguïstisch etiket. Bij het afscheid van het ‘Stedelijk’ stelde de redactie van het schoolblad hem in een interview de vraag ‘hoe hij zich vijftig jaar geleden zelf als scholier
| |
| |
voelde’ en hoe het toen met de leraren gesteld was. Lodewick: ‘In de tijd dat ik op school zat, was er een immense afstand tussen leerling en leraar. De leerling had niets anders te doen dan gedwee, lief en braaf te luisteren, geen tegenwerpingen te maken, want dat kon hij niet weten; hij was een snotneus en naar zijn mening werd überhaupt niet gevraagd. Het was zó, dat de leerling zo gauw hij iets van zijn eigen initiatief toonde onmiddellijk een domper werd opgezet. Hij had alleen maar te doen wat hem gezegd werd.’ Wat zijn eigen leraarschap betreft had Lodewick aan één zin genoeg: ‘als ik les gaf, had ik graag dat er oppositie was, zodat ik ook wist dat er naar me geluisterd werd.’ Het schoolblad waarin hij geïnterviewd werd, was in het inmiddels grijze verleden door Lodewick opgericht. Hij was het type leraar dat het leeuwendeel der extracurriculaire activiteiten voor zijn rekening nam: excursies, debating, volleybal, toneelspel en - hij was ras-Maastrichtenaar - het carnavalsbal. Hij was kortom een druk baasje; ook letterlijk, niet zelden koketterend met ‘mijn niet hoogst imponerende lichaamsafmetingen’.
1955 is een belangrijk jaartal in het leven van Fernand Lodewick. Toen verscheen zijn Literaire Kunst: een schoolboekje, bedoeld om de leerlingen letterkundige terminologie bij te brengen met - vooral - duidelijke demonstratie van wat de effecten zijn van de met deze termen aangeduide fenomenen. Het was een inslaand succes. Het boekje beleefde zevenenveertig drukken en werd in 1958 en 1959 gevolgd door de eveneens bijzonder succesvolle delen één en twee van zijn Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing, dat op dezelfde effectieve uitgangspunten steunde. Deze boeken raakten in Nederland en Vlaanderen bij ettelijke schoolgeneraties bekend als de Lodewick en genoten een ongekende populariteit. Ik ken maar twee schoolboeken die de cultstatus bereikten van bezongen te worden in het Nederlands cabaret: de Kleine Bosatlas en H.J.M.F. Lodewick (door Ivo de Wijs). Vluchtige inspectie van boekerijen van zijn oud-leerlingen leerde mij, dat de Lodewick het lot bespaard bleef van andere schoolboeken die immers na het eindexamen op de brandstapel belanden. Uit dezelfde inspectie bleek dat deze leraar velen van zijn leerlingen reddeloos met het boekenvirus besmet had.
Tussen 1955 en 1983 publiceerde H.J.M.F. Lodewick elf boeken ten behoeve van het literatuuronderwijs. Zijn uitgever, Malmberg, liet mij desgevraagd weten dat de computer het in zijn veeglust onmogelijk had gemaakt exacte gegevens over de omzet te verschaffen, maar ‘na raadpleging van enkele (oud-)collega's kunnen we zonder meer zeggen dat er van
| |
| |
alle uitgaven tezamen veel meer dan één miljoen exemplaren zijn verkocht’. Opmerkelijk is naar mijn mening dat het megasucces terugliep toen Lodewick medeauteurs inschakelde. Het ligt niet op mijn weg de redenen daarvan na te gaan. Ik volsta met de constatering van het feit, dat mij voer voor pedagogen lijkt. Het zijn in ieder geval de boeken die onder zijn soloredactie ontstonden die de Lodewick werden. Daarin heeft hij de literatuur verontschoolst en talloze jonge mensen ervan overtuigd dat het zeer de moeite loont het leesavontuur aan te gaan. Zonder lezen is het geen leven, immers. Bij de inleidingen tot zijn schoolboeken betoogde H.J.M.F. steeds dat een-boek-alleen niet genoeg is en pas effect heeft met een goede leraar. Wie zijn boeken gebruikte en hem ook als leraar had, moet dus een bevoorrecht mens zijn geweest. Velen van zijn oud-pupillen zijn zich daarvan bewust en hebben het hem ook tot op het einde van zijn lange leven laten weten. Hij was daar zeer tevreden over.
