Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1985
(1985)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Dirk Wiersma
| |
[pagina 145]
| |
op de middelbare school. Na de lagere school bezocht hij het Stedelijk Gymnasium, het latere Praedinius gymnasium, dat in een tijd toen de gymnasia in tegenstelling tot de hbs-en nog zelf het eindexamenniveau bepaalden, bekend stond om zijn hoge eisen. De klassieke talen hadden direct zijn liefde en deze liefde bleek duurzaam want tot het einde van zijn leven las hij de griekse en latijnse klassieken en in het bijzonder Homerus en Vergilius in het origineel. Op het gymnasium leerde hij ook Jaap van Bemmelen (1898-1982), de latere rechtsgeleerde, kennen. Met hem zou hij niet alleen levenslang bevriend blijven, maar van hem kreeg hij ook later veel steun. Dirk Wiersma hield in zijn jonge jaren van voordragen en toneelspelen en bleef tot op hoge leeftijd in het verborgene de dichtkunst beoefenen. In zijn gymnasiumtijd was hij een enthousiast lid van het eerder door medescholieren gestichte reciteergezelschap Eloquentia. Een bewaard gebleven programma vermeldt dat hij een fragment uit Woutertje Pieterse van Multatuli - Idee 374 - over de hypocrisie, die de winkelier Kappelman ‘in 'n bui van wijsbegeerte’ verdedigt, voor zal dragen. Ook wat dat betreft maakte hij zich de familietraditie eigen en zette deze voort. Na het eindexamen had het gezien zijn liefde voor de klassieke talen en de geschiedenis voor de hand gelegen dat hij zich bij de faculteit der letteren en wijsbegeerte had laten inschrijven, maar zijn vader vond het vanzelfsprekend - en diens gezag woog zwaar - dat hij medicijnen ging studeren. Hoewel hij uitgebreid aan het corpsleven deelnam, verliep de studie vlot. Het ‘Bund-erlebnis’ dat het corps hem verschafte, moet zeer veel voor hem betekend hebben. Wel had hij, met zijn afkeer van grofheden, fysiek geweld en dronkenschap, het lichamelijk en sexuele ‘donderen’ waar de ontgroening mee gepaard ging een afschuwelijke ervaring gevonden, maar het intellectuele ‘donderen’ van E.J. Dijksterhuis had hij zeer geapprecieerd. Wat hem trok was het debat, het intellectuele spel en het zich meten in kennis met medestudenten. Steeds keerde de corps-tijd in zijn gesprekken terug en hij verzekerde steeds weer dat hij het geheim van het inwijdingsritueel - de actus - nooit zou onthullen. Tot het laatst toe bleef hij de lustra bezoeken en hield contact met dispuutgenoten. Op 15 juni 1922 deed Dirk Wiersma cum laude het doctoraalexamen. Als decaan van de faculteit tekende zijn vader het diploma. Dirk dong mee aan een wetenschappelijke prijsvraag die de medische faculteit had uitgeschreven maar toen het gerucht ging dat zijn vader hem hielp, be- | |
[pagina 146]
| |
sloot hij zijn stuk niet in te zenden. Hij werkte dit om tot een dissertatie. Op 26 juni 1923 promoveerde hij bij zijn vader op een dissertatie getiteld Over de psychologie van dementia praecox. Een histories, krieties en experimenteel onderzoek. We kunnen slechts raden naar de emotionele problemen die het samenvallen van het vaderlijk gezag met dat van de promotor met zich mee gebracht hebben, want Dirk Wiersma merkt daar zelf slechts over op: ‘Het feit, dat mijn promotor tevens mijn Vader is, stemt mij gelukkig. Uitdrukken, wat ik aan hem, niet alleen door zijn onderwijs, maar nog veel meer door voorlichting bij mijn studie, de gesprekken over wetenschap en over de taak en roeping van de medicus, waarvan ik voortdurend mocht profiteren, te danken heb, ik zou het niet kunnen.’ Hij haast zich echter hier aan toe te voegen, dat hij vanwege de familie-band met zijn promotor er ‘de voorkeur aan gegeven heeft dit proefschrift geheel zelfstandig te bewerken’. Ook Heymans werd en bleef zijn intellectuele leidsman. Jarenlang volgde hij diens wijsgerige colleges. Hij hing tot op hoge leeftijd diens metafysische hypothese van het psychisch monisme aan, en tot aan het einde van zijn leven de temperamenten-leer van Heymans en zijn vader. Op 13 december 1923 deed Dirk Wiersma zijn artsexamen en volgde daarna de psychiatrische opleiding aan de Psychiatrisch-Neurologische Kliniek der Rijks-Universiteit te Groningen waarvan zijn vader nog directeur was. Ook toen zijn opleiding voltooid was, bleef hij in de rang van ‘conservator’ aan deze kliniek verbonden. Uit de bewaard gebleven stukken blijkt dat hem op 16 oktober 1928 eervol ontslag verleend is. Hij verlaat Groningen en verovert daarmee een zekere zelfstandigheid, al is de arm van zijn vader lang en diens regelzucht groot. In 1929 vangt hij in Leiden zijn werkzaamheden aan als tweede geneesheer en adjunctdirecteur der Rijksasyls voor Psychopathen. Door uit wat voor overwegingen ook niet voor een zuiver wetenschappelijke loopbaan te kiezen, weerstreeft hij wellicht de wil van zijn vader. Het is niet onmogelijk dat hiertoe heeft bijgedragen zijn kennismaking met Françoise Verschaffelt (1901-1981), dochter van Jules Verschaffelt, hoogleraar in de natuurkunde te Gent en Elisabeth Liebert. Zij studeerde biologie aan de Universiteit van Amsterdam waar haar oom Emile Verschaffelt hoogleraar was en promoveerde op 29 november 1929 bij J.E.W. Ihle op haar dissertatie Bijdrage tot de kennis der Nederlandsche zoet- en brakwaterprotozoën. Zij slaagde erin de verlegen geleerde Dirk Wiersma, die met zijn dertig jaar nog nooit eerder een meisje gekust had, ertoe te brengen | |
[pagina 147]
| |
- overigens aangemoedigd door wederzijdse studievrienden - haar ten huwelijk te vragen. Op 26 augustus 1930 werd te Gent het huwelijk tussen hen beiden voltrokken. Hoezeer de biologie, filosofie en psychologie Françoise Verschaffelt levenslang zouden blijven boeien en hoe sterk haar hang naar beroepsarbeid ook was, de zeden van die tijd, ook die der burgerij, eisten iets anders van haar. Zij moest zich voortaan wijden aan het bestieren van het huishouden, aan het opvoeden van de twee dochters die weldra ter wereld kwamen en aan de carrière van haar man. Maar dit viel haar niet licht. Zij bleef lezen, studeren en, al was het met mate, ook publiceren. Op wijsgerig gebied sloeg zij een andere weg in dan haar man. Was hij voor alles een empirisch rationalist, haar trok de wereld van sprookjes, mythen, godsdienstige secten en voor alles de filosofie van Ludwig Klages, die eerder het protest tegen de heerschappij der rede vertolkte. Beiden zorgden er echter voor dat in het gezin intellectuele activiteit als het hoogste gold. Voor ik nog iets zeg over zijn werkzaamheden bij het Psychopathenasyl, moet ik eerst melding maken van iets dat voor zijn verdere loopbaan veel beslissender zou blijken te zijn. Op 26 september 1928, nog in zijn Groningse tijd, werd hij blijkens een Koninklijk Besluit benoemd tot ‘tijdelijk’ ambtenaar bij het Departement van Justitie. In zijn kwaliteit van ‘tijdelijk’ ambtenaar schreef hij tussen 1928-1969 tal van psychiatrische rapporten voor gerechtelijke instanties. Zijn groeiende belangstelling voor de criminologie en de raakvlakken tussen het psychiatrische en juridische blijkt ook uit zijn toelating, in 1929, tot het privaatdocentschap in criminele psychologie en gerechtelijke psychiatrie aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Aan de ovpvattingen die hij in zijn openbare les Praedispositie tot misdaad vertolkt zal