Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1999
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| ||||||||||||||||
Karel Camiel de Busschere
| ||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||
Kleinseminarie gehuldigd. Karels leraar Paul Sobry schreef een opstelwedstrijd uit. Karel won de eerste prijs met zijn verhandeling over Gezelles echtheid en waarheid. Zijn tekst werd opgenomen in Hernieuwen van juli 1930 boven de schuilnaam ‘Ik ramentati’.Ga naar eind3 Als achttienjarige schreef hij hierin de woorden gericht tot Gezelle: Uw kunst was de bloei van uw wezen
uw wezen de bloei van de waarheid
uw waarheid de bloei van uw eenvoud.
In hetzelfde jaar 1930 ging Karel over naar de afdeling Wijsbegeerte (Roeselare), de twee eerste jaren van de zes jaar voorbereiding op het priesterschap in het Bisdom Brugge. Hij bleef ook als seminarist geregeld meewerken aan Biekorf. Als uitgesproken taalliefhebber had hij een voorliefde voor zijn streektaal, het West-Vlaams, waarmee hij zijn teksten, onder meer het vermelde artikel, doorspekte. Toch zal hij al in zijn seminarietijd gaandeweg gewonnen raken voor het beoefenen en verspreiden van de Nederlandse Standaardtaal, het abn. Dat was nodig, want tot in 1931 werden de meeste vakken in de Vlaamse colleges en kleinseminaries in het Frans gegeven. Toen ik in 1933 leerling werd aan datzelfde Kleinseminarie in Roeselare, was de Nederlandse taalbeheersing van de meeste leraren (er waren een paar uitzonderingen) nog erbarmelijk. Ze hadden hiervoor als priester-leraar ook geen opleiding gekregen op het Seminarie. Toch bleef Karel ook doorgaan met het bestuderen van het West-Vlaams, onder meer in Loquela van Gezelle. Zijn medeseminaristen getuigen dat hij druk kon discussiëren over abn en/of dialect met voor- en tegenstanders. Karel de Busschere werd op 6 juni 1936 in Brugge priester gewijd. Al voordien, op 27 april, kreeg hij een benoeming als leraar-surveillant aan het college in Oostende. Het volgende schooljaar werd hij op 15 september leraar aan het college in Menen, maar enkele dagen later, op 28 september, zou hij benoemd worden tot leraar aan de normaalschool en het college in Torhout; een functie die hij twintig jaar vervulde. Hij was er vakleraar, hoofdzakelijk Nederlands en Frans. Alle oud-leerlingen, onder wie veel onderwijzers, getuigen eenstemmig dat hij een fantastisch leraar Nederlands was. Zoals dat toen ging, had hij veel zelf moeten zoeken en studeren. Hij deed dat grondig, zoals later bleek uit al zijn geschriften. Hij nam elke gelegenheid die zich aanbood te baat. In 1947 kon hij, dank zij de bemiddeling van dr. P.C. Paardekooper, toen nog | ||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||
student in Leuven, een taalvakantie doorbrengen in Nederland.Ga naar eind4 De gevolgen bleven niet uit. Vroeger al, in 1945, was van zijn hand een artikel met de titel ‘De Heemkunde in het Moedertaalonderwijs’ verschenen in het jaarboek van het Katholiek Middelbaar Onderwijs van het Bisdom Brugge (West-Vlaanderen) Berichten en Mededelingen: een pleidooi om in de moedertaallessen niet alleen de Standaardtaal te onderwijzen, maar ook de heemtaal ter sprake te brengen en de eigen omgeving van mensen en dingen en natuur. De bedoeling was eigentijds: niet alleen de belangstelling wekken, maar ook ‘leerlust en bekwamingswil, stamfierheid, zelfwaardering en nationaal gevoel; alle zo ontbeerde karaktertrekken van onze studerende jeugd’. In hetzelfde jaarboek kwam de aankondiging van Karels eerste leerboek Nederlands, Levend Nederlands, twintig taallessen (voor 5e en 6e), uitgegeven in eigen beheer in Torhout. Eén les werd gepubliceerd in het jaarboek: ‘In moeders