de Lodewick heeft ander werk van deze grage woordsmid wat in de schaduw gebracht. Hij was bijvoorbeeld een gewaardeerde briefschrijver en essayist. Na de Tweede Wereldoorlog debuteerde hij - voornamelijk onder het doorzichtige en haast té welklinkende pseudoniem Fernand M. de Louvick - in regionale bladen met kleurrijke, kleine opstellen die er geen geheim van maakten dat zij Eddy du Perrons Cahiers van een lezer als voorbeeld hadden. Zij werden geschreven met beminnelijke ‘intuïtieve intelligentie’, maar op de brede basis van eruditie van een scribent die wist wat er her en der in de literaire wereld te koop was. Hij was on-autoritair maar had zijn duidelijke eigen mening, die hij graag confronteerde met de overtuiging en argumenten van andere critici. Zoals zijn leerlingen op school wilde hij zijn lezers daarbuiten ertoe brengen zelf het hunne ervan te denken. Dat gold precies zo voor de radioluisteraars van de Regionale Omroep Zuid der n.o.s. te Maastricht, voor wie hij tussen 1955 en 1978 tegen de vijfhonderd literaire causerieën gaf. Méér dan hijzelf was daarin de besproken schrijfster of schrijver aan het woord in citaten uit hun werk, die werden gelezen door studenten van de jonge Maastrichtse Toneelacademie, die - het zij terloops vermeld - allen later beroemdheden van het Nederlands toneel werden, zoals Siem Vroom.
De r.o.z. speelde in die jaren een wat emancipatoire rol in het Limburgse medialandschap. Provinciale uilen werden veelal valken geacht, vooral ook in het artistieke. Dit behoefde correctie en Fernand Lodewick deed daar met gusto aan mee. Het was een genot hem lauweren en gifbekers te horen uitdelen. Met grote gelijkmoedigheid accepteerde hij het
| |
| |
daaruit voortvloeiende gerucht, het schandaal en het ach-en-weegeroep en ging dan onverstoorbaar verder met deze goede werken. Hij was gewend onder alle omstandigheden gewoon zijn eigen gang te gaan.
Dat deed hij ook in politicis. Als katholiek die zijn religie nooit afzwoer, was hij een van de eersten die ‘doorbraken’ naar het in Limburg verguisde socialisme. Hij vond dat hij bij de p.v.d.a. thuishoorde, meldde zich als lid en maakte daar geen geheim van. Sociaal gezien was zulks in het toenmalige Limburg nogal riskant, maar daarvan leek Lodewick zich niet eens bewust. Er school overigens in hem geen politiek agitator. Hij had kleur bekend en vond dat wel genoeg. Zijn partijlidmaatschap vertaalde hij hoogstens door zitting te nemen in publieke organen als een schouwburgbestuur of een filmcommissie (zolang het maar met kunst te maken had).
Aan het toneel was hij - uiteraard - verknocht en film was een oude en levenslange liefde. (Een sierlijk uitgerolde filmrol sliert over zijn ex-libris.) De onmiddellijk naoorlogse tijd was er een van filmkringen en -liga's. In Limburg was dit bepaald geen luxe. Jan Hanlo hield er zich in Valkenburg mee bezig. (Lodewick heeft hem pas veel later leren kennen.) Beiden bestreden zij wat ‘filmvrees’ mocht heten in hun leefgebied. De eerste dank die ik Fernand Lodewick schuldig ben, geldt het feit dat hij - al vóór dat ik hem kende - verantwoordelijk was voor al die schitterende en ‘schandelijke’ films die ik als jonge man in onze vaderstad dan toch maar te zien kreeg.