hij in hoofdzaak zijn hele leven vast blijven houden. De gedachte van Lombroso dat er een misdadig menstype bestaat die reeds aan zijn uiterlijk herkenbaar is, wijst hij onvoorwaardelijk af. De door W.A. Bonger aangehangen en uitgewerkte historisch materialistische gedachte dat er een correlatie bestaat tussen criminaliteit en slechte maatschappelijke omstandigheden onderschrijft hij, maar hem gaat het er om te achterhalen waarom de een wel en de ander niet onder die slechte maatschappelijke omstandigheden tot criminaliteit vervalt. Op deze vraag heeft de socioloog géén, maar de psycholoog wél een antwoord. Bepaalde temperamenten blijken eerder tot criminaliteit te vervallen dan andere. Maar grote nadruk krijgt de gedachte dat het onderscheid tussen gezond en ziek, normaal en abnormaal, wet- | |
[pagina 148]
| |
telijk gesproken correct en crimineel gedrag relatief is. Zelfwaarneming leert dat het pathologische en criminele in onze neigingen minstens in de kiem aanwezig is. ‘Voor niemand meer dan voor de criminele psycholoog geldt het oude: Homo sum humani nil a me alienum puto.’ Ook bij het psychopathenasyl vonden zijn opvattingen niet bij iedereen instemming. In een gesprek met zijn hoogste chef de minister van justitie Donner, die het asyl bezocht, kwam hij op voor de gelijkwaardigheid van homosexualiteit. De minister keerde geschokt naar Den Haag terug. Wiersma voerde ook actie voor een betere betaling van de ter beschikking gestelden. Deze moesten het net als de dienstplichtigen met een kwartje per dag doen. Zijn actie slaagde niet, maar met veel handigheid lukte het door middel van allerlei toeslagen die de wet toestond tot drie kwartjes te komen. Op 1 juli 1933 nam hij ontslag als adjunct-directeur van het Rijkspsychopathenasyl. Naast een particuliere practijk als ‘zenuwarts’ in Leiden leidde hij een Medisch Paedagogisch Bureau en een Bureau voor Beroepskeuze van het Instituut van Praeventieve Geneeskunde. Aan de verbrokkeling van allerlei beroepsmatige activiteiten komt tenslotte een einde als hij in 1937 benoemd wordt tot psychiater bij de ggd in Den Haag. Voor een lange periode vestigt het gezin Wiersma zich in deze stad. Het privaat-docentschap in Leiden en het redacteurschap van het Algemeen Nederlandsch Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie (van 1933 tot 1980) zullen er wel mede voor gezorgd hebben dat de band met het universitaire leven niet verloren ging. Tijdens de Duitse bezetting leverde het gezin Wiersma een bijdrage aan het verzet, onder andere door het huisvesten van joodse onderduikers. En het gezinshoofd droeg bovendien het zijne bij tot het artsenverzet. Tot ver na de oorlog zullen de toen opgedane ervaringen zijn oordeel en houding blijven bepalen. Na de oorlog begint Wiersma de hoop op een universitaire carrière op te geven. Zijn zelfvertrouwen raakt aangetast en hij maakt een ernstige depressie door. Een bevriend echtpaar verleent hem tijdelijk gastvrijheid. In 1950 staakt hij ook zijn werkzaamheden als privaat-docent na deze meer dan twintig jaar verricht te hebben. Wel blijven er artikelen van zijn hand verschijnen al kan hij niet een productief schrijver genoemd worden. In de loop van zestig jaar verschijnen er circa honderdvijftig artikelen en recensies naast een tiental boeken van deels zeer bescheiden omvang. Het meeste heeft betrekking op zijn vakgebied, slechts vijftien artikelen zijn van algemeen wijsgerige aard. Wiersma was vóór alles een consument van | |
[pagina 149]
| |