keuken’. Andere lessen heten ‘Binnenshuis’, ‘Schip en scheepvaart’, ‘De vogels in het volksleven’, ‘Hoe heten die dingen?’; allemaal voorzien van plaatjes, spreekwoorden, heemtaal, enzovoorts. In 1950 wordt dit boek uitgegeven bij Hernieuwen-uitgaven, Roeselare. Na drie lustra vernederlandsing van het voortgezet onderwijs was de beheersing van de standaardtaal toen nog altijd beneden peil. Ikzelf was leraar geworden in 1945 en ik weet hoe schamel het gesteld was met mijn woordenschat, syntaxis en uitspraak in die tijd. Gelukkig bracht de al vermelde Piet Paardekooper nog als student in 1949 zijn ABN-gids op de markt, onder de schuilnaam Drs. Paul van Gestel.Ga naar eind5 In 1951 bracht Karel de Busschere in het al vermelde jaarboek Berichten en Mededelingen, dat nu Studiën en Berichten heette, een uitgebreide keuze abn-schooltermen, acht bladzijden vol, voorzien van voetnoten: een mijlpaal in onze schoolterminologie. Ook hierin werd Karel bijgestaan door dr. F. de Tollenaere en dr. P.C. Paardekooper, die van nu af zijn ABN-gids onder eigen naam uitgaf. Hij is aan de twaalfde druk ervan toe. De geestdrift van Karel de Busschere om nu eindelijk de Vlaamse jeugd behoorlijk Nederlands bij te brengen en om de leerkrachten de radicale stap te helpen zetten van het toen gebruikte tussentaaltje naar dé standaardtaal, zowel op lexicaal als op syntactisch en fonetisch gebied, bracht hem ertoe om zijn ideeën te verspreiden door zijn publicaties. Hierin werd hij gesteund door zijn bekwame en bezielde collega, eveneens leraar Nederlands in Torhout, Maurits van Elslande. Samen stelden ze in 1954 in enkele maanden, ondanks hun zware leraarsopdracht, het boekje samen Het ABN in de lagere en middelbare school. Het bevatte een schitterend plei- | ||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||
dooi voor het onvervalste Standaardnederlands en tegelijk werden de argumenten voor een Zuid-Nederlandse variante weerlegd. Karel de Busschere nam onder meer de verhouding abn-dialect voor zijn rekening en weer brak hij een lans voor de waardering van de streektaal. Alleen: je moet de twee goed uit elkaar houden. Hij verwees daarbij onder meer naar werken van A. Weijnen en F. van Nispen. Een ander hoofdstuk van hem gaat ook over heemkunde en heemtaal. Nu voelt hij zich geruggesteund door F. Baur en zijn boek Nieuwe banen in het onderwijs (1934). Maar Guido Gezelle bleef ook centraal staan in zijn zorg voor de bevordering van de standaardtaal, om toch maar de heemtaal niet over het hoofd te zien en er de echte ‘moedertaal’ bij te betrekken. Karel was zeker geen taalparticularist, maar was er wel voorstander van dat Gezelle in de lessen Nederlands gelezen en verklaard zou worden. Karel de Busscheres medestudenten aan het Brugse Grootseminarie getuigen dat hij toen ook al bekendstond als een echte Gezellekenner. Ook als leraar bleef hij Gezelle lezen en bestuderen, niet alleen als lesvoorbereiding maar ook als intense liefhebberij. Een oud-leerling vertelt: ‘Op zijn kamer stond een Gezelle-buste boven op een kast met werken van en over de Heer ende Meester.’ Die boeken stonden er niet als versiering, maar als werkmateriaal. Hoe zou hij anders later naar veter getuigenis een van de beste Gezellekenners van de Nederlanden geworden zijn? De Busschere sloot zich niet op bij zijn boeken en beperkte zich niet tot zijn leraarsambt. Hij stelde zich ook ten dienste van de jeugdbeweging, bepaald de ksa, de katholieke Vlaamse scholierenactie in West-Vlaanderen. In zijn jeugd als scholier aan het Kleinseminarie in Roeselare was Karel opgegroeid tot een geestdriftige strijder voor de rechten van het Vlaamse volk. De schooljeugd van onze colleges en