Omdat ruim één miljoen schoolboeken nu eenmaal niet zomaar uit de lucht komen vallen, raakte de vrije essayist in Lodewick kennelijk wat in de klem. Maar één onderwerp bleef hij trouw: de grote dichter-van-de-kleine-liederen, Pierre Kemp. Sinds de herfst van 1948 waren beiden bevriend. Fernand Lodewick was ongeveer de eerste die Kemps lof systematisch en beargumenteerd begon te verkondigen. Hij was medeoprichter en voorzitter van de Pierre Kemp-stichting, die Kemps nalatenschap verwierf en beheert. Lodewick was betrokken bij het uitgeven van ettelijke bijzondere bundels van Kemp. De stichting vergemakkelijkte ook de uitgave van het driedelig verzamelde werk, waarin de naam Lodewick vaak voorkomt. Kemp droeg twee bundels aan hem op: Maastrichtse Suite voor Fernand Lodewick (1957) en (anno 1960) ‘in literaire en discofiele vriendschap’: ‘Les Folies Maestrichtoises’, A la manière de François Couperin dans ses ‘Les Folies Françaises’ ou ‘Les Dominos’, schitterend gezet en gedrukt door Willem Veltman en geïllustreerd door Willem Hofhuizen te Maastricht. En laat er verder geen twijfel over bestaan, dat boekenlezen en platendraaien de
| |
| |
twee grote prioriteiten waren in Fernand Lodewicks leven. Ten koste van - nagenoeg - alles!
Van Lodewicks discofilie resteert een discotheek, nu berustend bij Joep van Leeuwen, hoofdvakdocent aan het Maastrichts conservatorium, die als student alle zestien strekkende meters daarvan al toebedeeld kreeg per notariële akte, lang voor Lodewicks dood. (Zo verdeelde hij ook zijn kunstcollectie over de velen die hem dierbaar waren.) Van deze fonotheek geeft de huidige bezitter en fervent gebruiker een beknopte karakteristiek die veelzeggend is.
Klassiek op componist: 450 cm. (van Albeniz en Albinoni tot Xenakis en F.W. Zachow, alsmede muziekdrama van Mozart en Wagner via Alban Bergs Wozzeck en Lulu, tot Jesus Christ Superstar, Hair, Cats en het Maastrichtse meesterwerk De Kapitein van Köpenick).
Klassiek, meerdere componisten (‘Weihnachtskonzerte’ van Corelli, Manfredini en consorten, werken van de ‘Groupe des Six’ etcetera en de Donemusserie ‘Composers’, waarvan b.v. ‘Anthology of Dutch Electronic Tape Music’): 165 cm.
Renaissance en Middeleeuwen (Nederland, Duitsland, Frankrijk en Engeland): 70 cm.
Franse chansons (van Aznavour en Barbara tot Boris Vian en Francesca Solleville): 100 cm.
Jazz: een zeer brede collectie van 160 cm. waarin de nagenoeg volledige historie van Blue en Ragtime, New Orleans, de Swing (Black and White serie), Bebop, Cool, Hardbop, Free Jazz (bijvoorbeeld Cornette Coleman op viool) en alle belangrijke opnames van Miles Davis tot en met ‘Bitches Brew’. Ten overvloede nog meerdere delen van de ‘History of Jazz series’. En de ‘fab four’ mogen niet onvermeld blijven. Van de Beatles bezat Lodewick, met de hem kenmerkende compleetheid, zelfs barok-uitvoeringen.
Meer binnen de verwachting liggen 75 cm. gesproken woord, variërend van Wim Sonneveld tot ‘Les Plus Beaux Poèmes de la Langue Française’.
Voorts nog een gemêleerde collectie singles en tien inch-platen. (cd's werden niet aangeschaft.) Het geheel is zorgvuldig geïndiceerd en geeft blijk van een waarlijk katholieke smaak, kenmerkend voor het generalisme van de ouderwetse intellectueel.