het gedrukte woord, een onverzadigbare lezer wiens hand automatisch een boek greep als het gesprek stokte. Toch was hij allerminst een zwijgzaam man. Hij was een beminnelijk causeur, doceerde graag, tot in de familiekring toe. In 1954 werd Dirk Wiersma toch nog benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de forensische psychiatrie aan de juridische faculteit van de Rijksuniversiteit te Leiden waaraan zijn vriend Jaap van Bemmelen toen al meer dan twintig jaar verbonden was als hoogleraar in het strafrecht en de criminologie. In 1957 volgde de benoeming van Wiersma tot buitengewoon hoogleraar in de criminologie aan de Universiteit van Amsterdam als opvolger van G.H.A. Feber op de oude leerstoel van Bonger. Zijn grote didactische gaven en zijn uitgebreide kennis op het terrein van geschiedenis, wijsbegeerte, recht en psychiatrie konden nu tot hun recht komen. Bij zijn vertrek uit Den Haag eerden b. en w. zijn verdiensten voor het onderwijs aan debielen, imbecielen, slechthorenden en moeilijk opvoedbaren en de betekenis van de door hem zelf gestichte school voor leerlingen met spel- en leesproblemen door de school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen aan het Prins Willem-plein de naam te geven van Prof. dr. D. Wiersma-school. In Leiden ving hij zijn hoogleraarsloopbaan aan met een oratie over De schuilhoeken van het absolutistisch denken, die getuigt van zijn wijsgerige interesse. Opnieuw, maar nu in een nog veel algemenere zin, legt hij de nadruk op de betrekkelijkheid van begripmatige onderscheidingen en tegenstellingen. Hij bleef echter zowel in de filosofie als in de psychiatrie trouw aan het empirisch gefundeerde rationalisme van zijn Groningse leermeesters. Dit zal hem in een tijd dat andere opvattingen en richtingen veld wonnen wat geïsoleerd hebben. De wending van een meer partiële naar een meer holistische benadering die al vanaf het begin van de twintigste eeuw doorzet, wenste hij niet mee te maken. Ook van de psychoanalyse wilde hij niets weten. Op de Sociologendag in 1958 staan de opvattingen die Wiersma in zijn Amsterdamse oratie Gronden van misdaad nogmaals uiteenzet, ter discussie. Zijn collega W.H. Nagel valt zijn determinisme en veronderstelde natuurwetenschappelijk optimisme scherp aan en noemt dit negentiende-eeuws. W.F. Wertheim vindt eveneens Wiersma ontegenzeglijk ouderwetser met zijn strakke onderscheidingen en Nagel moderner met zijn dynamische opvatting van existentiële factoren in de relatie tussen individu en gemeenschap. Wiersma laat zich daardoor echter niet van zijn stuk | |
[pagina 150]
| |
brengen, hij zegt nadrukkelijk een determinist te zijn, zonder dat is er voor hem geen wetenschap mogelijk. Wat dat betreft voelt hij zich verwant met Bonger. Dan maar ouderwets.Ga naar eind4 Wiersma ging geheel op in het universitaire leven en werk en ook zijn vrouw onttrok zich allerminst aan de sociale verplichtingen die dit voor een hoogleraarsvrouw met zich meebracht. Een enkele keer waagt Wiersma zich op politiek terrein. Hij was zó liberaal dat hij juist daarom de partijpolitieke erfgenamen met een zwaar hart afwees. Hij dacht echter niet alleen liberaal maar ook monarchaal. Juist daardoor voelde hij zich in zijn diepste gevoelens gekwetst door de bekendmaking van prinses Beatrix dat zij van plan was in het huwelijk te treden met Claus von Amsberg. De met de Duitse bezetting opgedane ervaringen maakten dat het hem onmogelijk was dit huwelijk te accepteren. Hij speelde een vooraanstaande rol in het in 1965 gevormde comité ‘Verzoekschrift Staten-Generaal’ dat zich uitsprak tegen de wet die het voorgenomen koninklijk huwelijk moest goedkeuren. Bij de aanvang van de kamerdebatten had het Comité echter slechts 65.737 handtekeningen kunnen verzamelen. Tegen het einde van zijn universitaire