van sommige athenea had zich sinds Albrecht RodenbachGa naar eind6 met geestdrift ingezet voor die rechten, onder meer voor Nederlands onderwijs, voor een Nederlandse universiteit in Vlaanderen, kortom voor normale toestanden op taal- en cultuurgebied, en dat tegen de onwil van geestelijke en burgerlijke overheid in. Ze was ook gewonnen voor de ene standaardtaal, voor het ene ‘taalvaderland’, naar een woord van Karel zelf. Toen het akvs (Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) onder druk van de bisschoppen wegens het Vlaamse nationalisme plaats moest maken voor de al vermelde ksa, was Karel een van degenen die hierin een uitgesproken Vlaams en Nederlands accent hielpen leggen. | ||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||
Al in 1949, toen de Vlaamse Beweging nog fel te lijden had onder de veelal anti-Vlaamse repressie, hield Karel de Busschere tijdens de studiedagen van de ksa in Waregem een voor die tijd gedurfde lezing met als duidelijke titel: ‘Getuigenis voor Vlaanderen’. Hierin nam hij geen blad voor de mond. Na de toestand van de Vlaamse Beweging tussen 1944 en 1949 geschetst te hebben als een zwarte tijd, wees hij op een schuchter begin van herleving en op de gaven en gebreken van de Vlamingen in die periode. Hij trekt van leer tegen de dialectische luiheid van de Vlamingen, tegen het onbeschaamde franskiljonisme, tegen het kreupele Belgische patriottisme dat meent anti-Vlaams of anti-Nederlands te moeten zijn, tegen het Nederlandse klein-hollandisme, tegen het begoochelend internationalisme van ‘Nergenshuizen in Niemandsland’. Deze lezing moet ophef gemaakt hebben, want de tekst werd in 1950 in de vorm van een boekje uitgegeven bij Hernieuwen-uitgaven in Roeselare met als ondertitel: Waarom ik voor geen vreemden buig? Waarom ik voor mijn volk getuig? Omdat ik Vlaming ben!Ga naar eind7 In 1956 was het honderd jaar geleden dat de Vlaamse dichter en jeugdleider Albrecht Rodenbach geboren was. Karel de Busschere was geboeid door het radicale, geestdriftige idealisme van die jongeman, die op z'n vierentwintigste gestorven was. Hij had niet alleen heel wat gedichten en liedteksten geschreven en een toneelstuk Gudrun, maar hij had ook samen met zijn medeleerlingen een jeugdige Vlaamsstrijdende scholierenbeweging helpen ontstaan, de Blauwvoeterie. Rodenbachs ouders stamden uit een Duits adellijk geslacht uit Hessen. Sinds de Franse Revolutie en de Franse bezetting was de familie verfranst en had zelfs een anti-Nederlandse rol gespeeld in de Belgische revolte van 1930. In 1956 publiceerde Karel de Busschere over Rodenbach drie opeenvolgende artikelen in Hernieuwen, het tijdschrift van de ksa. Hierin wijst hij op de invloed van bepaalde boeken op Rodenbach. Die boeken waren vooral Consciences Leeuw van Vlaanderen en Kerels van Vlaanderen, maar ook Histoire de Flandre van Kervyn de LettenhoveGa naar eind8: een in het Frans geschreven geschiedenis, maar door en door Vlaams van geest. Karel de Busschere puurt de kern van Rodenbachs idealisme uit zijn gedicht ‘Zij loechen’ (lachten). Hierin zegt Rodenbach dat ‘zij’ lachten omdat hij altijd ‘klapte van Vlaanderen’. Hij besluit dit gedicht met het volgende vers: ‘Mijn leven voor Vlaanderen en Vlaanderen voor God, o mocht ik dat winnende sneven’. Karel de Busschere ziet in dat vers dezelfde idee als in avv-vvk (alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor | ||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||
