Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1993
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| ||||||||||||
Cornelis Helenus Adrianus Kruyskamp
| ||||||||||||
W.N.T.Drie jaar voor zijn promotie, in november 1936, was Kruyskamp aspirant-redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (w.n.t.) geworden. Dit woordenboek, waaraan hij tot juni 1976 heeft meegewerkt, beschouwde hij als zijn levenswerk en met uitzondering van J. Heinsius heeft ook geen van de redacteuren zoveel artikelen voor het Woordenboek geschreven als hij. Kenmerkend voor zijn verbondenheid met en liefde voor het w.n.t. is dat in zijn overlijdensadvertentie in NRC-Handelsblad en het Leidsch Dagblad niet stond vermeld dat hij vierendertig jaar lang de bewerker van de Grote Van Dale was geweest. Alleen zijn redacteurschap | ||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||
van het Woordenboek der Nederlandsche Taal werd genoemd. Waarschijnlijk beschouwde hij dat als echt wetenschappelijk werk. Wie zijn artikelen in het w.n.t. leest, kan slechts met bewondering kijken naar zoveel kennis, eruditie en subtiliteit. Ze zijn alle gebaseerd op een groot taalgevoel, gepaard met een vanzelfsprekende vertrouwdheid met de taalverschijnselen van de zestiende tot en met de twintigste eeuw, met de daarbij behorende grammatica en syntaxis en met de historische grammatica (hoewel deze laatste niet zijn grote voorkeur genoot). Dit was de praktische kennis die hij nodig had voor de bewerking van zijn artikelen. Voor de rest was hij wars van alle theorie. Veelzeggend zijn de zinsneden in het voorwoord van het door hem bezorgde boek Iets over woordvorming van Wobbe de Vries (Zutphen z.j.). Dat werk bevat een schat aan materiaal en het verleidde Kruyskamp tot de uitspraak: ‘Als de beoefenaars der hedendaagse Nederlandse taalkunde weer eens de tijd kunnen vinden zich wat meer te gaan bezighouden met het uitermate boeiende en belangrijke onderwerp van de woordvorming, zullen zij ontdekken dat het [...] boekje van Wobbe de Vries [...] een goudmijn is.’ En: ‘zijn nauwgezette waarneming [...] leidde tot uitkomsten en inzichten waarvan ook Chomsky's volgelingen misschien nog wel iets kunnen leren.’ Opvallend is dat de artikelen die hij in de aanvangsjaren van zijn redacteurschap schreef (zoals het omvangrijke komen), nauwelijks in kwaliteit onderdoen voor die uit de jaren van zijn lexicografische rijpheid. Hoogtepunten in zijn laatste periode zijn de lange lemmata vinger (35 kolom), vleesch (28 kolom) vloek, vloeken (22 kolom) en vooral voet (76 kolom). Voor wie van de taal houdt, zijn ze een bron van leesgenoegen. In een interview (natuurlijk over Van Dale; aan het w.n.t. wordt, ten onrechte, zo vond hij, veel minder aandacht besteed) zei hij eens dat ‘grote’ woorden zoals komen, gaan en zeggen de woorden waren waaraan de lexicograaf zijn hart kon ophalen. ‘Dat zijn de artikelen die niemand leest, men kijkt alleen in een woordenboek als men een woord niet kent, maar juist de gewone woorden hebben de meest uitvoerige artikelen. De meeste ruimte wordt in beslag genomen door hand. Toen ik nog maar kort werkte ben ik wekenlang bezig geweest met komen. Een heidens werk, maar om een woord te ontleden dat zoveel begrippen dekt geeft veel bevrediging. De aardigheid is om die complexiteit te ordenen.’Ga naar eind1 Die ‘grote’ woorden wortelen in onze cultuur. Ze vormen door hun talrijke betekenissen, connotaties, verbindingen, uitdrukkingen en spreekwoorden de basis en de ziel van onze taal. | ||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||
