Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1994
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||||||||
Theodorus Petrus van Baaren
| |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
veldwerk gedaan om die volken in hun dagelijks bestaan te onderzoeken, en heeft hij zelfs nooit hun woongebieden bezocht. Van Baarens consequente afzijdigheid op alle terreinen die hem dierbaar waren, en waarop hij opmerkelijke prestaties heeft verricht, kan niet alleen verklaard worden door de astmatische aandoening waaraan hij leed en die zijn dagelijkse energie meestal sterk beperkte. Ze was ook een tweede natuur, die werd ingegeven door een principiële afkeer van beuzelarijen en andere zaken die hem niet boeiden. Hij spaarde liever al zijn kracht voor zijn werk. Misschien speelden zijn diepe zelfspot en zijn groot relativeringsvermogen, eigenschappen die anderen zouden hebben verlamd, een rol bij zijn welbewuste afstandelijkheid. Van Baaren heeft nooit met zichzelf te koop gelopen. Hij was wars van biografische onthullingen; vragen die hem werden gesteld over zijn leven poeierde hij af met de volgende woorden: ‘Over mijn leven valt weinig te zeggen. Ik vind trouwens ook dat biografische bijzonderheden niet altijd tot het begrip van het werk bijdragen. Ik heb evenmin een avontuurlijk leven gehad.’Ga naar eind1 Toch is het ieder die zijn werk kent duidelijk, dat zijn leven in het teken heeft gestaan van het avontuurlijke en het onverwachte, maar zelf vond hij alleen het werk van belang: dat moest maar voor zich en voor zijn biografie spreken. Ook al ging het om het werk, en niet om zijn persoon, toch heeft hij nooit met het vele werk dat hij op zovele terreinen heeft verricht te koop gelopen. Hij bewaarde het totdat het moment er gunstig voor was. Daarvan getuigen de ‘vele, vele bureauladen’Ga naar eind2 met gedichten, aforismen en collages waarin C. Buddingh' en Hans van Straten zijn gaan grasduinen om Van Baaren ertoe te brengen opnieuw zijn literaire werk te publiceren na een stilte van dertig jaar.
Theodorus Petrus van Baaren werd op 13 mei 1912 te Utrecht geboren als tweede kind in een katholiek middenstandersgezin. Er was een oudere broer, later werd nog een zusje geboren. Zijn vader had een winkel in feestartikelen. Kerk en godsdienst namen geen grote plaats in in het gezinsleven en maakten op Theo geen grote indruk, zoals hij later zei. Wel was hij op zijn twaalfde misdienaar. Na zijn lagere-schooljaren in Utrecht verhuisde het gezin naar het Westfaalse dorp Tecklenburg (ongeveer twintig kilometer ten zuidoosten van Osnabrück), waar hij van 1925 tot 1929 middelbaar onderwijs volgde. Van Baarens grote begaafdheid voor talen is hierdoor stellig gesti- | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
muleerd (later schreef hij ook poëzie in het Duits, het Frans en het Engels), al was het Duitse onderwijs een barrière om in Nederland hoger onderwijs te volgen. Terug in Utrecht, werd hij aangenomen als leerling van de Jan van Nassau Kweekschool, een school op protestants-christelijke grondslag. In die vormende jaren, van 1929 tot 1932, raakte hij bevriend met de vrijzinnig protestantse dominee Immink, die hem aanmoedigde theologie te gaan studeren. Daarvoor moest hij eerst het staatsexamen gymnasium-alfa afleggen. Na het behalen van het diploma in 1938 schreef hij zich onmiddellijk in als student egyptologie en theologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Vanaf 1928, toen hij nog in Duitsland woonde, schreef Van Baaren poëzie. De wereldliteratuur had hij ontdekt via de Duitse Reclam-serie. Een even grote hartstocht werd voor hem vogelobservatie en plantendeterminatie. Zijn