Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1985
(1985)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Hendrik Wiebes Meihuizen
| |
[pagina 109]
| |
tot 1936 sloeg hij slechts twee maal een zondag over! Bijbelse figuren kregen in Meihuizens preken een scherpe belichting, met verve voorgedragen, waarbij het gehoor waarvoor gesproken werd niet uit het oog werd verloren. Na een kort intermezzo als pastor in Veendam-Pekela kwam al in 1938 het beroep naar Den Haag, waar de gemeente een nadrukkelijk program van eisen had opgesteld. Door prettige samenwerking met collega's gevoelde Meihuizen zich hier spoedig op de juiste plaats. De tegenslagen bleven echter niet uit: al in 1942 overleed zijn collega P. Vis en de arrestatie van zijn andere collega Albert Keuter maakte dat Meihuizen in de moeilijkste tijd in het door de oorlog zwaar getroffen Den Haag vrijwel alleen stond. Toch werkte hij onverdroten voort en wist zelfs pastoraal contact te onderhouden met wie naar Duitsland versleept waren. Na de oorlog, toen weer een aantal collega's Meihuizen ter zijde kon staan bij het gemeentewerk, kwam er meer tijd beschikbaar voor andere activiteiten en studie. Een veeleisende taak was zijn redacteurschap van het Algemeen Doopsgezind Weekblad, waarvan hij bijna negen jaar hoofdredacteur was. Wie iets van de bonte verscheidenheid van meningen in menist Nederland kent, zal beseffen dat het geen gemakkelijke opgave was voor iemand, die (met nadrukkelijk behoud van eigen stijl) met nauwgezette regelmaat, week na week, het blad tot in de kleinste kleinigheden wilde verzorgen. Het zegt heel wat dat zijn medewerkers, terugziend op samen beleefde redactie-jaren kunnen zeggen: ‘Wie als één van Meihuizens meelopers z'n gedachten laat gaan over zijn gezelschap, kan niet anders dan winst tellen.’Ga naar eind1 Niet alleen dit weekblad vroeg zijn aandacht, maar ook de na de oorlog groeiende contacten van doopsgezinden in wereld-verband, resulterend in bijdragen aan de wereldcongressen en artikelen in Amerikaanse en Duitse tijdschriften, evenals medewerking aan de Mennonite Encyclopedia. Door dat alles heen zien wij met de jaren een groeiende belangstelling voor historische studie. Aanvankelijk is ook hierbij een practische gerichtheid onmiskenbaar. Meihuizen formuleert dit aldus: ‘Het doel der geschiedenis toch moet wezen het tegenwoordige geslacht te tonen hoe het werd tot wat het is.’Ga naar eind2 Dit leidde tot het schrijven van zulke kleine practische boekjes als Doopsgezinde kenmerken en eigenaardigheden en De Doopsgezinde Broederschap. Wezen en wording. Het gehele veld van zijn publicaties overziende, constateren wij een duidelijke | |
[pagina 110]
| |
ontwikkeling, waarbij de diversiteit van onderwerpen in de loop der jaren afneemt en een concentratie op het ‘doopsgezind eigene’ optreedt. Bovendien zien wij een grotere belangstelling voor het detail en voor de bronnenstudie op het gebied van het internationale anabaptisme. In 1954 verschijnt Meihuizens belangrijkste werk, een studie over de Amsterdamse predikant en medicus Galenus Abrahamsz (1622-1706), door de auteur in de titel van het werk getypeerd als Strijder voor een onbeperkte verdraagzaamheid en verdediger van het Doperse Spiritualisme. Had Meihuizen zich de tijd gegund een doctoraalstudie te volbrengen, dan zou dit boek stellig een hoog genoteerd proefschrift zijn geweest. Met élan schildert hij in dit boek de strijd van Galenus voor een ruime en tolerante spiritualiteit, waarin hij tevens het wezenskenmerk van de doopsgezinde geloofsrichting meent te kunnen vinden. Met een fijn invoelingsvermogen tekent de schrijver ons in Galenus de mens, die voortdurend zoekende is naar het wezenlijke in de wisselende vormen. Toch vinden we een typerende trek van Meihuizens werkwijze ook hier terug: hij is uiterst terughoudend in zijn conclusies, zoals blijkt uit zijn behoedzame terminologie: ‘het is niet ondenkbaar’; ‘wellicht kon hij daarom’; ‘het kan zijn verklaring vinden’. Een innerlijke congenialiteit met Galenus weerhoudt Meihuizen er niet van zakelijke kritiek te leveren: ‘dat Galenus’ stijve kop nog slimmer te verzetten viel dan de Jan Rompertstoren.’Ga naar eind3 Eenzelfde congenialiteit met het onderwerp vinden we vele jaren later in zijn opstel over Collegianten en doopsgezindenGa naar eind4 in de feestbundel voor het weeshuis de Oranjeappel. De historieschrijver nadert heel dicht tot de prediker, wanneer hij aan het einde van zijn uitermate knap geschreven opstel bijna als een slotzang de regels van Betje Wolff citeert: Ik vraag geen sterveling wat ik gelooven moet.