De collectie toont nog een typisch Lodewicks kenmerk. Iedere plaat draagt een klein etiketje (een stukje witte postzegelstrook) waarop hij turfde hoe vaak hij de betreffende opname afspeelde. Het is altemet overduidelijk dat de man plezier had in zijn platen en in zijn leven.
| |
| |
Ook wanneer H.J.M.F. Lodewick vrij vierde was de literatuur nooit ver weg. Met achttiende-eeuwse vaardigheid kruidde hij zijn alledaagse conversatie met literaire citaten. Zomerse dagen bracht hij graag door aan, op en in de Maas (zijn collectie zwembroeken was vermaard); zijn kano heette ‘Le Bateau Ivre’, titel van een vers van Arthur Rimbaud, die aan de oevers van dezelfde Maas thuishoort, zij het een stuk stroomopwaarts. Bij reisdoelen op vakantie was literatuur vanzelfsprekend ingecalculeerd. Niet de minste van alle verlokkingen van Schotland was het Huis Auchinleck, anno 1760 gebouwd door de vader van James Boswell en na diens dood in 1782 eigendom en woonhuis van de ‘ninth Laird of Auchinleck’: de grote schuinsmarcheerder zelf. Wij - ik was erbij - zetten zijn in Holland (toen hij achter Belle van Zuylen aanzat?) vervaardigde brilletje beurteling op onze nieuwsgierige neuzen en brachten hem vervolgens onze hommage in de familiegrafkelder onder de kerk waar zijn kist - en hij erin - nog zeer indrukwekkend acte de présence geven. Lodewick vertrok als ‘Life-member of the Auchinleck Boswell Society’ (met recht op het ‘annual dinner’). Niet dat dit zo uitzonderlijk is, want ik ben het ook. Maar toch...!
Zwervend door de Franse Provence - vaak het reisdoel - drong zich aan deze reiziger Grignan op met zijn zestiende-eeuws kasteel, waar Madame Marie de Rabutin-Chantal, Marquise de Sévigné, vaak verblijf hield en begraven werd. Haar brieven, waarin zij het Parijs van Louis xiv zo onthullend beschreef, zijn terecht verheven tot de eer der Pleiaden (de door Lodewick zo vereerde uitgavereeks). Grignan loont de moeite: ‘on y fait bonne chère et on y voit mille gens’, schreef de Marquise. Chateauneuf-du-Pape is trouwens niet ver en daarvandaan kwam de wijn die het meest en het langst in Lodewicks kelder voorradig was.
In Engeland - dat literaire paradijs - trokken hem veel plekken. Een typische voorkeur was Cambridge en daar Magdalene College, waar de bibliotheek bewaard wordt van Samuel Pepys, auteur van het zeventiende-eeuwse dagboek dat niet voor niets in een gelukkig ontcijferd geheimschrift werd geschreven. Terloops blijkt hier Lodewicks voorkeur voor secondaire literatuur, maar er was de herkenning van een mede-maniak-in-boeken, die met uiterste zorgvuldigheid zijn boekerij opbouwde. Daarbij was ook de materiële vorm van belang. Een boek waarvan de band Lodewick niet beviel of dat hij niet handzaam genoeg vond, ging van de winkel eerst naar de boekbinder (de befaamde Pie Schmitz).
Fernand was een man van rituele regelmaat. Zijn periodieke bezoeken aan Parijs illustreren dit. Hij bleef trouw aan hetzelfde hotel en aan een
| |
| |
aantal welgekozen eethuizen, niet uitsluitend om culinaire redenen, maar ook bijvoorbeeld ‘omdat Paul Léautaud er zijn servet had’. Ritueel waren zijn langdurige bezoeken aan grammofoonplatenwinkels en boekhandels, die minutieus nagespeurd werden op noviteiten.
De bouquinistes langs de Seine werden niet overgeslagen, al liep hun kwaliteit gaandeweg achteruit. Voor tijdschriften blijven zij het aangewezen adres; een onvolledige jaargang - die Lodewick een gruwel was - kon daar met hardnekkig zoeken meestal worden aangevuld.
Ritueel was de periodieke foto die gemaakt moest worden van de Notre-Dame. Veel schreden werden gezet in kunstgalerieën en musea; zulks met rituele pauzes. Regelmatig bleef hij voor een kunstwerk staan, vatte zijn kin met de rechterhand, de rechterelleboog ondersteunend met de linkerhand, om te verzinken in een gepeins dat haast onmerkbaar overging in een kort maar diep en verfrissend slaapje. Een antropologische vriend, die hem zo waarnam, noemde dit Lodewicks ‘chevaline inslag’, aangezien paarden staande kunnen slapen.
