Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1988
(1988)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Wilhelm Franz Lichtenauer
| |
[pagina 169]
| |
ren.Ga naar eind3 Deze grootvader bracht het tot welstand en aanzien, hetgeen mag blijken uit zijn huwelijk met Elisabeth Montauban van Swijndregt, telg uit Waalse, Franse en Hollandse families die in het verleden belangwekkende, soms belangrijke figuren hadden voortgebracht op het gebied van handel, scheepsbouw, magistratuur en politiek.Ga naar eind4 Van moederszijde stamde Lichtenauer af van de artistieke familie Heyblom, met Engels-Schotse voorouders.Ga naar eind5 Internationaler kon het al niet, en hij werd dan ook een ware Europeaan tot in Straatsburg toe, met een uitgesproken voorkeur voor de Franse cultuur (en dus een enthousiast lid van de Alliance Française). Zijn talen beheerste hij voortreffelijk. Met meer recht dan Erasmus mocht hij zich Roterodamus noemen: zijn geboortestad bleef hij levenslang trouw. Op 11 mei 1900 kwam hij ter wereld in het grote huis aan de Zuidblaak boven het familiebedrijf, waarvoor hij in zijn jonge jaren veel administratief werk zou verzetten. Na het bombardement in 1940 heeft hij de eens zo levendige buurt beschreven met een opvallend scherpe herinnering voor details.Ga naar eind6 In zijn jeugd was de Blaak een winkel- en uitgaanscentrum van belang, en aan het aangrenzende toenmalige Beursplein lag de sociëteit Amicitia, waarvan Renting fijntjes opmerkte dat deze voor middenstanders ontoegankelijk was...Ga naar eind7 Lichtenauer stamde dus uit een welvarend, typisch liberaal middenstandsgezin, gevestigd in de eens zo prachtige omgeving van de imposante binnenhavens en de opvallende Lutherse kerk. Deze werd door het gezin, hoewel het Luthers was, overigens niet gefrequenteerd. Daarom is het merkwaardig dat hijzelf door de nu eenmaal traditionele catechisatie een bewust christen werd en een trouw kerkganger. Uiteraard is ook in deze kring dankbaar gebruik gemaakt van zijn bekwaamheden: mettertijd werd hij ouderling-diaken en lid van de synode. Op het politieke vlak opteerde hij voor de Christelijk-Historische Unie. Op de welbekende hbs aan de 's-Gravendijkwal bleek Lichtenauer een briljante leerling alsmede een geboren organisator in het verenigingsleven. In het gedenkboek wordt zijn huwelijk met Johanna Petronella van Rhijn (1923) vermeld onder de ‘schoolhuwelijken’ van dit toentertijd nog maar kort geëmancipeerde onderwijsinstituut.Ga naar eind8 Bijzondere vermelding verdienen de geschiedenislessen van dr. C. te Lintum, die de grondslag legde voor de meer dan gewone historische belangstelling van Lichtenauer.Ga naar eind9 Na de hbs koos hij alsnog, via aanvullend staatsexamen, voor de studie in de rechten te Leiden. Snel afgestudeerd werd hij in 1922 te werk gesteld bij de Rotterdamse Kamer van Koophandel, waar hij spoedig adjunct-se- | |
[pagina 170]
| |
cretaris werd, en in 1935 algemeen secretaris. Deze invloedrijke functie bleef hij tot 1950 vervullen. Lichtenauer muntte uit door intelligentie, werkkracht en organisatietalent, en bovendien door een verbluffende schrijfvaardigheid. Alle mogelijke verslagen, adressen en publikaties van de Kamer waren van zijn hand. Zo verzorgde hij, samen met de latere burgemeester Van Walsum (toen ook aan het secretariaat verbonden), in 1928 het Gedenkboek bij het honderdvijfentwintig-jarig bestaan van de Kamer van Koophandel, in feite een bijna duizend bladzijden tellende economische geschiedenis van de stad, waarvan hij het grootste deel voor zijn rekening had genomen. Dit was meteen zijn debuut als historicus; hij werd dan ook spoedig opgenomen in het jonge, door professor Sneller voorgezeten genootschap De Maze, een kring van historici die zich hadden beziggehouden met Rotterdam en omstreken. In 1932 zag hij bovendien kans, cum laude te promoveren op een dissertatie over de vernietigende verjaring, en hoewel hij daarna nog enkele juridische publikaties op zijn naam bracht, zou hij zich toch meer tot historicus ontwikkelen, vooral na de oorlog. Als algemeen secretaris van de Kamer van Koophandel werd hij spoedig de rechterhand van de nieuwe voorzitter mr. K.P. van der Mandele, de legendarisch geworden ongekroonde koning van de Maasstad.Ga naar eind10 Hij zou dit blijven, ook nadat hij in 1950 voorzitter van de Raad van Bestuur was geworden van een cargadoors- en transportonderneming en als gewoon lid aan de Kamer verbonden bleef. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de vele van visie en ondernemingsgeest getuigende initiatieven die van de grond kwamen in de twee na-oorlogse decenniën, en die tot het wonderbaarlijke herstel van de stad geleid hebben. In Rotterdam kon toen alles, naar men zei.Ga naar eind11 De jaren van de burgemeesters Oud en Van Walsum waren tevens die van het goed met hen samenwerkende duo Van der Mandele-Lichtenauer. Ze moeten elkaar hebben aangevuld, de stroeve autoritaire ‘k.p.’ en zijn welbespraakte aimabele medewerker; naar buiten vormden zijn wel een contrast. In 1956 verliet Lichtenauer het havenbedrijf om voorzitter te worden van Scheepvaartvereniging Zuid, de bekende organisatie van werkgevers. Gelukkig was er toen nog betrekkelijk weinig arbeidsonrust, zodat hij in hetzelfde jaar eveneens zitting kon nemen in de Eerste Kamer. Weer kwamen er allerlei nevenfuncties op hem af: curatorschap van de School voor Maatschappelijk Werk en van de Nutsacademie, voorzitterschap van de Culturele Raad van Zuid-Holland, lid van de Beneluxraad, van de Raad | |
[pagina 171]
| |
van Europa en het Europees Parlement, van enkele staatscommissies en nog veel meer. In 1959 was er zelfs ernstig sprake van een ministerszetel in het kabinet De Quay. Het ging niet door, maar drie jaar later kreeg Lichtenauer gelegenheid, zijn fantastische carrière te voltooien als lid van de Raad van State (1962-1972). Ondanks zijn toenemende landelijke en internationale bekendheid bleef Lichtenauer een typisch Rotterdamse figuur. Van de reeds genoemde wetenschappelijke kring De Maze was hij voorzitter geworden, en ook van het meer populaire historische genootschap Roterodamum. Hij had het in 1947 opgericht samen met mr. H.C. Hazewinkel, dr. F.K.H. Kossmann, J.E. van der Pot, dr. L.J. Rogier, mr. J. Dutilh jr. en enkele anderen. Naast de bevordering van de geschiedbeoefening had het ten doel, de kennis van het locale verleden in brede kring levend te houden door bijeenkomsten, boekuitgaven en excursies; het nam het bestaande Rotterdams Jaarboekje onder zijn hoede en bevorderde initiatieven inzake herdenkingen, restauraties, monumenten - allemaal dingen waarvoor Lichtenauer zich persoonlijk inzette. Uiteraard moet de stichting van Roterodamum worden gezien tegen de stedelijke achtergrond van materiële en culturele wederopbouw. Dit gold ook voor de Kring van Rotterdamse Auteurs, waarbij Lichtenauer zich uiteraard aansloot.Ga naar eind12 Langzaam maar zeker begon onze gehavende stad zich te herstellen. Achteraf gezien was het een boeiende en levendige tijd, voor mij een beetje verpersoonlijkt in de onvermijdelijke figuur van Lichtenauer. Ik zou niet eens meer weten bij welke gelegenheid ik kennis met hem heb gemaakt; overal ontmoette men hem: tijdens bijeenkomsten van Auteurskring, Roterodamum of Maze, bij stedelijke recepties en manifestaties, op het gemeentearchief, in schouwburg of concertzaal; bij tal van culturele zaken werd hij direct betrokken. Terwijl het patriarchale regentendom daar eigenlijk een aflopende zaak was bleef Lichtenauer, die zelf zo creatief was, voor ieder een gerespecteerde en aanvaardbare figuur. Als voorzitter van Roterodamum was hij bepaald populair. Zoals hij sprekers introduceerde en bijeenkomsten leidde, er nu en dan een kwinkslag tussen gooiend, dat was op zichzelf al de moeite van het komen waard. Voor een spreker - zelf heb ik het enkele malen mogen ervaren - was het verbijsterend hoe goed de voorzitter blijkens zijn slotwoord alles tot in finesses had gevolgd en onthouden, en het essentiële nog eens wist samen te vatten. Zij eigen spreekbeurten waren helder, boeiend en onderhoudend en daarbij goed voorgedragen - hier en daar met die onomschrijfbare klin- | |