loopbaan, die hem veel voldoening gaf, trad hij met enkele meer populaire boeken in de openbaarheid. Zijn boek Moord en sensatie in de negentiende eeuw (1969) vond een goed onthaal. Dit was in veel mindere mate het geval met het een jaar eerder verschenen Man en vrouw, maatschappelijk en onmaatschappelijk. Psychologie van de sexen. Het boek gaat uitvoerig in op de mannelijke kijk van Heymans, Klages, Freud en Buytendijk op de vrouwelijke psyche, maar ook aan het werk van Simone de Beauvoir en Betty Friedan wordt gerefereerd. Het verschijnt nog net voor de herleving van het feminisme in Nederland. Annie Romein levert er een scherpe, en W.H. Posthumus-Van der Goot een gematigde kritiek op. Toch is de mening van Wiersma dat ‘de emancipatie van de vrouw wettelijk wèl, maar maatschappelijk nog niet voltooid is.’ Dat laatste was zeker heel waar, dat eerste toen nog niet. In het verlengde van zijn liberaal-intellectuele kijk concludeert hij: ‘De vrouw dient meer werkgelegenheid te krijgen, vooral ook op hoog niveau, meer leiding te geven aan de maatschappij.’ In 1969 gaat Wiersma met emeritaat. Hij nam zich voor een studie over Vergilius te schrijven. Het is er niet meer van gekomen. De twijfel aan de juistheid van het psychisch monisme, die bij hem opkwam, nam | |
[pagina 151]
| |
hem een tijdlang geheel in beslag. In 1973 verschijnt zijn referaat Het psychisch monisme getoetst in druk. Hij stelt vast dat op een aantal essentiële punten de metafysische hypothese van het psychisch monisme niet door de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis bevestigd is. In het voetspoor van Popper meent hij dat aan de geestelijke wereld een realiteit moet worden toegekend ‘van een geheel andere soort dan die van onze psychische wereld, van datgene wat er in ons omgaat. Daarmee valt het psychisch monisme.’ Het trekken van deze conclusie moet hem zwaar gevallen zijn. Dit toch nog te doen op zo hoge leeftijd getuigt van moed. Hij gaat zich meer voor het wijsgerige werk van zijn vrouw interesseren. Hij schrijft en spreekt voor het Klagesgenootschap. Met het bereiken van de tachtigjarige leeftijd ging de gezondheid van het echtpaar Wiersma snel achteruit. Op 4 oktober 1981, beëindigden zij hun leven. In de brief die zij achterlieten staat: ‘Het is nog in het volle bezit van onze geestelijke vermogens dat wij besluiten aan de verder ondragelijke aftakeling een einde te maken.’
G. Harmsen | |
Voornaamste geschriftenOver de psychologie van dementia praecox. Groningen 1923 (diss Groningen). Dementia praecox und psychische Energie in Zeitschrift f.d. ges. Neurol. u. Psychiatr. 96, 1925, p.218-230. Afwijkende verschijnselen bij de melancholie in Psychiatr. en Neurol. Bl. 29, 1925, p.345-355. Melancholie met lage bewustzijnsgraad in Psychiatr. en Neurol. Bl. 31, 1927, p.67-91. Encephalitis after vaccination in Acta Psychiatr. et Neurol. 2, 1927, p.167-193. Statistisch onderzoek naar psychische verschillen tussen de hedendaagse en vroegere generaties in Verslag. Kon. Ak. v. Wetensch. 36, 1927, p.843-855. Clinical and anatomical experiences in two cases of spinal cord tumor in Acta Psychiatrica et Neurol. 3, 1928, p.63-91. A remarkable case of pachymeningitis hypertrophica presenting spinal block and Froin's syndrome in Journal of Neurol. a Psychopathol. 31, 1928, p.209-221. | |
[pagina 152]
| |
