Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989
(1989)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[pagina 99]
| |
Reinout Bakker
| |
[pagina 100]
| |
het medisch mensbeeld en pogingen tot herwaardering van de relatie artspatiënt kunnen in een beschouwing over moderne antropologische inzichten niet gemist worden.’Ga naar eind2 Ja, wijsgerige antropologie, het wijsgerig denken over de mens, was voor hem the heart of the matter. Bakkers grote kracht lag, waarschijnlijk door deze innerlijke gedrevenheid, in het doorgeven van culturele waarden en dat deed hij vooral op twee manieren, die vanzelfsprekend weer in elkaars verlengde liggen: hij schreef en hij sprak. Het woord was niet alleen zijn strijdwapen, maar ook zijn instrument om cultuur door te geven. Van het eerste getuigt een nimmer aflatende stroom ingezonden brieven in Trouw en nrc-Handelsblad; van het tweede getuigt een hele reeks populariserende filosofische geschriften en getuigen de vele berichten over zijn grote bekwaamheden als docent. Op beide kom ik terug, maar ik vermoed dat hier tevens al vermeld moet worden dat hij, die immers ook theoloog was, steeds is blijven preken. Wie het handhaven en het vernieuwen van onze cultuur hoog in het vaandel heeft geschreven, zal begrijpen dat goed onderwijs essentieel is. Als de nieuwe generatie niet in contact komt met de culturele traditie, gaat deze letterlijk on-herroepelijk verloren. Dat ook Reinout Bakker dit zo zag, blijkt al uit het voorafgaande. Maar je kunt het duidelijker zeggen. Het moderne onderwijs in Nederland vertoont - los van alle bezuinigingen - op diverse fronten een in Reinouts ogen bedenkelijke verschraling. Dat gold voor hem echter niet zozeer - en dit zou men van een classicus niet verwachten - voor het verdwijnende grondige onderwijs in de klassieke talen op de gymnasia en de huidige scholengemeenschappen. Met minder lesuren kun je nu eenmaal minder bereiken, zelfs als je de voortreffelijkste didactische methoden hanteert. Ook hier blijkt Reinout geen star traditionalist te zijn geweest. Meer dan vele leraren oude talen lief was, heeft hij ervoor gepleit één oude taal op de lesrooster te vervangen door filosofie. Voor hem was er genoeg van de antieke beschaving te redden via ander, op het inzicht geven in de antieke cultuur gericht onderwijs. Bovendien was zijn standpunt natuurlijk dat naast Athene en Rome ook Jeruzalem als derde steunpilaar van onze westerse cultuur niet vergeten mag worden. De verschraling in het onderwijs die Reinout ervoer als een niet te herstellen verlies, lag vooral in het terugschroeven van de vakken geschiedenis en Frans. Een generatie voor welke de geschiedenis ongeveer in 1914 begint, kent haar wortels en dus ook zichzelf niet, aldus Reinout; en wan- | |
[pagina 101]
| |
neer Frans een onbekende, niet meer gelezen taal wordt, snijdt men een belangrijk stuk weg van ons westers-Nederlands erfgoed. Niet omdat Reinout het belang van andere talen zoals het Engels of het Duits voor ons Nederlanders zou onderschatten, maar omdat klaarblijkelijk de even grote betekenis van het Frans door anderen niet wordt gezien. Frankrijk heeft zijn verdiensten in dezen onderkend en hem in 1981 tot officier in de orde van de Palmes Académiques benoemd. De discipline die als schoolvak in Nederland nooit iets had betekend en behalve aan de bijzondere universiteiten, zoals de Vrije Universiteit en de katholieke universiteiten, ook als algemeen propaedeutisch vak al lang was afgestorven, dat was de wijsbegeerte. Precies het vak waaraan Bakker zijn hart had verpand, het vak dat hem het meest centraal voorkwam in alle menselijke cultuur, dat hij dan ook aan de Rijksuniversiteit Groningen doceerde, en voor de invoering waarvan als schoolvak op het vwo hij sinds jaar en dag ijverde, als een van de eersten, misschien wel de eerste na de Tweede Wereldoorlog. Daar lag ook het terrein waar wij elkaar vonden, samenwerkten en vrienden werden.
