Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| ||||||||||
Levensberichten | ||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||
Martinus Adrianus Beek
| ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
Leipzig te gaan studeren. Ondanks de onaangename sfeer aan de universiteit daar, ‘beheerst door dolgedraaide S.A.-jongens’, kwam Beek in de ban van professor Albrecht Alt. Ook ontmoette hij daar Gerhard von Rad. Via Berlijn en Tübingen keerde hij terug met het ontwerp voor een geschrift over Daniël, waarop hij in 1935 promoveerde. Anloo in Drente werd in 1934 de eerste gemeente die hij als vrijzinnig hervormd predikant diende. In 1937 ging hij naar Groningen en in 1943 naar Enschede. In 1941 werd hij benoemd tot privaatdocent in de laatjoodse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, maar al een jaar later werd hij daar door de Duitsers ontslagen. In 1946 kreeg hij een benoeming als hoogleraar in de Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, als opvolger van de in de oorlog door de bezetters omgebrachte professor J.L. Palache. Daar werkte hij tot zijn emeritaat in 1974. Ook daarna bleef hij in Amsterdam wonen en werken. Een ernstig ongeluk waarvan hij slechts gedeeltelijk herstelde, zijn toenemende doofheid en ziekte van zijn vrouw wierpen een schaduw over zijn laatste levensjaren. Omringd door zijn boeken is hij op 31 juli 1987 gestorven.
Oude testament, bijbelvertaling, ‘Amsterdamse school’, Societas Hebraica, Tweestromenland, apocalyptiek, jodendom en Israël, Genootschap Ex Oriente Lux, Genootschap Nederland-Israël, Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme, Bijbels Museum, Omroepraad, Onderwijsraad, Praemium Erasmianum, Civitas, Grote Winkler Prins: wie Beek recht wil doen, zou in elk geval aandacht moeten schenken aan al deze onderwerpen. Voor elk ervan maakte hij zich op een of andere wijze verdienstelijk. En ook dat is nog maar een deel van alles waar hij zich voor inzette. Ieder die met hem in aanraking kwam, raakte onder de indruk van zijn persoonlijkheid. Zonder dat hij daarop uit was, had hij natuurlijk gezag en overwicht. Het praten over koetjes en kalfjes behoorde voor hem waarschijnlijk tot de allermoeilijkste zaken des levens; Bibeb kreeg voor een dubbelinterview in Vrij Nederland in het begin van de jaren zestig met de professoren Beek en J. de Graaf, die elkaar sinds hun studententijd kenden, niet meer van hem los dan een halve pagina kopij. Anderzijds was hij een groot verteller. Dat kwam tot uiting in de honderden lezingen die hij hield, in zijn colleges en preken, maar ook bij persoonlijke ontmoetingen. Over een onderwerp dat hem ter harte ging, was hij steeds bereid zijn vaak geestige, raak verwoorde mening te geven. | ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
Beek was een eminent oudtestamenticus, maar geen studeerkamergeleerde in de slechte zin van het woord. Voor zijn omgeving had hij een grote, zij het vaak kritische belangstelling, die ook uitmondde in een duidelijke politieke stellingname. Hij was lid van de P.v.d.A., behalve in de tijd van de Nieuw-Guineacrisis; toen was hij het zozeer met die partij oneens, dat hij zijn lidmaatschap opzegde. | ||||||||||
Oude testamentIn 1975 schreef hij Wegwijzers en wegbereiders, een biografie over een oudtestamenticus. ‘Met die oudtestamenticus bedoel ik dan mezelf maar ik beloof u dat het een extraverte biografie zal worden want het gaat, zoals we afspraken, om mijn vak en niet om mezelf.’ Uit dat boek wordt duidelijk welke centrale plaats de bijbel, en vooral het Oude Testament, in zijn denken en werken innam. De Hebreeuwse tekst van het Oude Testament was daarbij zijn uitgangspunt: ‘Het bijbels verhaal heeft zeggingskracht zoals het er ligt als uiteindelijke compositie.’ Dat er aan die tekst een lange ontstaansgeschiedenis vooraf was gegaan, ontkende hij niet, maar het zoeken naar de bronnen daarvan, in zijn tijd een populaire bezigheid van vele oudtestamentici, vond hij niet een kwestie van het eerste belang, vanwege het sterk hypothetisch karakter ervan. De Massoreten wisten wat ze deden toen ze de tekst vastlegden. Beek had groot respect voor de joodse omgang met de Hebreeuwse bijbel; hij oriënteerde zich daarbij op Buber en Rosenzweig, maar niet dan na een waarschuwing dat het niet de bedoeling was om de zogenaamde inleidingsgeschiedenis op het Oude Testament uit gemakzucht over te slaan. Bovendien was hij te zeer historicus om zich uitsluitend op het literaire vlak terug te trekken. Met zijn hermeneutische uitgangspunten inspireerde hij zijn leerlingen en kan hij als een grondlegger worden gezien van de zogenaamde ‘Amsterdamse School’. In zijn herdenkingsrede benadrukte Smelik het verschil tussen de voorzichtigheid waarmee Beek zijn ideeën uitte en de uitspraken van sommige van zijn leerlingen. Beeks originele en soms grensverleggende bijdragen tot de oudtestamentische wetenschap zijn vooral te vinden in zijn artikelen voor tijdschriften en feestbundels.Ga naar eind2 | ||||||||||
JodendomTijdens zijn studie raakte Beek bevriend met de uit Rusland afkomstige joodse boekhandelaar Jacob Ginsberg. Met humor vertelt hij over een voordracht die hij op verzoek bij Ginsberg thuis hield over de oudtestamentische wetenschapsbeoefening aan de universiteit van Leiden. ‘Het | ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
gezelschap van uit Rusland afkomstige joden wist er veel meer van en had bovendien weinig op met de universitaire bijbelkritiek.’ De joodse wijze van denken waarmee hij daar in aanraking kwam, boeide hem blijvend. Met respect spreekt hij over zijn joodse vrienden, van wie velen de oorlog niet overleefden. Hij onderhield goede contacten met de oudtestamenticus Seeligmann, evenals later met Fuks, beiden conservator van de joodse Bibliotheca Rosenthaliana, terwijl de geleerde en bijbelvertaler Martin Buber, wiens chassidische vertellingen hem tot zijn laatste dag begeleidden, grote indruk op hem maakte. Hoewel hij geen man was die snel emoties toonde, maakte hij in woord en geschrift en met zijn inzet voor het Genootschap Nederland-Israël vanaf 1950 duidelijk hoezeer de strijd van het joodse volk om te overleven en het lot van de jonge staat Israël hem ter harte gingen. Al snel na het ontstaan van de staat maakte hij een reis naar Israël. In 1957 verscheen De geschiedenis van Israël: van Abraham tot Bar-Kochba, daarna Israël: land, volk, cultuur. Graag trok hij naar de verschillende afdelingen van het Genootschap Nederland-Israël om lezingen te houden over aspecten van de jonge staat. Dat het Genootschap groeide en het na verloop van tijd nodig bleek om plaatselijke afdelingen op te richten, vond hij vanzelfsprekend. ‘Kleine landen moeten elkaar helpen’, was zijn uitgangspunt. Het Genootschap telt tegenwoordig zo'n dertig plaatselijke afdelingen. Vooral in Amsterdam leeft bij de oudere leden nog sterk de herinnering aan het werk en de persoon van professor Beek. | ||||||||||
Beek en zijn leerlingenDoor zijn overwogen, geestig en precies taalgebruik waren zijn colleges een genot om bij te wonen. Als hij aan het woord was, wenste hij niet in de rede gevallen te worden, maar na afloop was hij wel bereid tot gesprek. Onzin werd daarbij zeer beslist van de hand gewezen. Hij was voor zijn leerlingen heel open en royaal en stimuleerde een vlot verloop van de studie. Studenten die het doctoraalexamen hadden afgelegd, verzamelde hij bij zich thuis in een kring die later definitieve vorm kreeg in de door hem opgerichte Societas Hebraica Amstelodamensis. Er werd van de deelnemers verwacht dat ze om de beurt lezingen hielden over onderwerpen die samenhingen met hun promotie-onderzoek. Zo hield hij ook na afsluiting van de studie en later na de promotie contact met hen. Hij begeleidde acht promoties in de letterenfaculteit en zes in de theologische faculteit. Aanvankelijk vergaderde de Societas bij professor Beek thuis, waar me- | ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