scherpe analytische talent heeft hem later geholpen bij het doen van heldere observaties van de religieuze gebruiken en kunstuitingen van schriftloze volken. Op tweeëntwintigjarige leeftijd zond hij zijn gedichten naar diverse literaire tijdschriften, onder andere naar De Nieuwe Gids, die toen geredigeerd werd door Willem Kloos. Kloos wees zijn inzending met een minzaam briefje af, waarin hij de aanleg van Van Baaren prees, ‘maar ge geeft u te weinig ernstige moeite: gij improviseert te veel.’Ga naar eind3 In 1936 debuteerde hij niettemin met enkele gedichten in het gezaghebbende poëzietijdschrift van die jaren Helikon, dat door A.A.M. Stols werd uitgegeven, en later verschenen verzen van hem in de tijdschriften De Werkplaats, Opwaartsche Wegen en Werk. In eigen beheer liet hij in 1936 en 1937 respectievelijk de bundels Terugkeer en Toegang drukken, waarin hij zich als dichter schaart in de toen gangbare neoromantische stroming, waarin door hem expressionistische allegorieën werden toegepast. Een vernieuwer was Van Baaren bepaald niet in zijn eerste werk. Het is trouwens de vraag of hij de ambitie van de avantgardistische vernieuwing ooit gehad heeft. Hij was meer in het psychische mechanisme van de creativiteit geïnteresseerd en niet zozeer in het woordexperiment. In die periode kreeg Van Baaren van een protestantse studentenvereniging de opdracht een kerstspel voor protestantse scholen te schrijven. Kerst- en lekespelen waren in die jaren een veelbeoefend genre. Het bekendst is Nijhoffs kerstspel uit het drieluik Het heilige hout gebleven, dat in 1941 werd geschreven. Van Baarens stuk verscheen in 1938 onder de titel | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
Een nieuw kerstspel, waarin het bijbelse thema verbonden werd met de wereldproblemen van toen: werkloosheid, sociale ongelijkheid, dictatuur door ‘volksleiders’ en het isolement van de intellectueel. In maart 1939 ontmoette hij in Utrecht, tijdens de openingsbijeenkomst van een expositie van de Utrechtse avantgardistische schilder Otto van Rees (1889-1957) de Engelse studente Gertrude Pape. Zij werd Van Baarens levensgezellin. Martinus Nijhoff leidde de tentoonstelling in en zei over Van Rees dat deze buiten zijn atelier nauwelijks herkenbaar was als een bijzonder markant kunstenaar. Pas als hij hem zag staan te midden van zijn werk, zei Nijhoff, herkende hij hem als de kunstenaar: ‘Hier vult, in plaats van elkaar te camoufleren, de artiest de mens, de mens de artiest aan. Ze lijken elkaars wezenlijke kenmerk.’Ga naar eind4 Datzelfde overkwam Van Baaren, die in het dagelijks leven niet de habitus van de dichter aannam, maar die zijn ware wezen pas toonde als hij zijn werk liet zien of zijn gedichten voorlas. Gertrude Pape had een even gretige literaire belangstelling als Theo van Baaren. Zij was in 1938, toen zij de Exposition Internationale du Surréalisme in de Amsterdamse kunstzaal Galerie Robert had gezien, voorgoed gegrepen door de mogelijkheden van het surrealisme, de beelden, de poëzie en de ideeënwereld. Gertrude Pape heeft haar enthousiasme op Theo van Baaren overgedragen, hetgeen een onmiddellijk effect had op zijn ideeën en op de gedichten die hij nadien schreef. Ook Gertrude Pape maakte trouwens door het surrealisme geïnspireerde poëzie en tekeningen. Van Baarens bundel Gedichten, die in 1939 verscheen in de prestigieuze Helikon-reeks van A.A.M. Stols, was nog samengesteld uit verzen van voor de ontdekking van het surrealisme. Terwijl deze bundel werd begroet als een belangrijke publikatie van een nieuw literair talent, was Van Baarens interesse als dichter al gericht op een heel andere dichtkunst.