Reinout Bakker werd geboren in het Friese dorp Minnertsga op 2 november 1920 als zoon van Hendrik Bakker (1895-1981) en Aukje Plat (1892-1980). Hij was de oudste zoon in een harmonieus gezin. Er werden nog twee broers en twee zusters geboren; met de twee jongsten scheelde Reinout tien jaar of meer. Zijn vader was onderwijzer, al gauw hoofdonderwijzer, die zeven jaar later Friesland voor Rhenen verruilde, maar spoedig verder trok naar Loosduinen (1932), waar hij direct na de oorlog een mulo heeft opgericht. Reinout was erg aan zijn familie verknocht en hij heeft het tot zijn grote vreugde mogen meemaken dat zijn ouders hun zestigjarig huwelijksfeest vierden. Hij was ‘gek op zijn ouders’, aldus een zuster, en hij belde heel regelmatig op. Toen deze zuster vroeg weduwe werd, was Reinout voor haar een grote steun. Het gezin was een ‘traditioneel orthodox christelijk schoolmeestersgezin’, aldus een van mijn zegslieden. De vader was meer rechtlijnig christelijk dan Reinout, maar ook de zoon was toch eigenlijk traditioneel fundamentalistisch, zegt men mij. Andere zegslieden menen dat zo vader noch zoon recht wordt gedaan. Ik durf daarover uit mijn eigen ervaring met Reinout geen definitief oordeel te vellen. Wat mij in Reinouts geloofsbeleving vooral heeft getroffen was openheid en respect voor ieders oprechte overtuiging, zonder dat je er een ogenblik aan hoefde te twijfelen dat | |
[pagina 102]
| |
deze man ooit uit innerlijke drang theologie had gestudeerd. Dat lijkt me ook uitstekend met elkaar te rijmen. Ik hoor hem nog op de avond van het feest na zijn afscheidscollege in zijn dankwoord aan zijn gasten beklemtonen hoe trots hij erop was getrouwd te zijn in een oecumenisch verband met een vrouw die haar katholiek geloof actief belijdt. In het gezin was hij niet alleen de oudste, maar blijkbaar ook de meest begaafde. Hij gold als het paradepaardje en hij was het buitenbeentje. Al op de lagere school was hij een opvallend goede leerling. Hij heeft zelfs twee klassen overgeslagen. (Hoe dit te rijmen is met de constatering dat hij toch als twaalfjarige aan het gymnasium begon, weet ik niet.) Dit buitenbeentje bezat wel een meccanodoos, maar ermee spelen deed hij nooit. Zijn grote belangstelling ging in literaire richting. Hij wilde een schrijver worden zoals W.G. van der Hulst; inderdaad schreef hij als scholier zijn eerste boek Johan's eerste Kerstvacantie en dat mocht hij bij zijn oom in Friesland op de schrijfmachine helemaal uittikken. Hij was dan wel spreekwoordelijk onhandig in technische dingen; als het erop aankwam kon hij toch wel met een schrijfmachine overweg. Kenmerkend voor hem is een anekdote dat zijn vader hem, toen hij nog heel klein was, om hem zoet te houden de Petit Larousse gaf en dat hij dat prachtig vond, dat boek met al die plaatjes. Tussen 1933 en 1939 bezocht hij het Christelijk Gymnasium in Den Haag, waar hij klasgenoot was van C.A. van Peursen, de filosoof die juist enkele jaren voordat Bakker in Groningen begon te doceren, het Noorden voor Leiden had verruild, een collega voor wie hij altijd zeer veel waardering heeft gehad en met wie hij ook samen publiceerde.Ga naar eind3 Ook op het gymnasium bleek Reinout een voortreffelijk leerling, die altijd hoge cijfers scoorde. Op het eindexamen (alfa) in 1939 deed hij het relatief minder goed, naar men zegt door nervositeit. Al in de dagen van de lagere school had hij de hele bijbel willen overschrijven. Toch ging hij na het eindexamen klassieke letteren studeren, misschien wel op aandrang van zijn vader. In elk geval, toen hij later voor de theologie wilde kiezen, moet zijn vader hem hebben voorgehouden dat hij beslist de studie in de klassieken moest afronden. Het heeft, denk ik, Reinout nooit gespeten dat hij beide studies heeft volbracht. Intussen ging zijn pad als student niet over rozen. Hij begon in 1939 in Leiden, de universiteit die door de moedige houding van Cleveringa en anderen al spoedig door de bezetter werd gesloten. In oktober 1942 kon Bakker in Amsterdam het kandidaatsexamen in de klassieke letteren afleg- | |