Toch heeft het werk aan het w.n.t. hem niet alleen vreugde gebracht. Toen op 19 december 1951 Jacoba van Lessen, vanaf 1946 hoofdredacteur van het w.n.t. op persoonlijke titel, overleed, werd Kruyskamp niet benoemd als haar opvolger, zoals hij verwacht had. Het hoofdredacteurschap bleef vacant. Het heeft hem, briljant als hij was, maar - wellicht ook daardoor - altijd weer twijfelend aan zijn capaciteiten, diep geraakt. Ook in het verleden al had hij zich binnen het redactieteam min of meer solitair opgesteld. Geleidelijk aan voelde hij zich in die positie van Einzelgänger steeds meer thuis. Alle vergaderingen en contacten leidden hem af van zijn werk. In 1970 besloot hij zich, wat vergaderingen en dergelijke betreft, definitief uit de redactie terug te trekken en zich te concentreren op zijn wetenschappelijk werk: het w.n.t., Van Dale, zijn talrijke tekstuitgaven en op zijn boekenbezit. Zijn hang naar de alleenheid was de levenshouding die - noodgedwongen - het meest bij hem paste. ‘Hij leefde voor boeken en taal - voor de woorden. Hij was iemand die niet makkelijk contact maakte. Hij had dat vormelijke - wilde wel anders zijn, maar kon het niet. Boeken waren eigenlijk zijn trait d'union met deze wereld. Hij schiep zijn eigen wereld in zijn studeerkamer.’Ga naar eind2 Zijn solitaire houding uitte zich in 1972 op een opmerkelijke manier. In dat jaar werkten vier generaties redacteuren bij elkaar al 121 jaar aan het w.n.t. Het Woordenboek inventariseerde toen de taal van 1500 tot 1972. In 1980 zou dat de taal van 1500 tot 1980 worden en zo zou de eindgrens steeds meeschuiven met de tijd. Kruyskamp zag het gevaar van het opschuiven: het werk zou steeds meer tijd vergen, meer geld kosten en onevenwichtiger worden. Hij stelde voor van het w.n.t. een echt historisch woordenboek te maken en de grens te bepalen op 1921. Dit jaartal, dat vrij willekeurig lijkt, is bewust gekozen: in 1921 verscheen namelijk één deel van L.A. van Royen en I.P. de Vooys, Leerboek der mechanische technologie, en om alle woorden voor de nieuwe technische vindingen een plaats te kunnen geven in het w.n.t., achtte Kruyskamp het verantwoord 1921 als terminus post quem non aan te wijzen. Ofschoon hij van zijn mederedacteuren weinig of geen steun kreeg voor dit standpunt, zette hij, eigenzinnig als hij vaak was, zijn wil door. Hij nam in de w.n.t.-afleveringen die hij redigeerde geen woorden en betekenissen van na 1921 meer op. Aan de binnenkant van het omslag van de eerste aflevering van deel xxii liet hij de volgende tekst verschijnen: ‘De naar zijn mening dwingende noodzaak tot beperking van den opzet, wil het Woordenboek ooit klaar komen, heeft den bewerker doen besluiten | ||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||
in dit deel in beginsel geen materiaal meer op te nemen van na het jaar 1921. De ervaring met deze eerste aflevering, die op dezen voet bewerkt is, heeft hem gesterkt in de opvatting dat daarmee niets wezenlijks voor de doelstellingen van het Woordenboek verloren gaat, terwijl de ruimtebesparing aanzienlijk is.’ Op 12 februari 1976 wordt deze maatregel officieel bekrachtigd door het Bestuur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Vanaf dat moment verschijnt op de binnenkant van de omslagen de volgende tekst: ‘Per 12 Febr. 1976 heeft het Bestuur van de Stichting i.n.l. besloten om, met het oog op de versnelde voltooiing van het w.n.t., de reeds eerder genoemde caesuur van 1921 integraal toe te passen. Voor dl. xxii (m.m.) houdt dat in, dat geen bewijsplaatsen van na 1921 verwerkt zullen zijn, met uitzondering echter van gegevens verkregen uit dialectmateriaal en historiserende bronnen.’ | ||||||||||||