In 1940 ontstond bij een aantal bevriende literatoren de gewoonte om elkaar op maandagavonden te ontmoeten in de woning van de gastvrije Gertrude Pape, boven een winkeltje aan de Utrechtse straat Bemuurde Weerd. Tot de vaste bezoekers behoorden de dichters Max de Jong en Jan Wit (de laatste was eveneens student theologie), de schilder Perdok en de schrijvers Ko Rooduyn, Jaap Romijn en A.G. Kloppers. Later breidde deze vriendenkring zich uit met meer incidentele gasten als L. Th. Lehmann, Emile van Moerkerken, Chris van Geel, Ad den Besten, Jacob | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
Evenhuis, C. Buddingh' en anderen. Uit de literaire avonden bij Gertrude Pape kwam het idee van de samenstelling van een huisorgaan voort. In april 1941 werd het eerste exemplaar gemaakt van het sindsdien legendarisch geworden maandblad in één exemplaar De Schone Zakdoek. In het eerste nummer neemt Van Baaren een eigen sonnet op, ‘Neptunus’, dat uiting geeft aan zijn fascinatie voor absurde, surreële beelden, die hij inbedt in een traditionele literaire vorm, als gold het een collage. Het surrealisme-nummer van De Schone Zakdoek, dat in september 1941 werd samengesteld, is een hoogtepunt in deze unieke collectie gedichten, tekeningen en invallen. Als in 1942 de maatregelen van de Duitse bezetter nadrukkelijk gaan ingrijpen in het gehele maatschappelijke leven, duikt Theo van Baaren - die tot dan toe bij zijn moeder woonde - onder bij Gertrude Pape, om de Arbeitseinsatz te ontlopen. Van Baaren wijdt zich in zijn onderduikperiode aan zijn studies egyptologie, Koptisch en theologie, naast het schrijven van poëzie. Een keuze uit zijn poëzie van die jaren werd in 1944 gebundeld in het boekje Versteend zeewier, uitgegeven door de clandestiene Odyssee-pers te Utrecht, geïllustreerd met vier tekeningen van Hans van Norden. In 1944 begint hij met het schrijven van een ‘Journaal’. Misschien heeft het voorbeeld van Buddingh' hem op die gedachte gebracht. Daarin heeft hij tot het eind van zijn leven aforismen, commentaren, herinneringen en invallen genoteerd. Fragmenten en selecties daaruit verschenen in de tijdschriften Criterium en Columbus in de jaren 1945 tot 1947, en later, in 1982, in Hollands Maandblad, in 1984 in de bundel In mensen een onbehagen en in verschillende deeltjes van zijn ‘huisuitgeverij’ Clean Kerchief Inc. in de jaren 1986 tot 1988. Toen in het begin van 1944 reizen in bezet Nederland steeds moeilijker werd, en de Sperr-tijd werd vervroegd, werden de maandagavonden aan de Bemuurde Weerd onmogelijk. De schone zakdoek is na het nummer van april 1944 gestaakt.
Na de bevrijding, toen de Utrechtse universiteit werd heropend, legde Van Baaren het doctoraalexamen theologie af. Omdat hij agnost was, deed hij niet het kerkelijk examen. In datzelfde jaar besloten Theo en Gertrude met elkaar te trouwen. Als assistent van prof. dr. H. Th. Obbink bereidde Van Baaren zijn proefschrift voor, om in aanmerking te komen voor een wetenschappelijke aanstelling. Gertrude Pape voorzag in hun | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
beider levensonderhoud, als administratrice van een Utrechtse meisjesschool. Jaap Romijn, een van hun maandagavondvrienden, was uitgever geworden van de Utrechtse uitgeverij A.W. Bruna. Romijn spoorde Van Baaren aan om een roman te schrijven. In de hoop daarmee een aanzienlijk honorarium te verdienen, schreef Van Baaren de avonturenroman De koning van Madagascar, die in 1947 werd uitgegeven, echter zonder succes. De kritiek was uitermate negatief. Jan Greshoff noemde de roman ‘een lor van een begaafd schrijver’. Op voorstel van Martinus Nijhoff had Van Baaren in 1941 het gedicht The Waste Land van T.S. Eliot vertaald, dat in 1949 als Braakland bij G.A. van Oorschot verscheen. In de periode vlak na de oorlog vertaalde hij nog de Belijdenissen van Augustinus