[pagina 172]
| |
kernuance, die alleen een echte Rotterdammer kan uitbrengen. Schriftelijk beheerste hij zijn taal perfect. Vlot en gemakkelijk schreef hij zijn zinnen die iets archaïserends konden hebben, bijvoorbeeld door het vrij consequente gebruik van ‘welke’ als betrekkelijk voornaamwoord. Niet zelden werd dan zo'n ietwat plechtstatige volzin gevolgd door een laconieke wending, waardoor distantie ontstond. Inderdaad, de stijl was de man zelf: ernstig, waardig en nauwgezet, maar zelden zonder zijn weldadig gevoel voor relativerende humor. In het door hemzelf met Ch. A. Cocheret geredigeerde boek over bekende Rotterdammers uit het recente verleden (1951) plaatste Lichtenauer een levensschets van een verwante geest: Eduard Gerhardt Schürmann.Ga naar eind13 Diens vader, een Duits immigrant, had zich door ijver en bekwaamheid opgewerkt en niet alleen een bloeiend kledingbedrijf, maar ook een aantal opvallend begaafde zoons nagelaten, onder anderen de eens zo gevierde proza- en toneelschrijver Willem. Genoemde Eduard zou zich inzetten voor de verheffing en sociale bewustwording van de al te nederige winkelstand. Hij werd voorzitter van de Nederlandse Middenstandsbond, lid van de gemeenteraad en (als eerste middenstander!) zelfs van de Kamer van Koophandel, waar hij overigens nogal afstandelijk bejegend werd. Daarbij was hij een groot kenner van het Frans en de Franse literatuur, en ook van de geschiedenis - met een voorliefde voor de anekdotische petites histoires. Men waardeerde hem tevens als een goed en zeer geestig spreker die, zoals Lichtenauer het formuleerde, de ‘mensjes in hun waan’ had leren kennen en doorzien. Geestelijk wist hij zich de meerdere van heel wat zelfbewuste grotere zakenlieden. Of er enige zelfprojectie in het spel is kan ik niet beoordelen, maar bij alle verschil zijn de overeenkomsten frappant en onthullen ze veel over Lichtenauer, wiens formaat overigens vele malen groter was. Men lette alleen maar eens op zijn historische belangstelling en zijn voorliefde voor anekdotische details waaraan de geschiedschrijver van het grote gebeuren vaak voorbij moet gaan, maar die de bekende historische gebeurtenissen kunnen aanvullen en er kleur aan geven. En dit omdat het gaat over mensen, niet zelden over ‘mensjes in hun waan’. Zulke kleine grote mensen moet Lichtenauer legio gekend hebben, en waarachtig niet alleen in de geschiedenis. Anders dan Schürmann bezat hij de tact om met hen om te gaan. Hij zou ze dan ook verre achter zich laten. Lichtenauer, de middenstander van afkomst, heeft niet alleen veel werk verzet voor de gigantische middenstandsburcht die Groothandelsge- | |
[pagina 173]
| |
bouw heet (waardoor de groothandel voor de verwoeste stad behouden zou blijven), hij werd in zekere zin ook de geschiedschrijver van deze klasse, en van de geslaagde immigranten in het bijzonder.Ga naar eind14 Hij toonde aan hoeveel nieuwe kracht door deze groepen was toegevoegd aan de economie van een stad, die te groot geworden was voor de patriarchale leiding van de oude families. Hij zag duidelijk een verticale doorstroming binnen de leidinggevende groepen.Ga naar eind15 Hoewel hij als goed Rotterdammer de blik op de toekomst gericht hield verwijlde hij gaarne in het verleden. ‘Wij zijn onze voorgangers en wij zullen hen zijn, die na ons komen’, zo sprak hij in 1970 Grotius na bij de onthulling van diens standbeeld voor de stadhuisgevel - waarbij gedoeld werd op de geestelijke continuïteit.Ga naar eind16 Gefascineerd beoefende hij dan ook de studie van dat verleden, onderzocht hij bekende en vooral onbekende documenten uit openbare en familiearchieven die hem inspireerden en materiaal verschaften. Van genealogische zaken wist hij ontzettend veel. Mede op zoek naar zijn eigen identiteit - zoals dat later zou heten - vond hij rijke stof voor het beschrijven van figuren die tot takken van zijn ingewikkeld voorgeslacht hadden behoord, de sporen van hun meer of minder belangrijk bestaan hadden nagelaten en representatief waren geweest voor het nog gecompliceerder verleden van stad en