Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1995
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| ||||||||||||||
Okke Jager
| ||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||
In de dienst van Woord en gebed (op 31 januari 1992) verwoordde zijn dochter Ruth deze ommekeer. ‘Hij ontdekte onverwacht heel nieuwe openingen en steun. [...] Er groeide een nieuw levensbesef, een nieuwe kwaliteit van leven. [...] Hij bezag het leven dat achter hem lag met andere ogen, in een nieuw licht.’ Zij onderkende overigens wel de waarde van het leven dat hij voordien geleid had. ‘Eigenlijk was schrijven hem het liefst op aarde, én het wekelijkse preken. [...] Met zijn markante ‘kop’ en bestudeerde gebaren en passievolle uitspraken in zorgvuldig gekozen woorden wist hij enorme groepen mensen te boeien als spreker. [...] Jarenlang ging werkelijk al zijn aandacht uit naar zijn werk. Zijn melancholisch-cholerische temperament bracht hem ertoe bergen te verzetten in zijn leven en diep geraakt te zijn door al het onrecht op aarde’.Ga naar eind2 In die laatste zin voegde zij de twee aspecten samen die zijn leven typeerden. Hij verzette ontzaglijk veel werk. De indrukwekkende lijst van publikaties vormt maar een gering deel van wat hij verricht heeft. Hij verzette zich bovendien met al zijn kracht tegen onrecht waar hij dit maar aantrof, ook toen hij er zelf door overvallen werd. Werkdrift en woede kenmerkten zijn bestaan. In de terugblikken op zijn leven en zijn werk wordt met onmiskenbaar ontzag op zijn werkkracht, zijn kennis van zaken, zijn belezenheid, zijn virtuoze taalgebruik, zijn veelzijdigheid gewezen. ‘Jager gaf blijk van een breedheid van belangstelling en geestelijke spanwijdtekracht, waarmee hij torenhoog boven je uit blijft reiken’, schreef zijn leerling, vriend en opvolger Frits de Lange.Ga naar eind3 ‘De bewondering die ik voor hem heb, is gedeeltelijk natuurlijk van hetzelfde kaliber als de verbazing die je overvalt wanneer je een Roemeens turnstertje de evenwichtsbalk ziet doen of een Bobby Fischer ziet schaken: ‘Hoe is het in Godsnaam mogelijk dat een mens dat allemaal kàn’. Okke Jager: een verbluffende intellectueel. Dat een mens zó belezen kan zijn, zó de taal kan bespelen en zó scherpzinnig zijn kan.’ In de bundel opstellen, die in 1988 aan Okke Jager bij zijn afscheid als universitair hoofddocent Ethiek en Evangelistiek aan de Theologische Universiteit te Kampen aangeboden werd, schreef zijn vriend en naaste collega Gerard Rothuizen enkele maanden voordat deze zelf overleed: ‘In Jager steekt een dichter, een dominee, een theoloog, een filosoof, een menswetenschapper, een journalist en nog veel meer, maar in elk geval ook een polemist.’Ga naar eind4 | ||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||
Okke Jager werd op 23 april 1928 te Delft geboren als zoon van Johannes Coenraad Jager en Anna Wouterina van Weerden. Hij studeerde theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en promoveerde in de dogmatiek bij prof. G.C. Berkhouwer. Zijn dissertatie droeg de titel Het eeuwige leven (Kampen 1962). Hij was getrouwd met Antje Lagerwerf en was vader van drie kinderen: Ruth, Judith en Job. Hij is predikant geweest in achtereenvolgens Vrouwenpolder (1952), Almelo (1956), en Haarlem-Noord (1960). Vanaf 1965 combineerde hij een functie bij de n.c.r.v. met het predikantschap van de Gereformeerde Kerk te Hilversum. Acht jaar later, in 1973, werd hij wetenschappelijk hoofdmedewerker, later universitair hoofddocent aan de Theologische Universiteit met als leeropdracht Ethiek en Evangelistiek. In 1988 heeft hij, gebruikmakend van de vut-regeling, deze functie neergelegd. In zijn werk kunnen dus twee fasen onderscheiden worden, die ook in zijn publikaties doorgewerkt hebben. Gedurende de eerste twintig jaar droegen zijn geschriften vooral een stichtelijk, journalistiek karakter, gericht