om bij te verdienen. Die vertaling werd in 1954 uitgegeven. Dat was voor een lange periode de laatste publikatie van Theo van Baaren op literair gebied. Kort na zijn promotie tot doctor in de godsdienstwetenschappen in 1951 werd hij benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis der godsdiensten en de Egyptische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen, als opvolger van de beroemde Gerardus van der Leeuw. Van Baaren en zijn vrouw verhuisden naar Groningen. Ze betrokken een kleine woning aan de Hereweg, waar zij tot het einde van hun leven zijn blijven wonen. Zijn proefschrift was een fenomenologische studie, Voorstellingen van openbaring, phaenomenologisch beschouwd. Het typeert Van Baaren dat hij juist een bij uitstek mystiek onderwerp koos, om dat met wetenschappelijke strengheid en objectiviteit tot zijn ware proporties te herleiden. Zijn intreerede, in 1952, handelt over Geruststellingsriten. Hij noemt zijn voordracht een ‘bijdrage tot de critiek op de gangbare opvattingen over magie’. Daarin verlaat hij de fenomenologie als methode, om godsdienstige rituelen te bestuderen vanuit een antropologische, historische en psychologische benadering. Deze vernieuwing van methode is Van Baarens belangrijke bijdrage tot de moderne godsdienstwetenschap. De jaren daarna werden gevuld door intensieve wetenschappelijke onderzoekingen en een aanzienlijk aantal publikaties op zijn vakgebied. Ook zette hij zich aan het schrijven van boeken over godsdienst en antropologie voor het algemene publiek. Het contact met zijn ‘maandagavondvrienden’ bleef uiteraard bestaan. Toen Hans Rooduyn (die eerder Ko Rooduyn heette) in Amsterdam de Stichting Le Canard oprichtte, om aan de Spuistraat de befaamd gewor- | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
den kunstzaal van die naam te openen, werd Van Baaren een van de bestuursleden. Ook deed hij mee aan de tentoonstelling, in een dependance van Le Canard aan de Zeedijk, onder de titel ‘Photocol’, in november 1953. Die tentoonstelling van foto's (van Emiel van Moerkerken) en collages (van Van Baaren, L. Th. Lehmann, W.F. Hermans, Ad Pieters, Emile van Moerkerken en Maurits Dekker) is in feite een nagekomen nummer van De Schone Zakdoek. In 1956 verscheen een grondige bewerking van zijn proefschrift onder de titel Uit de wereld der religie, waarin Van Baaren het verschijnsel godsdienst als antropoloog en historicus objectiveert. In die benadering toont hij zich een agnost, die geen behoefte voelt om te polemiseren met gelovigen, maar die als geïnteresseerd onderzoeker wordt gefascineerd door een psychologisch en cultureel verschijnsel. Deze benadering heeft op veel van zijn studenten ‘een onuitwisbare invloed gehad’, zo schreef de Leidse godsdiensthistoricus prof. dr. L. Leertouwer.Ga naar eind5 De drie boeken die Van Baaren in 1960 publiceerde zijn elk in hun soort bijzonder geslaagd. Zijn leerboek Doolhof der goden werd een classic in de godsdienstwetenschap. Voor het algemene publiek schreef hij een nog steeds lezenswaardig boekje over de grote wereldgodsdiensten, Van maansikkel tot rijzende zon. Maar zijn meesterwerk is Wij mensen. Religie en wereldbeschouwing bij schriftloze volken. Het is dit boek dat Van Baaren internationale faam heeft bezorgd. Leertouwer merkte hierover op dat Van Baaren in dat boek de religies van de schriftloze volken beschreef als ‘een vorm van surrealisme: overschrijding van de grenzen van wat met het blote oog als werkelijkheid wordt waargenomen. Riten verrichten symbolisch het onmogelijke, mythen legitimeren niet zozeer het bestaande, maar brengen juist de barsten en scheuren in de menselijke cultuur in beeld. De religie is de voorhof van de dichtkunst.’Ga naar eind6 Van Baaren was, toen zijn Groningse aanstelling hem dat mogelijk maakte, een verwoed verzamelaar geworden van kunstvoorwerpen