vrouw Beek met haar hartelijkheid en de befaamde kraantjeskan met koffie ook de wat verlegen bezoekers al snel op hun gemak stelde. De Societas groeide uit tot een club van oudtestamentici en hebraïci die werkzaam zijn of waren aan een van de theologische instituten in Amsterdam: die van de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit of van de Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam. Twee- of driemaal per jaar komen de leden bijeen; er worden lezingen gehouden en men informeert elkaar over actuele zaken op het vakgebied. Tot aan zijn dood bleef Beek voorzitter; daarna nam K.A. Deurloo zijn taak over. Geïnspireerd door Beeks kritiek op gangbare vertalingen ziet de Societas het vertalen van de tekst van de Tenach als een belangrijke taak. Daaruit blijkt immers duidelijk de visie van de vertaler op de tekst. Tot de Societas behoren twee actieve vertaalgroepen, die vertalingen voorbereiden in de serie Een vertaling om voor te lezen, uitgegeven door het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting. | ||||||||||
ArcheologieBeek had grote belangstelling voor de archeologie van het Midden-Oosten. Een serie voordrachten voor de volksuniversiteit over de cultuurgeschiedenis van Mesopotamië vormde in 1950 de aanleiding tot het boek Aan Babylons stromen, en na een reis door Irak in 1956 verscheen de Atlas van het Tweestromenland, twee boeken die nog steeds van belang zijn. In Israël volgde hij met aandacht de opgravingen in Jeruzalem die eerst door Kenyon en later door de Israëlische archeologen werden ondernomen. Maar echt interessant werd het voor hem toch pas als er teksten gevonden werden. In Wegbereiders is het hoofdstuk ‘Archeologie’ dan ook geheel gevuld met tekstvondsten: de Mesasteen, de Gezerkalender, de brieven van Lachisj en natuurlijk ook de Dode-Zeerollen, die in 1947 werden ontdekt. Als bestuurslid van het Vooraziatisch Genootschap Ex Oriente Lux, waarvan hij in 1933 als student de oprichtingsvergadering meemaakte, bracht hij op het gebied van de geschiedenis en archeologie van het oude Midden-Oosten een brede kring belangstellenden bijeen. Beek was een warm voorstander van ‘democratisering van de wetenschap’. Hij stimuleerde iedereen met werkelijke belangstelling en gaf die mensen de kans zich goed te informeren. | ||||||||||
Kerk en maatschappijIn woord en geschrift wist hij velen buiten de academische sfeer te boeien. Hij had de gave om wezenlijke zaken zo te formuleren dat ze begrijpelijk | ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
werden voor geïnteresseerde lezers en toehoorders. Veelbeluisterd waren op zaterdagavond zijn radiovoordrachten voor de v.p.r.o.; zij vormden de basis voor het vele malen herdrukte Wegen en voetsporen van het Oude Testament. In het boekje ‘Hier blijven half alle ogenblikken’: een keuze uit het werk van M.A. Beek, samengesteld door L.W. van Reijendam-Beek, theologe evenals haar vader, staan enkele artikelen uit het Weekblad van de Nederlandse Protestanten Bond, die hem als scribent voor een breed publiek karakteriseren. Beek bleef zijn vrijzinnige afkomst trouw, onder andere als bestuurslid van de Centrale Commissie van het Vrijzinnig Protestantisme. Hij had een hekel aan elke vorm van fundamentalisme en fanatisme, en was een irenisch theoloog, die in alle redelijkheid bereid was tot samenwerking met andersgezinden. Hoewel hij duidelijk onderscheid aanbracht tussen kerkelijk en wetenschappelijk werk, preekte hij op zondagen graag in Amsterdam en omstreken. Ook op maatschappelijk terrein liet hij zijn sporen na: hij was jarenlang bestuurslid van het Bijbels Museum, en lid van de Omroepraad, de Onderwijsraad en het Praemium Erasmianum; wat dit laatste betreft vormde de uitreiking van de Erasmusprijs aan Martin Buber in 1963 voor hem een hoogtepunt. Nog steeds denken velen, en zeker niet alleen vakgenoten, met respect terug aan deze markante, inspirerende geleerde die op een zo eigen wijze de oudtestamentische wijsheid gestalte gaf.
hanna blok | ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|