[pagina 103]
| |
gen. Dat was vlot, zeker onder de gegeven omstandigheden, want in die tijd was een kandidaats klassieken door de veelzijdigheid ervan een heel zwaar examen, dat minstens drie jaar vergde. Reinout weigerde de loyaliteitsverklaring te tekenen, die de Duitse bezetter van de studenten eiste, en moest in 1943 onderduiken. Gedwongen arbeidsdienst voor de vijand in Duitsland was het onaanvaardbare alternatief. De onderduikperiode, gedeeltelijk samen met zijn jongere broer Henk, met wie hij ook vroeger al slaap- en studeerkamer had gedeeld, speelde zich op verschillende plaatsen af; ook in zijn geboortedorp heeft Reinout in die tijd nog onderdak gevonden. Zelf schrijft hij: ‘Reeds in de onderduikjaren was er interesse ontstaan voor de theologische studie, omdat deze studierichting meer ruimte bood voor contact met mensen dan een zuiver filologische: de oorlogsjaren hadden mij de betekenis van de relatie en omgang met mensen van allerlei rang en stand leren inzien. De plaatselijke predikant van mijn schuiloord gaf mij lessen in het Hebreeuws en leende mij boeken, zodat ik mij de eerste beginselen van de theologie eigen kon maken.’Ga naar eind4 Begin 1945 werd hij verraden, door de Duitsers gearresteerd en naar het strafkamp Wilhelmshafen overgebracht. Dank zij de bevrijding in mei 1945 heeft Reinout er maar enkele maanden hoeven te zijn. Niettemin - misschien als gevolg van het feit dat de oorlog op zijn eind liep en juist daardoor ook in die concentratiekampen die geen vernietigingsoorden waren, het leven meer dan rampzalig was - moet deze periode voor Reinout verschrikkelijk zijn geweest. Hij heeft er, ook volgens de mededelingen van zijn naaste familieleden, eigenlijk nooit over gesproken. Ikzelf was al jarenlang met Reinout bevriend voordat ik er terloops achter kwam dat hij ooit in een kamp had gezeten. Meer dan dat ook Reinout de bezetters bepaald niet had liefgehad, wist ik lange tijd niet. En Reinout was op het eerste gezicht de openheid zelve. Die tijd heeft een onuitwisbaar stempel op hem gezet, wat er ook precies gebeurd moge zijn. Eén ding weten we trouwens wel: zijn gezondheid had ernstig geleden. Gelukkig behoorde hij tot diegenen die voor herstel van hun gezondheid vlak na de oorlog een tijdlang in het gastvrije Denemarken mochten verblijven. Naar dit land is hij, de reislustige, ook later nog teruggekeerd. Reinouts gezondheid was heel slecht. Of dit een blijvend gevolg is geweest van deze oorlogsperiode, is niet met zekerheid te zeggen. Het feit dat hij onmiddellijk na de bevrijding twee studies tegelijk aanpakte is onder deze omstandigheden evenmin bevorderlijk geweest. Hij moet zelfs overspannen zijn geraakt. Kenmerkend is mijn eerste herinnering aan | |
[pagina 104]
| |
Reinout; die was paradoxaal genoeg dat ik hem niet leerde kennen. Na jaren van verblijf in het buitenland was ik een vreemdeling in het Nederlandse filosofische Jeruzalem, maar in dit kleine wereldje ontmoette en kende ik toch binnen enkele maanden vrijwel ‘iedereen’. Maar niet Reinout; die was ziek. Hij heeft een aantal operaties van uiteenlopende aard moeten ondergaan, maar wat hem vooral parten speelde was zijn suikerziekte. Hij liet, stralend opgewekt als hij was of tenminste leek, er nooit veel van merken, alleen indirect. Deze kwaal brengt immers met zich mee dat je regelmatig moet eten. Nu was Reinout wel geneigd dit te verwaarlozen, maar ik heb er toch menig moment aan te danken waaraan ik nu met vreugde terugdenk. Hoe vaak zei hij niet na een van onze talloze vergaderingen: ‘Kom joh, zullen we niet nog even samen iets gaan eten.’ En dat deden we dan en het waren steeds heel genoeglijke ogenblikken. Je verveelde je niet in het gezelschap van Reinout. Terug naar de student Bakker. Hij zette zijn, nu dubbele, studie in Utrecht voort en deed in december 1945 zowel doctoraalexamen klassieke letteren als het propaedeutisch examen theologie. Hij had klaarblijkelijk in zijn onderduiktijd niet stilgezeten. De theologische studie werd vlot voortgezet en Reinout kon, nog juist voordat zijn promotor Severijn met emeritaat ging, in 1954 een eerste afronding eraan geven door het verdedigen van zijn proefschrift Het wijsgerig en psychologisch denken van Carl Gustav Carus in het licht van zijn godsbeschouwing. De erin verdedigde interpretatie van Carus' opvattingen werd destijds lang niet algemeen aanvaard, maar vindt tegenwoordig veel instemming. Dat pleit bepaald niet tegen de filosoof Bakker. Want dat dit proefschrift, dat hem tot doctor in de theologie maakte, in hoge mate filosofisch georiënteerd was, blijkt ieder die het boek ter hand neemt. Jammer genoeg kan ik hier niet verder op dit proefschrift ingaan. Ik volsta ermee te zeggen dat de in Nederland relatief weinig bekende Carus (1789-1869) een boeiende figuur is geweest, die - hoewel van huis uit arts en chemicus - vooral baanbrekend heeft gewerkt op het gebied van de psychologie en een originele filosofische godsopvatting heeft verdedigd. Tot op zekere hoogte bereidt hij het werk voor van mensen als Eduard von Hartmann, de ooit beroemde filosoof van het onbewuste, en zelfs van Freud. De tweede afronding was het afleggen van het kerkelijk examen in 1958, waarmee Reinout preekbevoegdheid verwierf. Die heeft hij - zoals gezegd - regelmatig gebruikt, maar predikant is hij nooit geweest. Hij was intussen al leraar oude talen aan het Christelijk Gymnasium in Utrecht, | |
[pagina 105]
| |
sedert 1954 in volledige betrekking. Hij gaf er ook het facultatieve vak Hebreeuws en sedert 1960 doceerde hij tevens filosofie aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Amsterdam, waar hij een ander, door hem als stimulerend ervaren publiek kreeg en stimulerende collega's ontmoette. Ongetwijfeld was Reinout Bakker in de eerste plaats filosoof. Maar dat was een vak dat je toen niet ‘sec’ studeerde. In zijn tijd kwamen de filosofen meestal uit de rangen van de theologen en de classici; welnu, dat was hij allebei.Ga naar eind5 In zijn jaren als leraar heeft hij in feite zeer uitgebreid filosofie gestudeerd, zoals uit menig artikel blijkt en uit de hele reeks boeken die, vooral sedert hij hoogleraar was geworden, elkaar snel opvolgden. Inderdaad, na een korte aanloop als wetenschappelijk hoofdmedewerker werd hij in 1964 hoogleraar in de wijsbegeerte te Groningen. Dat was precies het jaar dat de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs, die de Centrale Interfaculteit had ingesteld, in werking trad. Samen met zijn collega en vriend Bernard Delfgaauw heeft Reinout er zijn schouders onder gezet, gesteund natuurlijk door een aantal anderen. Zijn oratie in 1965 onder de veelzeggende titel Noodzakelijke samenwerking. Merleau-Ponty's bijdrage tot een gesprek tussen filosofie en wetenschap was een pleidooi voor de gedachte van een Centrale Interfaculteit; het was tevens een pleidooi voor de samenbindende taak van de wijsbegeerte elders, bij het v.w.o. Reinout als hoogleraar en docent is een chapiter apart. Dat hij met hart en ziel college gaf, zal niet verbazen. Juist ook als docent was hij enthousiast en enthousiasmerend. Zijn taak was heel wijd, en zijn onderwijs beperkte zich niet tot hoofdvakstudenten. Inhoudelijk heeft hij ondanks zijn grote liefde voor de antieke wijsbegeerte in de eerste plaats gekozen voor moderne richtingen als de fenomenologie, het existentialisme; dit alles concentreerde zich natuurlijk op de wijsgerige antropologie. In verband met zijn publikaties kom ik hierop beneden terug. Volgens de berichten gebruikte hij op college met voorliefde vreemde woorden, die soms niemand begreep. Hij genoot ervan, maar het was ook onderdeel van zijn didactische techniek. Het was een hobby van hem afleidingen uit het Hebreeuws, Grieks en Latijn uit te leggen en de studenten waren hem hiervoor dankbaar, aldus een van zijn oud-studenten. Ook zo droeg hij cultuur over. Hij was enthousiasmerend, maar hij bewaarde wel afstand tot de studenten. ‘Híj was de docent,’ aldus een zegsman. In dit licht is het begrijpelijk dat hij, volgens een andere zegsman, de studentenonrust van het eind | |