BoekenKruyskamp kwam na 1970 zelden meer op het Scriptorium van het w.n.t., gevestigd op Rapenburg 68. Hij werkte het liefst in zijn eigen studeerkamer. De arbeid aan het w.n.t. en ook aan de tekstuitgaven kon hij des te gemakkelijker thuis verrichten omdat hij de meeste van de boeken die hij ervoor nodig had, zelf bezat. Wie ooit het voorrecht heeft gehad die bibliotheek te aanschouwen, zal haar niet licht vergeten: vijfenveertigduizend banden. Reeds bij het betreden van het pand Rapenburg 49 werd men, eenmaal de hal gepasseerd, overrompeld door de gigantische hoeveelheid boeken in de brede gang. Maar het walhalla voor de boekenliefhebber bevond zich achter de gang, in de tuinkamer, de werkkamer van Kruyskamp. Hier waren alle belangrijke naslagwerken: de grote en vaak ook de kleine negentiende- en twintigste-eeuwse woordenboeken uit het Nederlands, Frans, Duits, Engels en Zuidafrikaans; de oudere Nederlandse woordenboeken vanaf Kiliaen; de buitenlandse encyclopedieën (verschillende edities van de Brockhaus, de Encyclopaedia Britannica, de Larousse e.t.q. die, op de veiling van Kruyskamps boekerij op 27 en 28 november 1990, verscheidene buitenlandse belangstellenden trokken: de Encyclopaedia Britannica uit 1797-1803 ging voor 4500 gulden van de hand). Zijn talrijke boeken uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw vormden een pendant van de w.n.t.-bibliotheek. Vaak zelfs bezat hij het | ||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||
origineel, waar het w.n.t. zich met een kopie moest behelpen. Hier, in deze kamer, verrichtte hij de werkzaamheden die hem gelukkig maakten en hij voelde er zich ook gelukkig. Altijd was er klassieke muziek te horen, ofwel via de radio (bbc 3, Kruyskamp voelde zich verraden toen deze klassieke zender van de kabel werd genomen), ofwel uit zijn grammofooninstallatie. De aanwezige poezen, waarvan er altijd één, als Kruyskamp niet achter zijn bureau zat, maar in een van de twee luie stoelen bij de kachel - onveranderlijk met een boek in zijn hand - zich op zijn schoot nestelde, waren zeer vertrouwd met Vivaldi, Bach, Telemann, Obrecht, Beethoven en Gesualdo. Zij vormden (op het eind van zijn leven was er nog maar één poes, de dood van elk van hen deed hem veel verdriet) met de boeken het ideale decor van de studeerkamer van een geleerde. Kruyskamp was op en top een boekenverzamelaar, met alle rituelen die daarbij behoorden. Toen hem, ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag in 1976 (die voor hem tevens een afscheid van het w.n.t. en Van Dale betekende), de afscheidsbundel Opstellen werd aangeboden in het pand van de Haagse firma Nijhoff, destijds nog de uitgever van de grote Van Dale, haalde hij na de officiële toespraak van de samensteller de aanbiedingsfolder van de bundel uit zijn zak en borg die zorgvuldig in het hem zojuist overhandigde boek met de woorden: nu is het pas volledig. Ook kon het hem een buitengewoon genoegen doen als hij een werk dat hij dubbel bezat, tegen een veel hogere prijs dan hij ervoor betaald had op een veiling kon verkopen. Op een van de laatste veilingen die hij bezocht, waarop ik toevallig ook aanwezig was, werd een compleet tijdschrift geveild voor ruim vierhonderd gulden. Toen wij gelijktijdig naar buiten liepen, vertrouwde hij me fluisterend toe: ‘Dat was mijn exemplaar, ik heb het een paar maanden geleden voor dertig gulden op een boekenmarkt gekocht.’ Uit zo'n transactie putte hij grote vreugde. Kruyskamp begon al vroeg met het verzamelen van boeken. In de verzamelbundel Over de omgang met woorden, schrijft hij: ‘Van postzegels stapte ik over naar het boek als verzamelobject. Dat moet omstreeks mijn veertiende zijn geweest. Sindsdien heeft de liefde voor het boek mij nooit meer verlaten en ben ik geworden tot wat in het Engels zo treffend een ‘bookman’ wordt genoemd.’Ga naar eind3 Zijn liefde voor zijn boeken blijkt ook in zijn Aanwijzingen voor de verkoop van mijn bibliotheek, een wilsbeschikking die hij op 13 februari 1986 schreef - ‘typisch genoeg achterop briefpapier van een veilinghuis’Ga naar eind4: ‘Er moet vooral op gelet worden dat de afdelingen die bij elkaar horen niet gescheiden worden. Er zijn twee kernen in | ||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||
mijn bibliotheek: de afdeling naslagwerken in de ruimste zin, en de afdeling letterkunde en geschiedenis.’ Verderop schrijft hij over een kleine collectie wetenschappen en kunsten: ‘Het verdient overweging dit rekje met de inhoud als één nummer te veilen. Het kan voor iedere beginnende verzamelaar een onschatbare kern van een bibliotheek vormen.’Ga naar eind5 Kruyskamp ging zelfs zover de nabestaanden een bepaald transportbedrijf aan te raden. ‘Dat zal wel duur zijn, maar [dit bedrijf] heeft veel ervaring in het verhuizen van bibliotheken en bezit speciale wagentjes voor boekentransport, waarmee plank voor plank overgebracht kan worden.’Ga naar eind6 | ||||||||||||
Van DaleIn 1942 werd Kruyskamp, samen met zijn w.n.t.-collega dr. F. de Tollenaere, door de firma Nijhoff aangezocht een grondige bewerking van de Van Dale op de markt te brengen. Overigens waren er van de kant van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, Afdeeling Kultuurbescherming en Wetenschap, grote bezwaren tegen de toekomstige werkzaamheden van de beide w.n.t.-redacteuren aan Van Dale. In een brief van dit departement aan een van de twee staat de volgende passage: ‘Het ligt geheel niet in de bedoeling U en de andere heeren beperking op te leggen bij het verrichten van wetenschappelijk werk of van nevenwerkzaamheden, die het werk aan het Woordenboek niet schaden. De Commissie heeft alleen te waken tegen al wat met de belangen van het Woordenboek in strijd zou komen en juist dit is met het verleenen van wetenschappelijke medewerking aan een nieuwe uitgave van Van Dale het geval. Deze uitgave is immers een onderneming, die concurrentie beoogt tegenover de editio minor van het Woordenboek. In opdracht van de Regeering heeft de redactie van het Woordenboek de uitgave van de editio minor ter hand genomen. De bedoeling is in enkele jaren te komen tot een woordenboek voor dagelijksch gebruik, opdat het Nederlandsche volk in het bezit zal komen van een in alle opzichten betrouwbaren en gedegen gids. Het is nu toch wel een redelijk verlangen, dat leden van de redactie van het Woordenboek zich van medewerking aan de nieuwe uitgave van Van Dale onthouden.’ De laatste druk van Van Dale op dat moment, de zesde, dateerde van 1924 en was in het begin van de jaren veertig sterk verouderd. Het boek werd dan ook nauwelijks meer verkocht. Kruyskamp en De Tollenaere hebben in die zevende druk, die in 1950 zou verschijnen, zoveel aange- | ||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||