land. Zo ontstonden de vier grote verhandelingen Een Rotterdams wijnhandelaar in de hoge politiek (over de koopman-politicus mr. Nicolaus Montauban), Parallelle levens in de nieuwe geschiedenis (over de achterneven Nicolaus Montauban van Swijndregt en Leonardus van Zwijndregt met verwanten), De assimilatie van een immigrantenfamilie in de 19de eeuw (over de Lichtenauers zelf) en De Rotterdamse Hugenotenfamilie Brodier.Ga naar eind17 Deze gedocumenteerde beschrijvingen openen niet alleen werelden voor de lezer, werelden waarin de auteur thuis was, maar dragen ook bij tot onze kennis van de achttiende en negentiende eeuw, in het bijzonder van de belangrijke economische geschiedenis en de rol van de immigranten (voor zover deze het gemaakt hadden). De auteur bleek ondanks familiebetrekkingen allesbehalve kritiekloos te staan tegenover zijn sujetten, maar hij liet dit uitkomen met milde ironie, en met begrip voor het klein-menselijke. Het was typerend voor zijn persoonlijkheid. Groot was Lichtenauers kennis van de Bataafse en Napoleontische tijd. Aan de enorme literatuur over de self-made keizer (het woord is van Greshoff) voegde hij nog zijn boekje Het bezoek van Napoleon aan Rotterdam (1963) toe. Voor een monografietje waren de gegevens wat schaars, | |
[pagina 174]
| |
maar hij kleedde de zaak aan door een beschrijving te geven van de bezoekende en ontvangende autoriteiten met aanhang en door, als in een negentiende-eeuwse roman, mede te delen hoe het al die betrokkenen verder verging. De meeste aanhangers van de keizer bleken er na de restauratie aardig bovenop te zijn gekomen. Irrelevante details? In die cortège van prominenten zette de auteur een tafereel op van menselijke eerzucht, ijdelheid, hebzucht, naijver en opportunisme dat meer indruk maakte dan de verregende intocht en de plechtigheden. Het was de schrijver kennelijk om die ‘mensjes in hun waan’ te doen. Kort daarop kon Lichtenauer een aanvulling geven toen in het nationaal archief te Namen de privécorrespondentie van het echtpaar De Stassart tevoorschijn kwam.Ga naar eind18 De officiële documenten van de prefect had hij al geraadpleegd, en hij zou dit ook doen voor zijn boek Rotterdam in november en december 1813 (1964), een spannend relaas van dag tot dag over de onzekere tijd na de slag bij Leipzig. Tegenover veel opportunisten die nu eenmaal niet als held geboren waren, steekt de bewonderde Gijsbert Karel bijzonder gunstig af. Ook hier onthult de auteur iets van hun toekomst. Dit boek was een uitwerking van een lezing uit 1963 in verband met de herdenking Honderdvijftig Jaar Koninkrijk, waarvoor Lichtenauer én als historicus én als lid van het nationaal comité veel werk verzette. Er verschenen dat jaar nogal wat publikaties betreffende deze herdenking en er werden manifestaties gehouden, maar de weerklank was niet overweldigend; daarvoor lag 1945 nog te vers in het geheugen. De Franse tijd liet Lichtenauer echter niet los. Terwijl hij en passant meewerkte aan de voorbereiding van de Erasmusherdenking van 1969 en van de nieuwe Erasmusuitgave, verzamelde hij materiaal voor zijn meesterwerk De Nederlanders in Napoleons Garde d'Honneur (1971).Ga naar eind19 Alleen al de compositie van dit unieke boek moet hem hoofdbrekens gekost hebben, maar ze pasten in elkaar, al die puzzelstukjes uit geschiedschrijving, binnen- en buitenlandse archieven, onbekende brieven en dagboeken. Het werd een boek dat men herleest, alleen al terwille van die dagelijkse details uit het bewogen jaar van de volkerenslag. Door al die micro-geschiedenis heen voltrekt zich de macro-geschiedenis, terwijl tevens afgerekend wordt met bepaalde voorstellingen uit de nationale geschiedschrijving. Naast genoemde studies ontstonden nog tal van artikels van allerlei aard. Zo resulteerde de lezing van een totaal vergeten roman Rotterdam bij dag en bij nacht in een sociale schets over de stad omstreeks 1870.Ga naar eind20 Uit familiepapieren werden enkele episodes geconstrueerd uit de jeugd van Jo- | |
[pagina 175]
| |