Over de betekenis van de vervolgingswaandenkbeelden, speciaal bij manischdepressieve psychose in Psychiatr. en Neurol. Bl. 32, 1928, p.285-300. Remarks on the ethology of encephalitis after vaccination in Acta Psychiatrica et Neurol. 4, 1929, p.75-95. Over onderzoek en behandeling van criminele psychopathen in Psychiatr. en Neurol. Bl. 33, 1919, p.149-160. Over de ontwikkeling van dwangverschijnselen en vervolgingsgedachten bij een sentimenteel in Psychiatr. en Neurol. Bl. 33, 1929, p.276-287. Over de psychopathenwetgeving en haar toepassing in Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde 73:1, 1929, p.191-197. De behandeling van psychopathen in Denemarken in Mensch en Maatschappij 5, 1929, p.102-111. Praedispositie tot misdaad. Leiden 1929 (openbare les). Comparison of a few intellect-tests in Proc. Konink. Akad. v. Wetensch. 33, 1930, p.595-604. Psychiatrische expertise voor de Zeekrijgsraad te Willemsoord in Militairrechtelijk Tijdschr., 1930, p.341-356. Over frequentie en betekenis van het nerveuze temperament bij criminele psychopathen in Psychiatr. en Neurol. Bl. 35, 1931, p.440-451. Diefstal als uitvloeisel van vitale neigingen in Tijdschrift voor Strafrecht 41, 1931, p.269-289. Over toerekeningsvatbaarheid. 's-Gravenhage 1932. Psychiater en misdadiger in De Gids 96:3, 1932, p.350-381. Bezuiniging en psychopathenzorg in Ned. Juristenblad, 1932, p.669-678 en p.687-695. On pathological lying in Character and Personality 2, 1933, p.8-61. Toepassingen der zielkunde. Leiden 1933. Het onderzoek van den associatietijd bij misdadigers in Tijdschrift voor Strafrecht 44, 1933, p.279-294. Karakteronderzoek in de normale en pathologische psychologie in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 28, 1934, p.21-30. Vier en een half jaar psychopathenzorg in Mensch en Maatschappij 10, 1934, p.161-173 en 278-291. Amorphe en nerveuze criminele psychopathen in Psychiatr. en Neurol. Bl. 38, 1934, p.55-70. Pathologische leugenaars. Leiden 1934. De psychiater in het rechtsgeding in E.A.D.E. Carp (ed.), De psychopathieen, Amsterdam 1934, p.552-629 (met J.M. van Bemmelen). Pschychasthenie, amentia en bewustzijnsgraad in Psychiatr. en Neurol. Bl. 40, 1936, p.612-721. Imagination and attention during childhood in Proc. Konink. Akad. v. Wetensch. 39, 1936, p.692-700. Phantasie, opmerkzaamheid en intelligentie bij kinderen in Psychiatr. en Neurol. Bl. 40, 1936, p.905-925. Vorm en inhoud in de psychologie. Leiden 1936 (openbare les). | |
[pagina 153]
| |
De persoonlijkheid der chronische alcoholisten in Mensch en Maatschappij 12, 1936. Psychische moeilijkheden bij kinderen in Aanwinsten op diagnostisch en therapeutisch gebied. Bundel x, Kinderziekten ii, Leiden, 1936, p.208-224. De aetiologie van het chronische alcoholisme in De Wegwijzer 38, 1937, p.17-42. Neurasthenie bij een elfjarigen jongen in Maandschr. v. Kindergeneeskunde 6, 1937, p.167-177. Misdadigheid en misdadigers in Afkomst en Toekomst 4, 1938, p.284-295. De persoonlijkheid van den zwakzinnige (intelligentie) in Misdadigheid en wangedrag in verband met het verschijnsel zwakzinnigheid. Lezingen van het Leidsche Criminologische Instituut. Leiden 1939. Psychopaten, zwakzinnigen en de school in Tijdschr. v. Buitengewoon Onderwijs 21, 1940, p.90-96. Objectiverend en subjectiverend in Psychiatr. en Neurol. Bl. 44, 1940, p.342-360. Onderzoek van de bewustzijnsgraad bij de differentiële diagnose in de kinderpsychiatrie in Maandschr. v. Kindergeneeskunde 10, 1940, p.59-75. Drinkers en spelers, een psychologische vergelijking in Afkomst en Toekomst 6, 1940, p.321-347. De schaal van Binet-Simon en andere intelligentie-tests in Tijdschr. v. Buitengewoon Onderwijs 22, 1941, p.218-225. Geestelijke volksgezondheid en zwakzinnigenzorg in Maandschr. v. Kindergeneeskunde 12, 1943, p.123-142. De betekenis van enige psychologische scholen voor het psychiatrische deskundigen rapport in Tijdschrift voor Strafrecht 53:1, 1943. Rationalisme, Empirisme, Kriticisme