Christus), zoals het later door Laporta geformuleerd werd. Karels laatste artikel over Rodenbach is het merkwaardigste: ‘Een Rodenbach die geen Rodenbach was’, luidt de titel. Hoe kon die radicale Vlaamse dichter en studentenleider gegroeid zijn uit een volkomen verburgerlijkt, verfranst milieu? Karel ontdekt naast de vermelde invloeden een verklaring in zijn adellijke afkomst. Niet zijn burgerlijke ouders, maar zijn voorouders hadden opmerkelijke dingen gepresteerd, al was dat in tegenovergestelde zin als anti-Oranje- en Fransgezinde belgicisten! Het jaar 1956 was een keerpunt in Karel de Busscheres leven. Op 4 september van dat jaar werd hij benoemd tot econoom aan het Leo xiii-seminarie in Leuven. Misschien heeft deze betrekking, die hij beleefde als een soort ballingschap (en die tot 1960 zou duren) hem weer in de richting van zijn Gezellestudie gedreven. Niet dat zijn belangstelling voor Gezelle ooit bekoeld geweest was. In 1958 verzorgde hij een schooluitgave van Gezelles Kerkhofblommen, voorzien van een inleiding, verklarende noten en een vragenlijst. Op 2 oktober 1958 was Karel de promotor van de opvoering in Brugge van het Kerkhofblommenoratorium van Marinus de Jong. Hij schreef dan ook een ‘Ten geleide’ voor het tekstboekje. In 1960 komt Karel terug in West-Vlaanderen. Op 18 augustus wordt hij benoemd tot diocesaan inspecteur Nederlands in het voortgezet onderwijs (voor de eerste drie onderwijsjaren). Hij neemt tegelijkertijd de taak op zich van rector van de Broeders Maristen in Pittem. Voortaan woont hij ook in dat dorp en noemt zijn huis ‘Biekorf’. Hij is ook leraar in de plaatselijke school van de Broeders Maristen. In 1961 neemt Albert Pelckmans, uitgever van de ‘Nederlandsche Boekhandel’, later Uitgeverij Pelckmans genoemd, contact op met De Busschere. Al in november van dat jaar werd dientengevolge het Guido Gezellegenootschap opgericht. Karel was een van de stichters. In dat genootschap gingen alle ‘Gezellianen’ uit Noord en Zuid samenwerken: Bernard Kemp, Albert Westerlinck, Frank Baur, Raf Seys, José Aerts, Antoon Viaene, José de Muelenaere, René Lissens, Anton van Duinkerken, Gerard Knuvelder, Urbain van de Voorde, J.J.M. Westenbroek, André Demedts. Stijn Streuvels was erevoorzitter. Het genootschap gaf de Gezellekroniek uit: bijdragen en mededelingen van het genootschap. Karel de Busschere heeft er heel wat bijdragen en boekbesprekingen in geschreven. Zo gauw het genootschap gesticht was, bereidde Karel een driedelige bloemlezing voor uit Gezelles dichtwerk, voor de reeks ‘Klassieke Galerij’, uitgegeven door de Nederlandsche Boekhandel. In 1962 en 1963 versche- | ||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||
nen dan de drie delen van Trilogie van schoonheid. Het is een chronologische bloemlezing geworden. Hiermee heeft Karel zijn kennis van en inzicht in Gezelles gedichten aanmerkelijk verdiept. Zijn Gezellestudiën beletten hem niet zich met overgave te wijden aan zijn inspecteursambt. Dat heb ik kunnen ondervinden, toen ik samen met Paardekooper en Peperstraete in 1963 de Beknopte ABN-spraakkunst uitgaf. Ik had hem gevraagd om voor ons boek een ‘Ten geleide’ te schrijven. Karel de Busschere heeft dat tot onze vreugde schitterend gedaan. Maar belangrijk is dat in dat ‘Ten geleide’ duidelijk blijkt hoe intens hij met taalkunde bezig was. We stonden verbaasd over zijn belezenheid inzake linguïstiek en over zijn eigen taalinzichten. Hij haalde Lambert ten Kate aan, maar ook Erasmus met zijn Lof der Zotheid, Bilderdijk, W. Kramer, U.J. Boersma, H.J. de Vos, G. van Hamel en natuurlijk ook Guido Gezelle, die er tot onze verbazing echt moderne taalideeën op nahield. Had hij immers niet geschreven: ‘Men ondervraagt van langs om meer de tale zelf zo zij uit de bronne vloeit, het herte en de mond des volks’, en: ‘Men moet de taal van binnenuit leeren kennen en niet van buiten’ (1888)? Karel blijkt ook kennis gemaakt te hebben met de toen bekende Nederlandse linguïsten: Reichling, De Groot, Van de Berg en natuurlijk ook Paardekooper. De Busschere besloot zijn ‘Ten geleide’ met de wijze woorden: ‘Ook spraakkunsten, de echte dan, ontstaan uit het leven, hoewel het taalleven alle systematiek verre te boven gaat.’ Maar Karel de Busschere bereidde nu zijn voornaamste werk voor. De intense omgang met Gezelles gedichten sinds zijn Trilogie van schoonheid en de stichting van het Guido Gezellegenootschap stelden hem in staat om Gezelles volledige poëtische oeuvre aan te kunnen en uit te geven. Karels levenswerk Gezelles volledige dichtwerken verscheen in 1971 bij de Standaard-Uitgeverij (Antwerpen, Utrecht). Op pedagogische gronden had Karel - met veel moeite en inspanning - alle gedichten herspeld in de toen vigerende spelling. Dat had hem zelfs veel hoofdbrekens gekost. En precies op dat punt kreeg hij harde kritiek te verduren van onder anderen José Aerts en Christine D'haen. Toch was Karel niet de eerste geweest die zich ‘op abn-standpunt’ plaatste. Vóór hem hadden Jos van Dijck en Bernard van Vlierden dat al gedaan, de eerste in zijn Ontmoeting met Gezelle (1964) en de ander in Gezelle tegenover het dichterschap (1965). In 1965 werd in Tielt door toedoen van R. Vanlandschoot het Robrecht de Smetcomité opgericht om het leven en het werk te bestuderen van deze grote Vlaamsstrijdende en Groot-Nederlands gezinde priester, die bijna | ||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||
als eerste radicaal voorstander was geweest van het gebruik van het Standaardnederlands in Vlaanderen.Ga naar eind9 Karel werd voorzitter van dit comité. Het kwam tot een academische zitting over R. de Smet op 12 november 1967, voorgezeten door Karel de Busschere. De lezingen werden gebundeld in een Huldeboek Robrecht de Smet, 1875-1937, in eigen beheer uitgegeven in Tielt, in 1968. In het huldeboek brengt Karel de Busschere een bijdrage met als thema ‘Twee uitersten, G. Gezelle-R. de Smet’. In deze twee figuren vindt Karel zijn eigen houding tegenover onze taal terug. Schijnbaar staan deze taalijveraars lijnrecht tegenover elkaar. Gezelle was wel voorstander van een algemeen Nederlands, maar dat was niet het ‘Hollands’. ‘Zijn diachronisch onderzoek van ‘Ons oud Vlaams’ gebeurde naar de diepte: naar de ontdekking, het opgraven van Oud-Vlaanderen, van Oud-Nederland in het oude Germanje. [...] Zo kon hij zijn moedertaal horen leven van Duinkerke tot Koningsbergen...’ Robrecht de Smet koos daarentegen voor de bestaande cultuurtaal, omdat hij tientallen jaren later leefde en de evolutie zag van de geleidelijke vernederlandsing van onderwijs en openbaar leven in ons land. ‘Voor school, wetenschap, openbaar leven, kunstbeoefening was voor onze natie maar één taal denkbaar, nl. de bestaande cultuurtaal, zoals die reilde en zeilde in het noorderdeel der Nederlanden.’ Zo kwam het dat Gezelle voor de klas kwam en voorlas uit Hertog Jans rede voor de slag bij Woeringen.Ga naar eind10 Dat was in 1856. R. de Smet kwam voor de klas en las voor uit de Camara Obscura, of uit Justus van Maurik. Dat was in 1902. Als inspecteur Nederlands behartigde Karel de Busschere nauwgezet zijn taak. Dat blijkt uit zijn bijdragen voor Inspectieberichten, een jaarboek verzorgd door de inspecteurs van het vrij voortgezet onderwijs in West-Vlaanderen, als ook uit de vele vruchtbare bijscholingscursussen die onder zijn leiding werden gegeven. Belangrijker is wat Karel de Busschere als oprichter van het Gezellegenootschap publiceerde in Gezellekroniek. In 1965 verschijnt daarin een baanbrekende bijdrage van zijn hand over ‘Gezelle en de taal’, met speciale aandacht voor de toenmalige spellingproblemen (commissiespelling of spelling-De Vries en Te Winkel in Vlaanderen). In het Album Antoon Viaene, de vroegere hoofdredacteur van Biekorf, verscheen in 1969 zijn boeiende bijdrage ‘Versvoet en woordbeeld bij Gezelle’. Ook bij herspelling moeten we Gezelles woordbeeld respecteren, zo luidt hierin zijn opvatting, ook als dat afwijkt van de huidige standaardtaal. In 1977 publiceert De Busschere een uitgebreid vervolgartikel (van | ||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||