op een breed publiek. In de tweede periode van bijna twintig jaar waren zijn publikaties meer van wetenschappelijke aard. Als predikant introduceerde hij al snel een nieuwe stijl van verkondigen, die door talloze collega's werd nagebootst, zonder dat iemand hem kon evenaren. Ongetwijfeld zullen sommigen de veelheid van zijn taalvondsten, zijn virtuoze woordenspel te overstelpend hebben gevonden, maar tallozen raakten erdoor in vervoering. Niet zonder reden werd hij als dagsluiter bij de televisie al spoedig een vertrouwde verschijning in de huiskamers, een van de weinige predikanten die werkelijk algemene bekendheid verkregen. Hij wist de schijn te wekken, als schudde hij de sprankelende beelden en aforismen al improviserend uit de mouwen van zijn toga, maar vooral zijn vrouw en kinderen wisten maar al te goed, hoe zorgvuldig hij elke zin had overdacht. Hij ergerde zich aan het slordige taalgebruik van sommigen van zijn collega's. Gods Woord en de gemeente hadden zijns inziens recht op het beste dat een predikant maar leveren kon. Aan de universiteit kreeg hij met een veel kleiner publiek te maken - hij bleef dan ook zo lang dit maar mogelijk was preken! -, maar ook daar maakte hij van elk college een conférence die eigenlijk alleen maar ademloos beluisterd kon worden. Hij hield ook niet van onderbrekingen. Het is tekenend voor zijn kwetsbaarheid, dat hij waar mogelijk verrassingen probeerde te voorkomen. Op elke mogelijke vraag bereidde hij zich | ||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||
voor. Discussies lagen hem niet, receptie-gebabbel nog minder. Hij nam de studenten wel uiterst serieus, dacht met hen mee bij de opbouw van hun doctoraalscriptie, verstrekte adviezen over te gebruiken literatuur, hield zich zorgvuldig aan afspraken en onthield tot in details elk gesprek dat hij met hen had gevoerd. En ondertussen, als predikant, als programmamaker bij de n.c.r.v., als universitair hoofddocent was er de nooit onderbroken stroom van publikaties: overdenkingen, gedichten, columns, dagboeken, artikelen, wetenschappelijke verhandelingen, baanbrekende studies.
In de eerste fase van zijn predikantschap had hij al algemene bekendheid verkregen als dichter (Worden als een kind, 1954, 34ste druk 1975; Kom haastig, 1957, 7de druk 1966; Het is wat te zeggen, 1961, 3de druk 1964), als theoloog (De humor van de bijbel, 1954; zijn dissertatie Het eeuwige leven, 1962; Eigentijdse verkondiging, 1967), als columnist (Hoedjes met voetjes, 1970; Binnenpretjes om buitenbeentjes, 1971), als auteur van dagboeken en meditaties (Onder Gods hoogtezon, 1955; Feest op feest, 1956; Parade of paradijs, 1960; Overuren voor God, 1964; Geloven na kerktijd, 1965; Liefde doet wonderen, 1970), als essayist (Poëzie en religie, 1952; Interview met de Tijdgeest, 1956; Om razend te worden, 1969), en vooral ook als prediker en ‘dagsluiter’. Deze opsomming is noch wat zijn werkzaamheden noch wat zijn publikaties betreft volledig, maar maakt toch enigszins duidelijk, dat toen hij het verzoek kreeg een wetenschappelijke loopbaan aan de Theologische Universiteit te Kampen te beginnen, de universitaire gemeenschap zich bewust was met Okke Jager een theoloog in huis te halen die beschikte over een levendige geest, een veelzijdige belangstelling, een grote taalvaardigheid en een sterke betrokkenheid bij kerk en samenleving. Ook in zijn wetenschappelijk werk sloot hij altijd bij actuele thema's aan en daarin leek hij soms op de tijd vooruit te lopen. Dit had met zijn verzet tegen onrecht te maken. Hij was een strijdbare pacifist, een zachtmoedige fanaticus. In zijn bestrijding van de Koude Oorlog-ideologie en de bewapeningswedloop maakte hij zijn mening onomwonden kenbaar, ook als dit hem van een deel van zijn achterban vervreemdde. Juist in die periode is hij voor een grote groep maatschappelijk geëngageerde studenten een inspirerende voortrekker en woordvoerder geweest. Ondanks alle ontmoedigende ervaringen kon hij het niet laten zijn droom te blijven koesteren van een rechtvaardiger samenleving, een beter leven op aarde, | ||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||