in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 38, 1946, p.77-93. De Haagsche School voor Moeilijk Opvoedbare Kinderen, in Tijdschr. v. Buitengewoon Onderwijs 26:11, 1946. De school voor Moeilijk Opvoedbare Kinderen te 's-Gravenhage in Mens en Maatschappij 22, 1947, p.288-306. Oordelen en Subjecten in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 39:5, 1947, p.179-192. Psychopathologie en psychologie in Ned. Tijdschr. v. Psychologie en haar Grensgebieden nr2:4, 1947, p.300-319. De psychopathologie als hulpwetenschap der Psychologie in Ned. Tijdschr. v. Psychologie en haar Grensgebieden nr3:4, 1948, p.260-276. Considérations caractérologiques sur Ovide in Etudes Philosphiques ns4, 1949, p.14-28. Psychopathy and mental deficiency in Children in Proc. iind International Congress of Orthopedagogics, 1950, p.57-67. De criminele psychologie in het licht der Groningse School in Tijdschrift voor Strafrecht 59, 1950, p.266-288. Orthopaedagogische beschouwingen. Den Haag 1952. | |
[pagina 154]
| |
Observatie van het debiele kind in De Koepel 7:2, 1953. Creatieve persoonlijkheden in Ned. Tijdschr. v. Psychologie en haar Grensgebieden nr8, 1953, p.361-399. De wetenschap en de buitengewone school in Gedenkboek O. en A. Den Haag 1953. Gestoorde jeugd. Den Haag 1954 (met J.D. Mulder en P. Stibbe). De schuilhoeken van het absolute denken. Den Haag 1954 (inaugurele rede Leiden). Postulaat en hypothese bij het persoonlijkheidsonderzoek in Ned. Tijdschr. v. Psychologie en haar Grensgebieden nr9:5, 1954, p.395-406. Woordblind of debiel? in Het partieel defecte kind, Rotterdam 1955. De temperamentenleer van de Groningsche school in de hedendaagse psychologie in Ned. Tijdschr. v. Psychologie en haar Grensgebieden nr10:4, 1955, 35:6, 1955. Misdadigheid bij afwijkende kinderen in Tijdschr. v. Buitengewoon Onderw. 35:6, 1955, p. De misdadige mens of misdadige mensen? in Tijdschrift voor Strafrecht 64:1/2, 1955, p.27-44. De toerekenbaarheid van perversiteiten in Tijdschrift voor Strafrecht 65:1/2, 1956, p.121-136. Persoonlijkheid en rechtsspraak. Deel i. Temperament en temperamentsafwijkingen. Haarlem 1956. Die kriminalpsychologische Bedeutung der disharmonischen Persönlichkeit in Monatschr. f. Kriminologie und Strafrechtreform, 1957:7/8, p.213-226. Alcohol en criminaliteit. Haarlem 1957. De actualiteit van Heyman's metaphysica in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 49, 1957, p.208-224. De taak der criminele psychologie in Tijdschrift voor Strafrecht 66, 1957, p.246 e.v. Gronden van misdaad. z. pl. 1957 (oratie Amsterdam). De psychopathologie en de wijsbegeerte in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 50, 1957, p.99. Drie takken der criminologie in Sociologisch Jaarboek 12, 1958, p.110-129. Les oscillations du tempérament in La Caractérologie. Revue Internationale de Caractérologie, 1959, p.25-39. De psychiater ante forum in Tijdschrift voor Strafrecht 68, 1959, p.441-472. Criminaliteit van man en vrouw in Maandschrift voor Gevangeniswezen 12, 1960, p.126-134. Het Behaviorisme en het scheermes van Occam in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 52:4, 1959-1960, p.209-224. De omkeringsstelling - Een denkproces, methodologisch en kennistheoretisch beschouwd in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 54, 1962, p.231-246. Misdadig gedrag en de Buitengewone school in Tijdschr. v. Orthopedagogiek 1:3, 1962, p.66-72. Vrijheid in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 55, 1962, p.21-28. | |
[pagina 155]
| |