vijftig pagina's) op het voorgaande in Gezellekroniek, met als titel: ‘Guido Gezelle en de taal’. Voor wie West-Vlaams kent en Gezelle er aandachtig op naleest, blijkt al gauw dat zijn taal geen West-Vlaams genoemd kan worden. Wel is zijn idioom (zijn eigen West-Vlaams) de ‘grondtrek’ van zijn taal die hij uitzuivert. Zijn woordenschat is meestal te vinden in de woordenboeken van Verdam, Kiliaen, Kramers, enzovoorts. Dus West-Vlaams dat ook elders verstaanbaar is. In 1975 werd ik collega van Karel de Busschere, mede-inspecteur Nederlands, maar dat duurde maar één jaar. Hij nam eervol ontslag. Zo kwam voor hem meer tijd vrij voor zijn Gezellestudie en zijn medewerking aan Gezellekroniek en Biekorf. Van dit laatste tijdschrift was hij sinds 1974 lid van het ‘Berek’, een Middelnederlands woord voor administratie waaraan trouw vastgehouden wordt. In het jubelnummer van Biekorf (1875-1975) publiceerde hij de vrucht van veel opzoekingen in de vorm van het artikel ‘Gezelles aanwezigheid in Biekorf’, over 201 artikelen of notities in verband met Gezelle. Doordat De Vlaamsche Vlagge, het Vlaamsstrijdende scholierentijdschrift, ook in 1875 gesticht was, weidt Karel de Busschere even uit over de kritiek van Gezelle op die Vlaamse, soms rumoerige scholieren, die hij onder invloed van hogerhand terechtwijst als ‘ruitenbrekers’. Die afkeuring steekt schril af tegen Gezelles radicale Vlaamse houding, toen hij van plan was een Nederlands blad uit te geven voor de Frans-Vlamingen, Ons Oud Vlaemsch (dat maar één keer verscheen). Hierover schreef hij aan zijn Friese vriend Johan Winkler (1840-1916): ‘Geen woord Fransch zal mijn bladtje besmetten.’Ga naar eind11 Hugo Verriest probeerde olie te gieten op de golven van protest van de scholieren tegen Gezelles onvriendelijke uitspraak. Een van de uitspraken luidde: ‘Gezelle heeft eenige steenen weggeschopt en de bronne is aan 't spuiten gegaan en haar water loopt en stroomt.’Ga naar eind12 In 1985 belandde Karel na een ziekte, samen met zijn trouwe huishoudster, in het rusthuis ‘Vrijzicht’ in Elverdinge, waar hij tot aan zijn dood zou blijven wonen. Na een hartoperatie dat jaar verbeterde zijn gezondheidstoestand. Weer verschenen geregeld zijn bijdragen in Biekorf, in Avond, het blad van de priesters-emeriti van het Bisdom Brugge, en ook wel eens in Eertijds, het blad van de oud-leerlingen van het Roeselaarse Kleinseminarie. Hierin lazen we zijn eerlijke getuigenis over ‘Onze godsdienstige opvoeding in het Klein Seminarie’. Over de godsdienstlessen van toen schrijft hij: ‘Alles samen genomen: de hele zes jaar louter theorie en leerstelligheid. Ze maakten op mij - wee mij - weinig indruk. Ook waren | ||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||
mijn ‘ombesten’ [= proefwerken] uiterst zwak. Voor iemand die ‘voor paster leerde’ in veler ogen een levende schande.’ In Biekorf kwamen dan in de jaren 1979, 1996 en 1997 Karels taalaantekeningen of taalbeschouwingen, vaak opgetekend uit de mond van zijn huishoudster Martha of andere rusthuisgenoten, of als opgediepte oude aantekeningen van de taalliefhebber. In 1997 verscheen ook zijn volksvertelling, beluisterd bij Martha: Van dat dom dom wuuf.