Het verhaal krijgt zijn ware betekenis voor wie weet, dat deze grage lezer levenslang de daguren besteedde aan zijn maatschappelijk functioneren en de duisternis wijdde aan zijn lectuur. Gaandeweg vergde dit grotere delen van de nacht. Tegen het einde van zijn leven, toen hij medische verzorging behoefde, kwam het vaak voor dat hij zich in de vroege ochtend haastig te ruste moest begeven om de dan arriverende matineuze hulp in staat te stellen hem uit bed te helpen. Hij zou het gênant gevonden hebben haar voor niets te laten komen.
Lezen was Lodewicks grootste ritueel. Je zag zijn lippen geluidloos de woorden vormen. Met zorg stelde hij zijn leesmenu samen. Hij wist dat hij niet lang genoeg zou leven om al zijn boeken te kunnen lezen. Dit nam niet weg dat hij voortging met aankopen. Steeds berekende hij opnieuw hoe lang hij zou moeten voortleven en deelde je dan met een grijnslach de steeds onwaarschijnlijker wordende datum mee. Want hij was een maniak. Hij haatte het onvolledige. Een serie diende hij compleet te bezitten. Iets nieuws was altijd van belang. Al bevatte een herdruk maar één vers of paragraaf meer, dan werd een boek onmiddellijk aangeschaft; plezierig was dat vrienden het verwijderde exemplaar aangeboden kregen en doorgaans graag accepteerden. Het opmerkelijkste is nog dat de ongelezen voorraad deze lezer nooit tot haast bleek aan te sporen. Hij las bijna tergend traag. En bovendien werd de lectuur nimmer afgebroken; ook niet als een boek tegenviel. Het moest volledig worden gelezen al was het stierlijk verve- | |
| |
lend. Trouw kon deze man op geen enkel terrein worden ontzegd.
Als een boekhouder tekende hij bij het einde van iedere leesnacht het aantal pagina's aan dat hij van de onder handen zijnde boeken had gelezen. Dat lijkt zijn voornaamste levensrechtvaardiging en dankzij het laatste lees-kasboek kan ik u berichten wat hij aan het lezen was toen hij stierf: Les Enfants Terribles van Jean Cocteau en het tweede Pleiade-deel van de Franse prozaïsten uit de achttiende eeuw, waar hij steken bleef in Les Amours du Chevalier de Faublas van Louvet de Couvray.
Wat over ‘amour’ in het leven van deze verstokte vrijgezel? Hij was onmiskenbaar zeer op vrouwen gesteld, maar heeft er nooit een verworven. ‘Daar was ik veel te langzaam voor’, was zijn stereotiepe verdediging. Als beginnend gebruiker van een elektrische (rol)stoel had hij nog wat weinig controle over de temporegelaar. Een hem begeleidende dame schrok daarvan en riep uit: ‘Man, niet zo snel!’ Lodewick: ‘Dit heeft een vrouw nog nimmer tegen mij gezegd!’ Nu, langzaam was hij uit principe en onhandig daarbij. Wanneer er niet zoveel redenen geweest waren om met hem bevriend te zijn, zou ik zijn manuele onhandigheid weerzinwekkend gevonden hebben. Zijn langzame onhandigheid heeft vrouwen nooit afgeschrikt. Dat hij hun avances weerstond, ligt naar mijn mening in de omstandigheid dat vrouwendienst onafwendbaar een beperking van zijn nachtelijke leestijd zou hebben betekend. En dat was absoluut onaanvaardbaar. Bovendien: je kunt er toch ook over lezen. Een substantieel stuk van de wereldliteratuur gaat immers specifiek over vrouwen.
Deze langzame Lodewick was een schoolvoorbeeld van onverstoorbaarheid. Op een nacht kreeg hij ademhalingsstoornis, hetgeen niet verwonderlijk is voor een levenslange pijproker met preferentie voor de meest villeine tabak (Belgische Appelterre, waarvan zijn boeken doordrenkt zijn). Dramatisch werd hij door een ambulance met zwaailicht afgevoerd. ‘Of hij niet bang was?’ ‘Nee, ik vond het eigenlijk wel interessant en ik heb nu eenmaal te weinig fantasie om bang te zijn. Jammer alleen dat ze de sirene niet lieten loeien.’ Ook dit gebrek aan fantasie maakt - lijkt mij - een hoge en geconcentreerde mate van literaire consumptie van levensbelang.