hannes Luden, de latere directeur van de Nederlandse Bank.Ga naar eind21 De diverse afleveringen van het Rotterdams Jaarboekje bevatten veel necrologieën van de hand van Lichtenauer alsmede gedenkwaardige, door hem gehouden toespraken. Bovendien had hij getekend voor bijdragen in de Bedrijfseconomische Encyclopedie, het Biografisch Woordenboek van Nederland en in zo uiteenlopende periodieken als Benelux-Nieuws, Elseviers Weekblad, Economisch Statistische Berichten, Evangelisch Luthers Weekblad, Nederlands Juristenblad, nrc, Rotterdams Nieuwsblad, Spiegel Historiaal, Themis en Weekblad voor het Recht.Ga naar eind22 En dan te bedenken dat dit alles vergelijkbaar was met de korenbloemen op de levensakker van Constanter, want voor alles was hij een topfiguur in het economisch, later in het politieke leven. Voor zijn maatschappelijk welslagen moet hij, behalve over tact, ook beschikt hebben over onverzettelijke strijdbaarheid, over een harde kern. Hij schijnt zo nodig zijn mannetje gestaan te hebben. Maar in zulke situaties heb ik nooit met hem te maken gehad, en daarom kan ik alleen getuigen hoe hij op mij overgekomen is: als een door en door aardige en behulpzame man, die in de omgang ongekunsteld eenvoudig was gebleven en geen moment de indruk maakte van de vip die hij wel degelijk was. Wanneer hij bij een ontmoeting informeerde naar je gezin of je werk, dan kreeg je het gevoel dat dit voortkwam uit menselijke belangstelling en niet uit conventionele beleefdheid. Heel opgewekt kon hij zijn in kleine kring waar hij schitterde door zijn anekdotes, citaten en genealogische curiosa, en waar hij ook naar anderen kon luisteren. Vrij van eerzucht was hij niet, en hij was geneigd te veel op zich te nemen omdat hij moeilijk nee kon zeggen. Het herinnert aan Garmt Stuiveling, over wie ik in een vorig Jaarboek schreef: ‘Wil men dit eerzucht noemen, dan was het wel die goede eerzucht die de besten steeds bezield heeft om grote prestaties te leveren.’ Ze hebben elkaar wel ontmoet al lag hun arbeidsveld te ver uiteen voor een meer dan oppervlakkige kennismaking, en ze hadden het een en ander gemeen. Beiden waren zij, en ze wisten het heel goed, door de natuur begiftigd met uitzonderlijke talenten en een uitzonderlijke werkkracht, en beiden trokken zij zich niets aan van het vooroordeel uit de jaren zestig en zeventig als zou prestatiezucht een lelijk woord zijn. Beiden wisten zij, zoals Lichtenauers vriend Dutilh het uitdrukte, dat zulke talenten bedoeld zijn om ermee te werken.Ga naar eind23 Jarenlang heeft Lichtenauer gewoond en gewerkt in zijn villa aan de Bergse Plaslaan, in Rotterdam-Hillegersberg (waar hij natuurlijk zitting | |
[pagina 176]
| |
kreeg in het bestuur van de stichting Plaswijckpark), en niet in de wijk Kralingen waar de meeste prominenten gevestigd waren. Het lijkt symbolisch: Lichtenauer behoorde tot hen maar bewaarde als zelfstandig mens enige afstand en hij was vrij van de clan-geest, die bepaalde Rotterdamse families niet vreemd was. Droeve omstandigheden, het overlijden van een dochter en van zijn vrouw, wierpen een schaduw over de jaren van zijn ouderdom. Hij deed het toen ook wat rustiger aan maar bleef lang de pen voeren en belangstelling tonen voor de wereld om hem heen, allereerst voor zijn kinderen en kleinkinderen. Toen zijn einde gekomen was (hij overleed op 5 februari 1987) bewees de grote toeloop bij de rouwdienst dat men hem na al die jaren niet vergeten was. Hoge onderscheidingen zijn Lichtenauer ten deel gevallen, binnenzowel als buitenlandse. Commandeur was hij in de Orde van Oranje-Nassau, in de Kroonorde van België en in de Orde van Leopold ii. Voorts was hij ridder in de Orde van het Légion d'Honneur en drager van kleinere onderscheidingen als de Gouden Lis van Zuid-Holland, de Van Oldenbarneveltpenning van Rotterdam, de Gouden Penning van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam en de Gouden Roterodamumspeld. Welverdiende officiële erkenningen van een groot man! De mens Lichtenauer leeft voort in zijn werk, waarin hij zo herkenbaar persoonlijk aanwezig is, en niet minder in de weemoedige herinnering van de velen die hem gekend hebben.