[pagina 106]
| |
der jaren zestig niet kon verwerken. Ik heb hem pas enkele jaren later van nabij leren kennen en kan dit niet beoordelen. Wel heb ik geconstateerd dat, zo joviaal als hij was, hij zich toch niet gemakkelijk liet tutoyeren (behalve onder professoren). Zijn enthousiasme had tot gevolg dat hij moeilijk verdroeg als de studenten niet ‘met hem meegingen’ in zijn betoog. Dat iemand geen aandacht toonde, kon hij al helemaal niet hebben. Het is voorgekomen dat iemand een appel wilde eten tijdens college. Toen schoten Reinouts ogen vuur en vlam. Dat was inbreuk op de ‘heiligheid’ van het college. Het contact met de studenten hield niet op bij de collegebanken. Hij maakte ook reizen met hen, bijvoorbeeld naar het Husserl-archief in Leuven. Maar het meest markante was wel de voortzetting van de contacten in de tentamens. Hij nam er veel af en deed dat met grote inzet. Het moet regelmatig zijn voorgekomen dat studenten bij Bakker thuis tentamen moesten afleggen. Je werd dan, ook vroeg in de ochtend al, met een glas wijn ontvangen en bij één glas bleef het niet. Hij woonde toen in Bedum, ten noorden van Groningen. Enigszins doezelig realiseerden de studenten zich dan op de thuisreis in de trein dat ze veel wijsbegeerte hadden genoten tijdens hun tentamen, maar Bacchus' gaven niet minder. Dergelijke bezoeken aan Bedum beperkten zich dan ook niet tot de tentamens. Reinout hield ware filosofische symposia bij hem thuis en dus ‘symposia’ in de oorspronkelijke betekenis. Het zal duidelijk zijn dat zo iemand, al raakte zijn gezondheid steeds verder aangetast, er niet gemakkelijk op inging toen een beroep op hem werd gedaan om van de v.u.t.-regeling gebruik te maken, dus zijn hoogleraarschap al voor zijn vijfenzestigste neer te leggen. Maar de reden, dat anders ontslag dreigde voor een jongere docent - iets wat in deze tijd van bezuinigingen maar al te reëel is -, gaf de doorslag. Reinout ging en beleefde een glorieus feest op de dag van zijn afscheidscollege in 1984.
Reinout Bakker was duidelijk een man die gezelligheid zocht en in een bepaalde zin ook gemakkelijk vond. Maar toch was die gezellige, spontane openheid niet de hele Reinout. In sommige opzichten lijkt hij een zoeker gebleven te zijn, in zijn rusteloos werken en wellicht ook anderszins. Zo was er zijn reislust. Dat hij naar Denemarken ging, heb ik al gememoreerd. Vaak ging hij met familieleden of vrienden. Zo reisde hij al vroeg met zijn schoolgenoot en latere zwager Frans Bartlema naar Kortrijk, een plaats die hem vanwege het gebeuren in de Eerste Wereldoorlog bijzonder in- | |
[pagina 107]
| |
teresseerde. Hij is zelfs met vakantie naar Kenia gegaan in een tijd dat dat nog niet in de mode was. En blijkbaar ook naar andere Afrikaanse landen. Maar we slaan de plank niet mis als we de landen om de Middellandse Zee als zijn favoriete reisdomein beschouwen en daarbij in de eerste plaats aan Griekenland denken. Met zijn onverwoestbaar enthousiasme is hij in de jaren tachtig nog colleges Nieuwgrieks gaan volgen bij zijn collega Wim Aerts. Want ook voor een classicus is Nieuwgrieks geen gemakkelijke taal. En natuurlijk kreeg je dan fraaie prentbriefkaarten uit Griekenland met gelukkig niet al te uitvoerige en dus nog begrijpelijke berichten in de landstaal. Griekenland heeft voor een door de meesten van zijn verwanten en vrienden niet voorziene ontwikkeling in Reinouts leven gezorgd. Reinout was nooit getrouwd geweest. Waarom niet, dat is een vraag waarop verscheidene antwoorden zijn gegeven, die geen van alle erg zeker zijn, anderzijds elkaar niet uitsluiten. Dat hij bij zijn slechte gezondheid een huwelijk niet aandurfde is een plausibele, maar