die door missie en zending naar Nederland werden verscheept en in de jaren vijftig en zestig nog maar weinig andere waardering oogstten dan wegens hun curiositeit. Evenals de Franse surrealisten (en ook iemand als J.H. Moesman) nam Van Baaren die kunstvoorwerpen serieus. Hij nam contact op met Nederlandse missiepaters, aan wie hij adviezen gaf over de betekenis en de waarde van de door hen meegenomen cultusvoorwerpen. Hij leidde verkooptentoonstellingen van de missie in en kreeg ook de gelegenheid vele fraaie stukken van hen aan te kopen. | |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
In 1962 publiceerde hij twee populair-wetenschappelijke boeken, Dans en religie en Bezielend beelden, twee voortreffelijk geschreven en enthousiasmerende studies, die ook nu nog vele lezers zouden verdienen. Bezielend beelden is een van de eerste overzichtswerken in het Nederlands van de kunstuitingen van de schriftloze volken. Kort daarna volgden de boeken Mensen tussen Nijl en zon. De godsdienst van het oude Egypte (1963) en Scheppingsverhalen (1964). Tegelijk werkte hij aan een befaamd geworden documentatiesysteem van religieuze symbolen en voorstellingen, dat de grondslag werd van zijn verdere godsdienstwetenschappelijke activiteiten. Daartoe richtte hij in 1966 binnen de Groningse theologische faculteit een Instituut voor Godsdiensthistorische Beelddocumentatie op, naar analogie van het Rijksinstituut voor Kunsthistorische Documentatie. In het verlengde daarvan bereidde hij de stichting voor van een museum van volkenkunde bij de theologische faculteit. In 1968 schonk hij daartoe zijn unieke collectie etnografische kunst aan de Groningse universiteit. Dank zij Van Baarens overredingskracht en inzet kon in 1978 het Volkenkundig Museum ‘Gerardus van der Leeuw’ te Groningen worden geopend, daarmee een eerbetoon brengend aan zijn illustere voorganger. In 1968 had hij het baanbrekende boek uitgegeven over de imposante, raadselachtige vooroudersculpturen uit Nieuw-Guinea, Korwars and Korwar Style, waarin zijn talent voor determinering hem tot verrassende ontdekkingen bracht van aspecten die eerdere auteurs niet hadden opgemerkt. Het laatste boek op zijn vakgebied is Het offer. Inleiding tot een complex religieus verschijnsel (1975).
In die tijd spoorden C. Buddingh' en Hans van Straten Van Baaren aan om zijn gedichten eens uit te zoeken en meer ernst te maken met het schrijven van aforismen. Het resultaat was dat hij in 1976 weer een dichtbundel publiceerde, onder de titel Hoe-korter-hoe-liever, als werd daarmee de lange periode van dichterlijk zwijgen, sinds 1944, overbrugd. Daarna kwamen er vrijwel jaarlijks nieuwe bundels poëzie bij Meulenhoff, tot 1989 niet minder dan acht, alsmede een bundel aforismen, In de mensen een onbehagen, waarmee een onverwachte draai werd gegeven aan het kerstspel. Vanaf zijn emeritaat in 1980 wijdde Van Baaren zich uitsluitend aan zijn eigen literaire werk en aan zijn fotocollages. Zijn wetenschappelijke bibliotheek schonk hij aan de universiteit, om er verder niet meer naar om te kijken. | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
De door Van Baaren met C. Buddingh', Gertrude Pape en Laurens Vancrevel gemaakte bloemlezing uit De Schone Zakdoek, die in 1981 bij Meulenhoff verscheen, vestigde de aandacht op de bijzondere betekenis van deze ongeremde experimenten uit de oorlogsjaren. Voor het eerst bekende Van Baaren kleur als surrealistisch dichter. Hij nam vanaf die tijd weer deel aan exposities met zijn bizarre collages. In maart 1989 (vier maanden na Gertrudes overlijden en twee maanden voor zijn eigen dood) stelde hij zelfs een reeks onverhuld erotische collages tentoon in de surrealistische galerie, die destijds in Alkmaar bestond. Van de altijd zo afstandelijke, ironische beschouwer was Van Baaren geworden tot een ongemaskerde medespeler.