G.W. Huygens | |
[pagina 178]
| |
Voornaamste geschriftenIn de onderstaande beknopte bibliografie zijn de artikels van Lichtenauer in dag- en weekbladen, korte necrologieën en kleinere bijdragen in het Rotterdams Jaarboekje weggelaten. Een uitvoerige lijst werd door J.C. Okkema samengesteld voor de inventaris van het Lichtenauerarchief in het gemeentearchief van Rotterdam. Het vraagstuk der havenschappen, Een bestuursprobleem (in samenwerking met mr. H.D.J. van Lier). 1927. Gedenkboek Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam 1803-1928, Samengesteld door het secretariaat (d.i. mr. W.F. Lichtenauer en mr. G.E. van Walsum). 1928. De vernietigende verjaring en aanverwante rechtsfiguren (proefschrift Leiden). 1932. De ontwikkeling van het Nederlandsche zeerecht, in Themis, 1934. Burgerlijk en handelsrecht, in Rechtskundige opstellen aangeboden aan prof. mr. E.M. Meijers, 1935. Een Rotterdamsche wijnhandelaar in de hooge politiek (de koopman-politicus mr. Nicolaus Montauban), in Rotterdams Jaarboekje, 1945. Herinneringen aan de Blaak, in Rotterdammers over Rotterdam, 1946. The economic position of Rotterdam, in Rotterdam, the gateway to Europe, 1948. Eduard Gerhardt Schürmann, in Bekende Rotterdammers door hun stadgenoten beschreven, 1954. Geschiedenis van de wetenschap van het handelsrecht in Nederland tot 1809. 1956. Parallelle levens in de nieuwe geschiedenis, Twee Rotterdamse patriottische makelaars als amateurs in politiek en krijgskunst, in Rotterdams Jaarboekje, 1956. De assimilatie van een immigrantenfamilie in de 19de eeuw, in Rotterdams Jaarboekje, 1957. Een zedenbeeld van Rotterdam vóór de opkomst van de wereldhaven, in Opstellen aangeboden aan dr. F.K.H. Kossmann, 1958. De Rotterdamse Hugenotenfamilie Brodier, in Rotterdams Jaarboekje, 1959. Het bezoek van Napoleon aan Rotterdam 25-27 oktober 1811, Kleine Reeks Roterodamum, 18, 1963. Rotterdam in november en december 1813 tussen Den Haag en Gorcum, Grote Reeks Roterodamum, 5, 1964. Het bezoek van Napoleon aan Rotterdam door Franse ogen gezien, in Rotterdams Jaarboekje, 1965. | |
[pagina 179]
| |
De Nederlanders in Napoleons Garde d'Honneur, Grote Reeks Roterodamum, 9, 1971. Hugo de Groot weder in Rotterdam, in Rotterdams Jaarboekje, 1971. Johannes Melles, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1970-1971. La visite de Napoléon à Rotterdam en 1811, in Revue de l'Institut Napoléon, 1973. Inleiding tot het plaatwerk Rotterdam heden naast verleden. 1974. De nachtmerrie van een Amsterdamse bankier, in Spiegel Historiaal, 1974. Om de Tiendaagse Veldtocht, in Ons Leger, 1978. De ‘grand tour’ van een Amsterdamse bankierszoon. 1980. Frederik Jacobus Brevet, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1982-1983. |
|