Fernand Lodewick was een virtuoos in het te rechter tijd nemen van levensvereenvoudigende beslissingen op uiteenlopende terreinen. Zoals het voorts alleen nog dragen van coltruien; zijn borst vrijhouden van onderscheidingen waar hij allergisch voor was; het niet meer kopen van witte wijnen of zijn dagen strikt te reguleren met een specifiek huis. Architect Theo Boosten kreeg de opdracht iets te bouwen ‘rond mijn boeken en
| |
| |
mijn platen met hier en daar een hoekje voor mijzelf’. Het werd heel functioneel voor deze nachtbraker. Hij hing het volledigheidshalve vol met kunst: van Appel en Severini tot Gustave Asselbergs, Hofhuizen, Wildschut en Zhang Qinghui met daartussenin bronzen beelden van Jef Wishaupt, Thais brons, Egyptisch reliëf en artefacten uit Oost-Afrika en Nieuw-Guinea: een perfect kader voor deze ‘man of letters’. In dit huis stierf hij. ‘Hij deed dit’, zoals zijn doodsbericht laat weten, ‘als de perfectionist die hij was, omgeven door dierbaren die hij dankbaar liet weten redelijk tevreden te zijn met een lang en voltooid leven. Familie en vrienden getuigen dat zijn korte sterfbed een waardig en hoopvol besluit was van een harmonieus aards bestaan.’
fred van leeuwen
| |
Voornaamste geschriften
Een bibliografie wordt bemoeilijkt doordat een daarvoor relevant deel van de literaire nalatenschap (vooralsnog?) in het ongerede is. Alleen de Kemp-documenten zijn gedeponeerd bij het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. Wat Lodewicks Kemp-publicaties betreft kan verwezen worden naar de ‘Voorlopige bibliografie van geschriften over Pierre Kemp tussen 1948 en 1983’ door Pim de Vroomen in het door hem uitgegeven Pierre Kemp, bevonden en gewogen. Leiden 1986. Daar worden zeventien publicaties van Fernand Lodewick vermeld.
Enkele andere publicaties:
|
De mond getergd. Negentien keer proeven van de epistels van Fernand Lodewick. Samengesteld en uitgegeven door (zijn beste vriend) Karel Reijnders - zie diens levensbericht door Nop Maas in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1997-1998 - en gedrukt door de Renildis Handpers te Utrecht, 1959. |
Fernand Lodewick, X-zonder voetnoten, essay en radiokritiek. [Z.p., 1979]. |
Fernand Lodewick, Wam de Moor, Kees Nieuwenhuijzen, Ik probeer mijn pen. Atlas van de Nederlandse Letterkunde. Amsterdam 1979. |
Een catalogus van Lodewicks boekenbezit werd in 1995 gepubliceerd door de firma J.L. Beijers te Utrecht: The library of Fernand Lodewick (1909-1995). |
De volledige schooluitgaven:
|
1955: Literaire Kunst, 47 drukken. |
1958: Literatuur: Geschiedenis en Bloemlezing deel 1, 36 drukken. |
1959: Literatuur: Geschiedenis en Bloemlezing deel 2, 34 drukken. |
| |
| |
1964: Literaire teksten, 14 drukken. |
1968: Leesavontuur deel I, 7 drukken. |
1969: Leesavontuur deel II, 4 drukken. |
1969: Leesavontuur deel III, 6 drukken. |
Coauteur van Leesavontuur is N.T.M. de Vrede. |
1972: Literatuur 1940-19nu, 6 drukken. |
Bij de rest van de schoolpublicaties zijn coauteur: P.J.J. Coenen en A.A.S. Smulders. |
1983: Literaire Kunst (nieuwe versie). |
1983: Literatuur: Geschiedenis en Bloemlezing, deel 1, herziene versie. |
1983: Literatuur: Geschiedenis en Bloemlezing, deel 2, herziene versie. |
Van deze drie laatste publicaties bestaan geen herdrukken. |
|
|