Zijn laatste jaren werden gekenmerkt door een onstuitbare scheppingsdrang, ondanks het feit dat zijn zwakke gezondheid hem aan huis, en vaak zelfs aan zijn stoel bond. Om zijn nieuwe werk te delen met zijn vrienden, bedacht hij in 1986 een reïncarnatie van De Schone Zakdoek, waaraan hij de naam Clean Kerchief Inc. gaf, of kortweg cki. Deze huisuitgeverij gaf het licht aan eenenzeventig afleveringen van doorgaans kleine geschriften, die via de kopieermachine werden verveelvoudigd. In 1986 verschenen negentien afleveringen in een oplage van vierentwintig exemplaren; in 1987 volgden twintig afleveringen in een oplage van dertig exemplaren; in 1988 drieëntwintig afleveringen in een oplage van zesendertig exemplaren en ten slotte in 1989 nog negen afleveringen, vermoedelijk in een veertigtal exemplaren verveelvoudigd. Tot de hoogtepunten in deze spirituele levenstekens, die Van Baaren zelf ‘ephemeriden’ noemde, behoort ongetwijfeld de Hommage à Keer Buddingh' uit 1987, een verzameling van vijfentwintig gorgelrijmen (van Theo) met evenzovele tekeningen (van Gertrude), ter nagedachtenis aan hun in 1985 overleden vriend. De meeste ephemeriden zijn gevuld met werk van Van Baaren zelf, maar hij nodigde ook een aantal vrienden uit om werk te publiceren bij de cki; er verschenen deeltjes van Jan G. Elburg, Piet van Klaveren, L. Th. Lehmann, Rik Lina, Gertrude Pape, Perdok, Hans van Straten, Laurens Vancrevel en Dolf Verspoor. Binnen Van Baarens werk nemen de tien ephemeriden, met in totaal honderdzestig Engelse gedichten onder de titel A sheaf of simple poems, een zeer bijzondere plaats in. Hij schreef deze verzen in 1988 voor Gertrude tijdens haar laatste ziekbed. In dit poëtische meesterwerk, waarin | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
Van Baaren getuigt van zijn hartstochtelijke liefde, wordt de ironie verbonden met een onvergetelijke levensernst.
Een groot project, dat onvoltooid is gebleven, is het iconografisch onderzoek van het werk van Jeroen Bosch. Het was Van Baaren opgevallen dat de meeste kunsthistorici betrekkelijk weinig kennis tentoonspreidden van planten en dieren, als zij over het werk van Bosch schreven. Vaak zijn zodoende hun opmerkingen over de symboliek van dat werk gebaseerd op onjuiste waarnemingen. Van het zeer omvangrijke manuscript over Bosch dat hij heeft nagelaten, werden gedeelten in verschillende tijdschriften gepubliceerd. Toen hij op 4 mei 1989 overleed, was hij voor de pers in de eerste plaats een dichter. Het was hem gelukt zijn literaire werk, dat na 1944 ongeveer dertig jaren was ondergedoken, te hernemen en zelfs een vorm van volledigheid te geven. Maar erkend moet worden dat zijn verlate oeuvre kennelijk niet paste in de tijd, ook al was het beslist niet ‘ouderwets’ te noemen. Van Baarens werk behoorde blijkbaar niet tot de hoofdstroom van de poëzie; het werd min of meer beschouwd als een curieuze, verdwaalde meteoriet uit een ander heelal. Zo bleef hij een wereldvreemde in de literatuur, uiteindelijk zelfs nog meer dan in de jaren van zijn ‘eerste’ debuut. Zijn werk zal zich daardoor steeds blijven lenen tot herontdekking en postume erkenning. Door zijn onthullende ongekunsteldheid en lichtheid van toon staat het zo los van alle literaire conventies van zijn eigen en latere dichtersgeneraties dat het de tijd vermoedelijk zal trotseren.Ga naar eind7
Van Baaren heeft zijn literaire en artistieke nalatenschap een welgekozen bestemming gegeven. De originele zesendertig afleveringen van De Schone Zakdoek werden toevertrouwd aan het Letterkundig Museum; zijn omvangrijke bibliotheek met kunstboeken en literatuur, zijn manuscripten en archief gingen naar de Groningse Universiteitsbibliotheek en zijn collages en de tekeningen en decalcomanieën van Gertrude Pape zijn geschonken aan het Groninger Museum. Van 10 november tot 1 december 1991 werden in dat museum collages en decalcomanieën van Theo en Gertrude van Baaren tentoongesteld. Toen Van Baaren naam begon te maken als dichter, in 1936, schreef hij een boeiend artikel ter herdenking van J. Slauerhoff.Ga naar eind8 Hij typeerde Slauerhoff als een poète maudit, een ‘zwerver naar eeuwigheid’, en wees daarbij op de overeenkomsten tussen dichtkunst en godsdienst: ‘het verlangen | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
naar oneindigheid [is] een der belangrijkste wortels van de godsdienst in den mensch.’ Daartegenover plaatste hij de kleinburgerlijke levensopvatting: ‘De gezeten bourgeois gevoelt geen verlangen naar de mysteriën der eeuwigheid, voor hem staat alles vast en hij haat en vreest verandering. Voor de zwervers naar het geheim staat niets vast, alles is even duister, diep en ondoorgrondelijk, onder hun voeten wankelt elke grond en vrede op aarde kennen zij niet. Het burgerlijk leven laat hen onvoldaan, zijn verhoudingen beklemmen hun, de tweespalt begint tussen blijven en gaan, rust en ruimte, fatsoen en hartstocht.’ Met deze woorden gaf Van Baaren zijn eigen, diepste, principiële levensbeschouwing weer. Hij is die tot het laatst toe trouw gebleven.