een gezonder, menswaardiger bestaan, een wereld waar ook het meest kwetsbare gekoesterd zou worden. Juist omdat hij zoveel pijlen op zijn boog had, maakte hij van de eerste de beste gelegenheid gebruik om zijn functie aan de universiteit neer te leggen. Te veel tijd moest hij naar zijn smaak spenderen aan de opstelling van onderzoekprogramma's, bestuurlijke activiteiten en overlegprocedures. Er waren nog zoveel onderwerpen waarover hij wilde schrijven, onderwerpen waarvoor hij al sinds jaren kranteknipsels en gegevens verzameld had. Na zijn vertrek slaagde hij erin onder meer twee werken te publiceren, die ikzelf (maar dit is volstrekt subjectief!) als het hoogtepunt van zijn oeuvre ervaar: Oude beelden spreken een nieuwe taal; geloven na de geloofscrisis en de gedichtenbundel Snoeiseizoen (Baarn 1990). Zijn theologische betekenis hebben Rothuizen en De Lange in de reeds aangehaalde bijdragen het beste uiteengezet. De Lange typeerde deze theologie als ‘kritische secularisatietheologie’: ‘Een theologie die boven op de moderniteit zit, zich echter niet gedachtenloos laat meevoeren aan haar oppervlakte, maar als het moet er tegen in zwemt, geleid door verborgen onder- en tegenstromen. Deze betrokkenheid op de tijd maakt van Jagers theologie een ad hoc-theologie: niet zijn persoonlijke ontwikkelingsgang of zijn theologische rijpingsproces bepaalt er de agenda van, maar de cultuur.’ De mondige mens van de twintigste eeuw is volgens De Lange ‘vertrek- en oriëntatiepunt van Jagers theologie’. Ook toen de meeste andere theologen, geschokt door de consequenties van de technologische ontwikkeling voor natuur en milieu, hun optimisme over de maakbaarheid van de samenleving al lang afgezworen hadden, is ‘Jagers vertrouwen in techniek en wetenschap tot in zijn laatste boeken ongebroken gebleven’.Ga naar eind5 Ook Rothuizen wees in zijn uitvoerige bijdrage op het haast fanatieke optimisme in Jagers theologie. Jager bleef ervan overtuigd, dat de utopie het uiteindelijk van de realiteit kan winnen, dat mensen het vermogen hebben hun dromen tot werkelijkheid te maken. Die overtuiging werd nog versterkt doordat zijn eigen ideeën en verwachtingen zo vaak in vervulling gingen. Rothuizen noemt hier enkele voorbeelden van. ‘In 1968 lezen we dat de Nederlandse kerken eens de abc-wapens zullen verwerpen en dat door de theologie na de geschiedenis nu ook de natuur zal worden ontdekt. En al eerder (1953) werd als toekomstig thema van de kerk de bevrijding van het dier en van de vrouw gezien. In 1954 dat de leegte in onze cultuur zal worden opgevuld door oosterse religiositeit. In 1956 | ||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||
ziet hij kinderen in de toekomst toegelaten tot het avondmaal. [...] Al deze voorzeggingen - en ik deed maar een greep - zijn verrassend uitgekomen.’Ga naar eind6 Okke Jager was zich ervan bewust dat hij op de tijd vooruit liep en dat hij hierdoor in een zeker isolement verkeerde. Zo geloofde hij hartstochtelijk in wat hij noemde: ‘de uitstelbaarheid van de dood’. ‘Het pleidooi voor levensverbeterende levensverlenging komt te vroeg’, schreef hij in zijn strijdbare geschrift De dood in zijn ware gedaante. ‘Pas na het jaar 2000 zal het scepticisme van onze oud-geworden eeuw plaats maken voor het elan van een nieuwe eeuw. Dan zal weer zonneklaar zijn dat de mensheid het hopen niet afleert. Maar ook in de nadagen van een tijdperk-in-aftakeling moeten enkelingen de fakkel doorgeven en schroomvallig nieuwe vuren aansteken.’Ga naar eind7 Hij was zich ervan bewust zo'n enkeling te zijn en accepteerde het isolement dat hiervan het onvermijdelijke gevolg was.