waarschijnlijk toch zeer onvolledige verklaring. Zijn boeken waren zijn kinderen, heeft men mij gezegd. Ik denk zeker dat zijn grote werkijver en zijn grote produktie een compensatie zoeken aanduiden, maar dat is geen verklaring, eer de omkering ervan. Reinout was niet alleen gemakkelijk in de omgang en maakte dus gemakkelijk kennissen, hij was ook allerminst ongevoelig voor vrouwelijke charmes. Maar het had nooit tot iets geleid. Tot hij op het Griekse eiland Korfoe Gemmy Hovers ontmoette. Op een terrasje, volgens de berichten. Ik had Gemmy eigenlijk moeten vragen of de volgende anekdote waar is, maar deze is zo ‘ben trovato’ dat ik het risico van haar ontkenning niet heb genomen. Het verhaal dan gaat dat de onhandige Reinout schutterig en zonder succes probeerde een nieuw filmrolletje in zijn camera te krijgen; Gemmy zou toen hebben gezegd: ‘Zal ik het even voor u doen?’ Dat zijn ze beiden ten voeten uit. De onhandige Reinout en de praktische Gemmy, de professorale noorderling en de geroutineerde zakenvrouw van bezuiden de grote rivieren. In september 1980 trouwden zij. En voor zover een derde het kan beoordelen, is dit een heel gelukkig huwelijk geweest. Reinout, die een leven lang zichzelf had moeten beredderen en dat binnen grenzen ook kon, zoals ik zelf heb ervaren als ik bij hem in Bedum logeerde, genoot ervan dat Gemmy zo voortreffelijk en efficiënt voor hem zorgde. Zijn zuster vertelde mij dat hij uit de grond van zijn hart kon zeggen: ‘O Gemmy, wat heb je vandaag toch weer heerlijk gekookt.’ Maar die zorg strekte zich veel | |
[pagina 108]
| |
verder uit; zijn hele leven was nu geregeld zonder dat hij er zelf moeite voor hoefde te doen. Ook is het opvallend met hoeveel gemak Gemmy, die uit een heel andere sfeer kwam, onmiddellijk haar plaats vond in het Groningse, zowel in het universitaire milieu als in katholieke kringen.
Over twee belangrijke elementen in het leven van Reinout Bakker moet ik meer zeggen, zijn ijveren voor filosofie-onderwijs en over zijn betekenis als filosoof. Omstreeks 1970 zijn er onafhankelijk van elkaar twee initiatieven genomen. Cor Schavemaker, toen filosofiestudent in Utrecht, gaf door een enquête de stoot die begin 1971 leidde tot de vorming van een groepje van vier personen, die in het kielzog van een speciaal nummer van Wijsgerig Perspectief (november 1970)Ga naar eind6 een nog steeds bloeiende Vereniging voor Filosofieonderwijs (v.f.o.) oprichtten. Ik was een van deze vier mensen en ook lid van het eerste bestuur. Als zodanig legde ik het contact met de mensen van het andere initiatief, dat als het ‘Leeuwarder experiment’ bekendstond. Dit hield in dat aan het Stedelijk Gymnasium te Leeuwarden met toestemming van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen bij wijze van experiment filosofie als eindexamenvak kon worden gekozen; zoveel enthousiasme had de leraar godsdienstonderwijs van het Leeuwarder Gymnasium, Alle Pieron, voor de wijsbegeerte gewekt. Natuurlijk was Bakker er vanaf het eerste moment bij betrokken. Niet alleen maakte hij het mogelijk dat de theoloog Pieron (ook hij!) als de betrokken leraar net op tijd een doctoraalexamen filosofie kon doen en daarmee de vereiste lesbevoegdheid verwerven. Reinout werd ook onmiddellijk lid van de door het departement ingestelde ‘begeleidingscommissie’ bij het experiment. De beide andere leden waren de inspecteurs bij het voortgezet onderwijs, Jan Zonneveld en Wil de Jong; de classicus Zonneveld vanwege zijn grote belangstelling in die richting en de wiskundige De Jong puur toevallig: omdat hij de voor Leeuwarden verantwoordelijke inspecteur was. Maar zelden heeft het geografische toeval een gelukkiger hand gehad. Wil de Jong heeft jarenlang in deze commissie meer dan voortreffelijk werk geleverd. Ik kan erover oordelen, want al spoedig was ik als gevolg van de gelegde contacten het vierde lid van deze commissie. Lange tijd overigens de facto, doordat het ministerie geen uitbreiding tot vier leden wenste, later ook de iure, toen een van de anderen zich wegens pensionering terugtrok. Het experiment kwam helaas net op een ongelukkig ogenblik. Eerder was het in het verzuilde Nederland nooit werkelijk denkbaar geweest zo- | |