laurens van krevelen | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
Voornaamste geschriftenLiterair werk (poëzie, tenzij anders aangegeven):Terugkeer. Utrecht 1936; Toegang. Utrecht 1937; Een nieuw kerstspel. (Toneel.) Assen 1938; Gedichten. Den Haag 1939; Versteend zeewier. Utrecht 1944; De koning van Madagascar. (Roman.) Utrecht 1947; Braakland. (Vertaling naar T.S. Eliot.) Amsterdam 1949; Belijdenissen van Augustinus. 1954; Hoe-korter-hoe-liever. Amsterdam 1976; Op het water geschreven. Amsterdam 1978; De leegte tussen twee lampen. Amsterdam 1979; In de lussen van de taal. Amsterdam 1980; Een wereld van as. Amsterdam 1981; De Schone Zakdoek 1941-1944. (Bloemlezing, samengesteld met C. Buddingh', Gertrude Pape en Laurens Vancrevel.) Amsterdam 1981; De steen vergat te bloeden. Amsterdam 1983; Dromen hardop. Amsterdam 1984; In mensen een onbehagen. (Aforismen.) Utrecht-Bunnik 1984; Ephemeriden, eerste serie. Groningen 1986. (Hierin publiceerde Van Baaren poëzie: ‘De ontdekking van Mikronesië’, ‘Nachtstad’, ‘Les yeux inavouables de la lune blessée’, ‘Ontdekkingsreis’, ‘Winter’, ‘De tuin’, ‘Vier gedichten’; proza: ‘De toegang tot de nacht’, ‘Het missaal’, ‘De vier kruisen’, ‘Het staartje van de muis’; en aforismen: ‘Nihil obstat’, ‘Schampscheuten voor de boeg’, ‘Bijt jij of ik?’) Trommels van marmer. Amsterdam 1986; Het missaal en nog een verhaal. (Verhalen.) Utrecht-Bunnik 1987; Ephemeriden, tweede serie. Groningen 1987 (Hierin poëzie: ‘Fragmenten’, ‘Hommage à Kees Buddingh’, ‘Strandgoed’, ‘Voor Emile en Gerry’, ‘Dada is onsterflijk’, ‘De goudvis’; proza: ‘Ingrid’, ‘In de spiegel’; aforismen: ‘Voor stoelen en banken’, ‘Een bosje brandnetels’, en een essay: ‘Over mijn collages’.) Ephemeriden, derde serie. Groningen 1988. (Hierin poëzie: ‘Op zijn engels’, ‘Les dérèglements d'une Infante’, ‘Oppervlaktespanninkjes’, ‘Variaties op twee of drie motieven’, ‘Drie gedichten’, ‘Minimaan’, ‘A sheaf of simple poems’; proza: ‘De asurn’; aforismen: ‘Een alternatieve affiche voor de Bond tegen het vloeken’, ‘Zei u iets?’, ‘Ik krijg je nog wel!’, ‘Mens erger je’.) Surda, een gedicht. Amsterdam 1988; A sheaf of simple poems. (Negen bundels.) Groningen 1989; Een tafel in de wind. Amsterdam 1989. | |||||||||||
Wetenschappelijke, educatieve en populair-wetenschappelijke boeken:
| |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
|
|