Misdadige studenten in Ars Aequi 12, 1963, p.186-195. Individu, persoonlijkheid en persoon in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 55, 1963, p.70-85. Waan, dogma en synthetisch oordeel a priori in in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 56, 1964, p.209-224. Jacob Maarten van Bemmelen in Le droit pénal international. Recueil d'études en hommige à J.M. van Bemmelen, Leiden 1965 (voorwoord). La fonction du psychiatrie judiciaire en droit pénal international in Le droit pénal international. Recueil d'études en hommage à J.M. van Bemmelen, Leiden 1965, p.223-240. Jan, koop me 'n koekje; enkele aspecten van vrouwencriminaliteit in De Gids 1965, p.345-353. La tension érotique en l'inspiration créatrice in Actes du Ve Séminaire de Caractérologie. Aix-en-Provence, 6-8 Avril 1964, p.1-10. Frequentie van psychiatrische rapporten in strafzaken in Tijdschrift voor Strafrecht 74, 1965, p.281-307 (met mw. mr. J.A. Cosijn-van den Dungen). Gevangenis en asyl in Tijdschrift voor Strafrecht 75, 1966, p.13-28. Sexuele delicten in Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde 45, 1967, p.38-46. Verlof uit een asyl in Ned. Juristenblad, 4 maart 1967. Alcohol en verkeer in Ned. Juristenblad, 24 juni 1967. Het creatieve proces psychologisch beschouwd in Wijsgerig Perspectief 8:1, sept. 1967, p.40-48. Recherche psychologique concernart les voleurs. La personalité dysharmonieuse in La Caractérologie 9, Oct. 1968. Karel Damsma en zijn dochters in Tijdschrift voor Strafrecht 77, 1968, p.233-244 (afscheidsnummer prof. mr. J.M. van Bemmelen). Man en vrouw, maatschappelijk en onmaatschappelijk. Psychologie van de sexen. Leiden 1968. Moraal, moraalwetenschap en ethica, toegelicht aan de huidige verandering der sexuele moraal in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. en Psychol. 61, 1969, p.262-274. De forensische psychiatrie vroeger, nu en later. Z. pl. 1969 (afscheidscollege Leiden). Dramatische en tragische situaties bij het forensisch-psychiatrisch onderzoek in Tijdschrift voor Strafrecht 78, 1969, p.177-188 (diescollege). Nadere gegevens over het Zwartjes-goed in Tijdschrift voor Strafrecht 79:4, 1970, p.205-212. De terbeschikkingstellingsnota in Nederl. Jur. Bl., 24-12-1970: 19, p.1438-1450. Mémoire sur la décriminalisation de quelques sortes de comportement indésirable in Conseil scientifique, 11-13 Fevr. 1971. Verschillende soorten van beweringen en fysicalismen in de psychologie in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. 63, 1971, p.99-112. Notaris en wijsgeer. Dr. mr. K.L. Piccardt in nrc/Handelsblad, 7 april 1972. Die Willensfunktion und die menschliche Persönlichkeit in F. Wiersma-Ver- | |
[pagina 156]
| |
schaffelt, D. Wiersma en J.J. Wittenberg, Schriftpsychologie. Frankfurt a. Main 1972, p.41-61. Johan i Bernouilli. Schrift und Leben in F. Wiersma-Verschaffelt, D. Wiersma en J.J. Wittenberg, Schriftpsychologie. Frankfurt a. Main 1972, p.123-149. Welgevormde zinnen, lexicon en werkelijkheidstheorie in De Gids 136, 1973, p.210-224. Het psychisch monisme getoetst in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. 65, 1973, p.133-147. Tragische figuren in mythologie en geschiedenis in Spiegel Historiael 8:9, 1973, p.473-478. Oomens Keper in Delikt en Delinquent 14, 1974, p.290-296. De neophaenomenologie in formules in Ned. Tijdschr. v. Criminologie 16, 1974, p.217-222. Het lijden onder identiteit en vervreemding in Alg. Ned. Tijdschr. v. Wijsbeg. 67, 1975, p.62-68. Strafvordering in het Seminarium Van Hamel bekeken in Delikt en Delinquent 6, 1976, p.381-440. Irritation et irritabilité; humeur et temperament in La Caractérologie 20, 1976, p.39-45. Ras en misdaad, nog weer veertig jaar later? in Ned. Tijdschr. v. Criminologie 19, 1977, p.133-144. |
|