[pagina 109]
| |
iets als filosofie als schoolvak te introduceren: voor ‘philosophy’ als levensbeschouwing was de dominee, was de pastoor de aangewezen man. Dat het in andere landen heel anders lag, dat bijvoorbeeld in Frankrijk, het door Bakker zo beminde land, filosofie een belangrijk verplicht eindexamenvak was, was tot Nederland nauwelijks doorgedrongen.Ga naar eind7 Maar helaas, toen het geestelijk klimaat rijp was voor invoering van filosofie op de gymnasia en andere instellingen van voortgezet onderwijs, was het financiële tij gekeerd. Het ministerie was wel bereid om aan elke school die met een goed gefundeerd verzoek kwam om aan het experiment te mogen deelnemen, de toestemming ertoe te verlenen, maar de financiële armslag was nihil. Het gevolg hiervan is dat Bakkers troetelkind, het filosofie-onderwijs op het v.w.o., nog steeds in de kinderschoenen staat. Slechts een klein aantal scholen neemt aan het experiment deel, onder andere in Groningen. Zou dat toeval zijn? En doordat ‘avondscholen’, volwassenenonderwijs, iets meer armslag hadden, is op dit tijdstip het aantal scholen uit die kring groter dan uit het ‘reguliere’ onderwijs. Dat is beslist niet wat Reinout in de eerste plaats voor ogen stond, hoe blij hij ook met elke uitbreiding was. Maar het ging hem tenslotte om het bewaren van cultuur en culturele waarden juist bij de volgende generatie. Dit stipte ik in het begin van dit levensbericht al aan. Filosofie is voor de politici een onbelangrijke zaak, misschien wel zoals cultuur in het algemeen. In elk geval blijft de normalisering van het experiment, dat wil zeggen het invoeren van filosofie als een van de normale keuzevakken voor het eindexamen, ondanks vage beloften nog steeds uit.Ga naar eind8 Een experiment dat al meer dan vijftien jaar duurt is een vreemd experiment. Duidelijke criteria voor het als gelukt beschouwen van het experiment zijn er van hogerhand nooit geboden.
De filosofische betekenis van Reinout Bakker. Is hij niet meer dan een popularisator geweest van de filosofische opvattingen van anderen? Dat zou al heel honorabel zijn. Een blik op zijn bibliografie leert dat hij dit in elk geval óók is geweest. Dat past ook bij de grondhouding van Bakker, zoals ik die heb trachten te schetsen. Een van zijn bekendste boeken is het telkens herdrukte en bijgewerkte De geschiedenis van het fenomenologische denken, dat in het jaar dat Bakker hoogleraar werd zijn eerste druk beleefde. En dat is een heel grondig werk, dat de fenomenologie in een breed historisch kader plaatst om vervolgens een heldere uiteenzetting te geven van de gedachten van de grondlegger van de fenomenologie als wijsgerige richting, Edmund Husserl, en van anderen, onder wie ook degenen die de | |
[pagina 110]
| |
fenomenologie ombogen in de richting van de existentie-filosofie (Heidegger), respectievelijk het existentialisme (Sartre), alle aandacht krijgen. Dat de man een apart hoofdstuk krijgt, die hem bijzonder sympathiek was, aan wie hij al in 1965 een aparte monografie wijdde en die tegenwoordig als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stroming wordt beschouwd, M. Merleau-Ponty, spreekt vanzelf. In latere drukken is een hoofdstuk over Levinas toegevoegd. Een tamelijk willekeurig gekozen citaat uit dit boek moge illustreren hoezeer Bakker tevens zelf aan het woord is (in de eerste druk p. 109, uit het begin van het hoofdstuk over Max Scheler): ‘Voor velen betekent de term ‘filosofie’ een abstract-theoretisch bezig-zijn met allerlei problemen, die de concrete werkelijkheid van de gewone man niet of nauwelijks raken. Voor velen is filosoferen een niet au sérieux te nemen tijdverdrijf. Dit is een ernstig misverstand, dat dan kan worden opgeruimd, wanneer we leren inzien dat filosoferen een zaak is van de mens. Het filosoferen is een persoonlijke aangelegenheid, een vragen en antwoorden van de mens zelf. Filosoof-zijn is niet iets vrijblijvends, maar onze existentie is erbij betrokken.’ Dit citaat zou gemakkelijk kunnen worden voortgezet. Hier blijkt ook al dat Bakker in zijn filosoferen vooral bij de ethiek en de antropologie zal terechtkomen. Hij zal dan ook de op dit ogenblik niet door allen gehuldigde opvatting blijven verdedigen dat ethiek niet kan zonder een filosofische antropologie. Het gaat hem om de mens en om diens zijn, diens handelen. Als hij zijn monografie over Het anonieme denken: Foucault en het structuralisme (1973) publiceert, dan is dat dan ook, zoals Struyker Boudier terecht opmerkt, ‘om de existentieel-fenomenologische antropologie beter tot haar recht te doen komen’.Ga naar eind9 Inderdaad, Bakker had groot respect voor structuralistische denkers, Foucault in de eerste plaats, en hij kon hun opvattingen ook niet veronachtzamen. Maar hij blijft wezenlijk ‘modern’, dat wil zeggen gebonden aan het prestructuralistische filosoferen; voor hem is het menselijke denken en doen niet anoniem, maar concreet persoonlijk. Samenvattend, de filosoof Reinout Bakker filosofeerde met zijn hele persoonlijkheid, was oprecht betrokken bij de grote problemen van de mens en diens cultuur, meende ook dat er voor de mens een mogelijkheid (en dus een verantwoordelijkheid) was om zelf zijn antwoorden te zoeken. In die richting kan men ook het katholieke trekje zoeken dat Struyker Boudier in hem meent te ontwaren (zie het slot van noot 7). De rusteloos- | |
[pagina 111]
| |
heid van een Sokrates, door Merleau-Ponty in zijn Lof der wijsbegeerte zo schitterend weergegeven, was dan ook zijn groot voorbeeld. Dat hij een vertaling van Merleau-Ponty's rede met deze veelzeggende titel heeft verzorgd, spreekt welhaast vanzelf. Na zijn emeritaat had hij nog vele plannen. Zo keerde hij terug tot zijn oude liefde, de antieke wijsbegeerte. Een boekje met tekstfragmenten van de sofisten heeft hij nog kunnen publiceren. Een onmiddellijk erna op stapel gezet werkje over Xenophanes heeft zijn goede vriend Bernard Delfgaauw moeten voltooien. Maar ook al is hij voor de huidige verhoudingen niet echt oud geworden, hij heeft een rijk en werkzaam leven gehad. Hij is kenmerkend genoeg tijdens een vakantiereis door Spanje gestorven, eigenlijk niet onverwacht, maar het is toch door zijn vele vrienden als een schok ervaren. Dat was op 25 maart 1987. Hij werd op 2 april onder overweldigende belangstelling in Peize, waar hij en Gemmy waren gaan wonen, begraven. De Dienst der Gedachtenis in de naburige dorpskerk was indrukwekkend. Zovelen waren van heinde en verre gekomen. Blijkbaar had Reinout Bakker voor zeer velen veel betekend.Ga naar eind10
M.F. Fresco | |
[pagina 112]
| |
Voornaamste geschriftenVoor bibliografische gegevens zie men de in noot 1 genoemde Studia in honorem Reinout Bakker, p. 159-164. | |
Aanvullingen:Kan de wijsgerige antropologie nog bestaan? Afscheidscollege, opgenomen in Studia in honorem Reinout Bakker (red. Bernard Delfgaauw, Huib Hubbeling en Willem Smith), Groningen 1984, p. 147-158. Bibliografie in o.c., p. 165-167. De mens, maat van alle dingen: Fragmenten uit de Griekse sofistiek, ingeleid, vertaald en geannoteerd door prof. dr. R. Bakker. Kampen 1986. Xenophanes van Colophon, Tegen de fabels van weleer. Fragmenten van de dichter-filosoof, ingeleid, vertaald en toegelicht door R. Bakker en B. Delfgaauw. Kampen 1987. (Bij Bakkers overlijden onvoltooid, door Delfgaauw voltooid en persklaar gemaakt.) Filosofie en wetenschap. Kampen 1987. (Herdruk van Bakkers intreerede en van zijn afscheidscollege, uitgegeven en ingeleid door B. Delfgaauw.) (Bovendien is er nog een herdruk verschenen van: Merleau-Ponty, Voorwoord tot de fenomenologie van de waarneming. Ingeleid, vertaald en geannoteerd door dr. R. Bakker. Kampen 1986.) |
|