vuld aan woorden, vaste verbindingen, zegswijzen, spreekwoorden, uitdrukkingen en citaten, dat pas in 1950 met recht van de ‘Grote’ of ‘Dikke’ Van Dale gesproken mag worden. Het spreekt haast vanzelf dat de beide w.n.t.-redacteuren hier vooral gebruik maakten van het materiaal van het w.n.t. In welke mate Van Dale aan het w.n.t. schatplichtig is, illustreert Kruyskamp in de Inleiding op de tiende druk van Van Dale in 1976: ‘Van hoeveel gewicht de gegevens van het w.n.t. zijn moge hieruit blijken dat b.v. het gedeelte van Trekken tot en met Tuin dat in deze nieuwe druk van Van Dale voor het eerst op basis van dat woordenboek behandeld kon worden, daarbij is uitgedijd van 27 tot 40 kolommen, dus ongeveer 50%.’ Na de zevende druk kwam er een einde aan de samenwerking met De Tollenaere. Ook hier weer speelt Kruyskamps streven om alleen te werken een grote rol. In de achtste (1961), negende (1970) en tiende druk (1976) heeft Kruyskamp het boek steeds completer en vooral gezaghebbender gemaakt. Hij was briljant in het onderscheiden van de verschillende betekenissen van een woord en zijn taalgevoel stelde hem in staat snel en trefzeker te definiëren. Kruyskamp hield van de taal maar vooral van de oudere taal. Illustratief daarvoor is de passage uit de Inleiding van de tiende druk (p. xiii): ‘Van Dale is in oorsprong en opzet een negentiende-eeuws woordenboek, en hoezeer de bewerker er in de opeenvolgende drukken naar gestreefd heeft het inderdaad bij te werken en te moderniseren, dat oorspronkelijke karakter is toch opzettelijk en weloverwogen gehandhaafd. In de negentiende eeuw immers heeft de Nederlandse taal haar grootste expansie bereikt. Het is bij uitstek de eeuw van het geschreven en gedrukte woord, de eeuw van de gecultiveerde stijl.’ De negentiende eeuw was Kruyskamps eeuw. Zijn werkkamer vertoonde er alle trekken van: bruine velours gordijnen, een salamander kachel in het midden, en boekenkasten haaks op de muur. Zijn vrouw, José Kruyskamp-Salomé, is ervan overtuigd dat haar man gelukkiger was geweest in de negentiende eeuw. ‘Hij had moeite met de moderne tijd en voelde zich niet in deze wereld passen.’ Dat was ook het beeld dat Kruyskamp van zichzelf had. Het eerste boek dat hij aan zijn vrouw gaf, op 25 augustus 1951, was Vreemdeling in de wereld (z.j.) van Pär Lagerkvist. Voorin het boek schreef hij: ‘Voor Jos, van een vreemdeling in deze wereld.’Ga naar eind7 Het mag dan ook geen verwondering wekken dat Kruyskamp, de negentiende-eeuwer, veel moderne woorden als een aanslag op die negen- | ||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||
tiende-eeuwse gecultiveerdheid beschouwde. Zo weigerde hij om in Van Dale ‘onzinwoorden’ als boterberg en boerenmetworst op te nemen. Hij gaf de voorkeur aan ‘een enorm reservoir van uitdrukkingen, zegswijzen, wendingen, kortom van taalmogelijkheden waaruit hij [de taalgebruiker, H.] slechts te putten heeft om ze weer te actualiseren.’ (Inleiding tiende druk, p. xiii.) Zijn vreemdelingschap in deze wereld kwam ook tot uiting in enige subjectief gekleurde definities in Van Dale. Een van de minst bekende is ongetwijfeld die van kosmonaut: ‘een ietwat hyperbolische benaming voor personen die een klein sprongetje in de kosmische ruimte doen door zich b.v. naar de maan of een planeet van ons zonnestelsel te laten schieten.’ De gedachtengang is zonneklaar: de hedendaagse mens, hybridisch als hij is, denkt nu wel dat hij de kosmos doorklieft, maar het heelal is zo oneindig dat ruimtevaart nog slechts een klein sprongetje van de aarde mag worden genoemd. De meest geciteerde definitie waaruit Kruyskamps eigenzinnigheid blijkt, is die van pop(muziek), ‘ben. voor zekere oorspr. op de rock-'n-roll gebaseerde, bij jeugdige en onrijpe personen in de smaak vallende, hedendaagse amusementsmuziek.’ Ik zou dat hier niet meer vermelden als ik niet beschikte over een Kruyskamp typerende reactie op enkele critici die deze omschrijving ‘elitair’ noemden. In een vraaggesprek pareert Kruyskamp deze kwalificatie als volgt: ‘Elitair? [...] Daar ben ik het bepaald niet mee eens. Ik geef niet toe aan de tendens om aan woorden als ‘elite’ of ‘intellect’ een denigrerende betekenis te verbinden. Dat zijn kreten, waarmee wordt gediscrimineerd ten aanzien van iemand die zijn neus uitsteekt vanuit een hoek waar men zich gediscrimineerd voelt. En wat die omschrijving betreft: er zijn nu eenmaal termen, al zijn het uitzonderingen, waarbij je niet ontkomt aan een bepaalde appreciatie. In het algemeen heb ik naar objectiviteit gestreefd, maar bij sommige woorden ontkom je niet aan een subjectief element. En wat men er ook over zal blijven schrijven, de popmuziek is naar mijn mening nog steeds triviaal en lawaaimakerij.’Ga naar eind8 Kruyskamp was, zoals gezegd, een groot liefhebber van klassieke muziek. En ook van rust. Hij was een kamergeleerde die zich het meest op zijn plaats voelde te midden van zijn tienduizenden boeken. Die popmuziek doorbrak de vrede van zijn studeerkamer en hij liet dat weten aan de lezers van Van Dale. Zo'n definitie past overigens in de traditie van Dr. Samuel Johnson, op wie Kruyskamp zich regelmatig beroept. Johnson had als Engelsman niet veel op met de Schotten. Derhalve definieerde hij oats als ‘a grain which in England is usually given to horses but in Scotland sup- | ||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||
ports the people’. In de Inleiding tot de tiende druk (p. xv) schrijft Kruyskamp: ‘Dat in zaken waarvan de waardering louter een kwestie van smaak is ook de lexicograaf een persoonlijke noot mag laten horen, beschouwt de bewerker als een onbetwistbaar recht, waarvan Samuel Johnson de beschermheer is.’ | ||||||||||||
Het TijdschriftKruyskamp heeft zijn hele leven geweigerd lid te worden van verenigingen. Hij wist dat hij als eenling er zich niet thuis zou voelen. Hij maakte één uitzondering: in 1941 werd hij lid van de Maatschappij en in 1945 trad hij toe tot de Commissie voor taal- en letterkunde, waarvan hij onmiddellijk secretaris werd. Vijfendertig jaar lang, tot 1970, bleef hij werkzaam in deze Commissie. Talrijk zijn zijn bijdragen aan het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, ze getuigen van zijn grote werkkracht en snelheid van werken, een snelheid die verwondert bij iemand die zoveel twijfel over zichzelf koesterde. Vanaf 1953 publiceert hij een ongekend aantal boekbesprekingen waaruit zijn grote belezenheid blijkt, zowel van het Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Letterkunde van G. Knuvelder, de uitgave van Jan van der Noots Het Bosken en het Theatre door W.A.P. Smit, de Kamper Spreekwoorden door G.G. Kloeke als van deel iv van het Woordeboek van die Afrikaanse Taal. In 1970 trekt Kruyskamp zich uit de Commissie terug. Het is het begin van zijn steeds solitairder wordend bestaan. In 1976 legt hij het hoofdredacteurschap van Van Dale neer, maar hij werkt nog mee aan de elfde druk die in 1984 zou verschijnen: hij reviseerde de Aanhangsels. In totaal had hij een aandeel in vijf edities van Van Dale. Hij blijft nog publiceren, maar het aantal geschriften neemt uiteraard af. Dat kan ook niet anders bij zo'n indrukwekkende voorafgaande produktie. Kruyskamp sterft op 6 april 1990, een van de laatste neerlandici die op bijna alle deelgebieden van de neerlandistiek goed thuis was.
hans heestermans | ||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|