Ook al is er dus een zeker onderscheid aan te brengen in de publikaties die hij als predikant en als wetenschapper verzorgde, dit neemt niet weg dat zijn werk tegelijk een sterke eenheid vertoont. Hij nam zijn publiek serieus en stelde er hoge eisen aan. In zijn preken, meditaties en columns, maar evenzeer in zijn colleges en wetenschappelijke studies, wisselden de aforismen elkaar af. Op elke pagina van zijn omvangrijke werk is de persoonlijkheid van Jager onmiskenbaar aanwezig. Ook in de thema's die hij zowel in zijn populaire als zijn wetenschappelijke bijdragen aan de orde stelde, is er sprake van continuïteit. Deze continuïteit wordt ook zichtbaar in de twee genres die hij in alle levensfasen bleef beoefenen: zijn bijbelstudies en zijn gedichten. Hij was een Schriftgeleerde die zich dagelijks over bijbelteksten boog. Dank zij zijn originele geest wist hij teksten nieuw leven in te blazen, ontdekte hij perspectieven die anderen ontgaan waren. Dit resulteerde onder meer in twee lijvige dagboeken: Opklaring. Bijbellezen met verbeeldingskracht (1980) en Verademing. Bijbels dagboek nieuwe stijl (1988). Ook het schrijven van gedichten was voor hem van levensbelang. Het zal mede met het bovengenoemde isolement samenhangen, dat hij zich zo graag in de poëzie terugtrok. Dichters verbergen zich. Zij gebruiken de taal als middel tot distantie, alleen toegankelijk voor wie hen werkelijk na staan. Okke Jager groeide ook in zijn gedichten. Ze werden beter, naarmate ze minder stichtelijk waren. Zijn grootste bekendheid als dichter kreeg hij met zijn eerste gedichtenbundel Worden als een kind. Voor de | ||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||
vele lezers en lezeressen van deze gedichten was een bundel als Het is wat te zeggen veel te afstandelijk. Hoezeer Okke Jager zowel in zijn theologie als in zijn literaire geschriften zichzelf gelijk bleef, blijkt wel uit de ook door Rothuizen aangehaalde regels uit deze bundel: Wij zijn het ons maar nauwelijks bewust
het is een soort sadisme om te schrijven
een nette uiting van de vreemde lust
de dingen niet zichzelf te laten blijven
een net van woorden om de wereld slaan
en alles maar als buit naar binnen halen ...Ga naar eind8
Zoals ik al vermeldde, is de bundel Snoeiseizoen mij het liefst. Misschien wel omdat hierin ook iets doorschemert van de machteloosheid van de taal, zoals in: geraffineerd
Dichten is het slaken van de laatste zucht,
afdoende sterven in de afval der blaren
en toch tot verfijnd geheim verklaren
de subtiele takken tegen de lucht.
Sneller dan hij voor mogelijk had gehouden, sloeg het sterven toe. ‘Een heel nieuwe tijd brak aan, van korte duur maar van grote intensiteit’, vertelde zijn dochter. ‘Hij uitte op heel eigen wijze emoties die sinds kindertijd het daglicht niet aanschouwden’.Ga naar eind9 Zijn levensstijl en werkdrift hadden (hoe kan het ook anders met zo'n arbeidsethos!) ook het leven van Ans, zijn vrouw, en zijn drie kinderen in sterke mate bepaald. Zoals hij het zelf schreef: ‘Ik liep mijzelf vooruit. Ik schreef met gespannen kaken over de lof der ‘zintuigen’ en de ‘vrije tijd’. Maar nu ben ik krachtdadig bekeerd tot minder krachtdadigheid’.Ga naar eind10 Hij bleef strijdbaar tot het eind, maar vond tegelijk in het contact met familie en de kleine kring van naaste vrienden nieuwe mogelijkheden om zich te uiten. Juist daardoor maakte hij het zijn vrouw, zijn kinderen en vrienden mogelijk het gemis te verwerken; er bleef veel van hem achter. Maar het blijft betreurenswaard dat de medische wetenschap nog niet voldoende gevorderd was om hem | ||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||
werkelijk genezing te geven. Vanuit zijn nieuwe inzichten had hij ons juist nu nog veel te vertellen gehad!
auke jelsma | ||||||||||||||
Voornaamste geschriftenZie de bibliografie (opgesteld door Pieterjan de Buck) van zijn voornaamste publikaties in Tegendraads, Baarn 1988, p. 226-233. Na 1988 verschenen nog:
Als zijn belangrijkste theologische studies kunnen genoemd worden:
|
|