In de avond van 1 oktober 1998 werd Karel de Busschere plotseling heel erg ziek. Hij werd overgebracht naar het O.L. Vrouweziekenhuis in Ieper. De volgende ochtend, op 2 oktober, is hij gestorven. Op zijn begrafenis op 8 oktober noemde de deken van Ieper, J. Houwen, Karel een zaaier van liefde voor het goede, het ware en het schone. Jos Verheyen, voorzitter van de Guido Gezellekring, noemde hem een prins, begaan met het beste van zijn volk. Christine D'haen schreef een ‘Hemelvaartgedicht voor Karel de Busschere’: ‘Karel vriend,’ zegt Guido, ‘welkom in den Hemel!
Hier viert men, schuif maar bij, het feest der Poësy,
Met mijn Hélène, en mijn vriendinne Virginie,
Ik lees hun mijne verzen voor die 'k grootscher zie
Schitterend in het licht der eeuwige Parousie.
'k Hebbe ch's en al mijn dubbele ee's en oo's,
Mijn longeren asemen d'onaardsche locht der Roos.
Wat gij beneden deedt, 't vervalschen achteloos
Van mijn geleerde tale, 't was - 'k ben niet meer boos! -
Geloof me, Karel, hier is 't zonneklaar, een kemel.’Ga naar eind13
C. D'haen
cyriel moeyaert | ||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||
Het onuitgegeven werk van Karel de Busschere is aanzienlijk. Het berust bij Martha Maes in het Elverdingse rusthuis. Er is allereerst een bundel van ruim honderd gedichten. Karel was wel van plan om er een veertigtal van uit te geven. Hierin komt onder meer voor ‘Daar was ne keer een bie die...’ Hij had het als scholier gemaakt in 1930 onder de schuilnaam ‘Werkbie’. Het was verschenen in Biekorf onder de titel ‘Voegwersche ter gedachtenis van E.H. Lodewijk de Wolf’. Hij had zijn keuze ook laten vallen op ‘Peace and joy’, opgedragen aan Mother Theresa, die naar Elverdinge gekomen was. Verder ook ‘Aan Vlaanderen’, op 11 juli 1940 geschreven toen hij ver van huis in Frankrijk terechtgekomen was in het begin van de oorlog. Karel heeft ook een zevendelig prozawerk in handschrift nagelaten onder de titel Menere de Wind. Een ander, even lijvig handschrift van hem heet De roman van Boogies bende. Een kroniek van de familie P.B. de Busschere - M.J. Serruys en afstammelingen, Oostnieuwkerke en op vele plaatsen (Elverdinge 1989). In 1997 schreef hij heel uitgebreid en voorzien van heel wat bijzonderheden Mijn Levensloop. Dit was bestemd voor zijn trouwe huishoudster Martha Maes. Nog ander werk heet Het onbereikbare land, autobiografische aantekeningen in drie delen. Het tweede deel handelt over zijn betovergrootvaders ‘rechtzweer’, een bekende volkszanger, Jan de Busschere. Het derde deel bevat zijn herinneringen aan Bretagne. Op een los blad vond Martha na zijn dood een gedicht getiteld: ‘Op mijn kamer staande voor Gezelles borstbeeld’. Het is genoteerd op 15 oktober 1997 en voleindigd op de volgende Kerstavond. In een gesprek met Gezelle beschouwt hij hem ‘als wellustige natuurgenieter’, ‘als korzelige wijsgeer’, ‘als barokke taalbachant’ en ‘als volmaakt romanticus’. |
|