De regel mijns geloofs en leven
is in het heilig boek geschreven.
't Is eigen onderzoek, dat hier het best voldoet.
In toenemende mate gaat Meihuizen zijn aandacht richten op de ‘klassieke’ bronnen van de dopers. Dit resulteert in een voor de gemeente geschreven Menno Simons, ijveraar voor het herstel van de nieuwtestamentische gemeente (1961), later gevolgd door een tekstuitgave van het Fundamentboek (1967) en van Menno's Meditatie op de 25e Psalm (1976). In 1975 vatte hij de kinderjaren van de dopers samen in een | |
[pagina 111]
| |
bondige studie Van Mantz tot Menno. Toch zal het de aandachtige lezer niet ontgaan zijn dat Meihuizen zich meer thuisvoelde bij de ‘Strijder voor onbeperkte verdraagzaamheid’ dan bij de ‘IJveraar voor het herstel van een nieuwtestamentische gemeente’ en diens voorgangers. Specifiek theologische kwesties lagen Meihuizen minder, dogmatische spitsvondigheden nog het minst. Vooral uit plichtsbesef tegenover de Broederschap heeft hij zich gezet tot het ontsluiten van Menno's werken. Na de plotselinge dood van Van der Zijpp werd Meihuizen in 1965 lector aan de Doopsgezinde Kweekschool te Amsterdam. Deze functie bleef hij tot zijn emeritaat in 1976 vervullen. Hij aanvaardde die taak met een rede over Het begrip Restitutie in het noordwestelijke Doperdom. Over verschillende détailonderwerpen uit de doopsgezinde geschiedenis heeft hij daarna geschreven of erover gedoceerd. Het moet hem een grote vreugde geweest zijn te ervaren dat in 1975 een groeiende belangstelling voor geschiedenis kon leiden tot de oprichting van de Doopsgezinde Historische Kring, die een gerenommereerd tijdschrift uit het verleden onder de titel Doopsgezinde Bijdragen, Nieuwe Reeks ging voortzetten. Aan de Nieuwe Reeks heeft Meihuizen enthousiast meegewerkt. Bij zijn zeventigste verjaardag werd hem door een aantal collega's een bescheiden feestbundel aangeboden, waaruit bleek hoezeer de verschillende werkzaamheden van Meihuizen gewaardeerd werden. Ook na zijn afscheid van de Kweekschool bleef hij werken aan verdere uitgave van Menno's geschriften. Den Haag was verruild voor Gorssel, waar eerst een zomerhuisje een jaarlijks ontspanningsoord voor het gezin was; later werd hier ook een blijvender stee gevonden. De vele en veelzijdige activiteiten op broederschapsgebied hebben Meihuizen niet vervreemd van een gezellig gezinsleven. Vol dankbaarheid kon hij met de zijnen nog het vijftig jarig huwelijksverbond vieren. Een moeilijk levenseinde werd hem niet bespaard. Maar ook dat droeg hij, zoals men van een Meihuizen verwachten kon: moedig en vroom, tot het einde toe.
S.L. Verheus | |
NotenVoor dit levensbericht werd gebruik gemaakt van de feestbundel Vooruitzien en terugzien en van gegevens die mij door de familie ter beschikking werden gesteld. Familiegegevens ook in Het stamboek van het geslacht Meihuizen 1400-1983. Groningen, Familievereniging Meihuizen, 1983. | |
[pagina 112]
| |
Voornaamste geschriftenEen uitgebreider lijst van publicaties is te vinden in Vooruitzien en terugzien. Feestbundel ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van H.W. Meihuizen, onder redactie van S.L. Verheus, D. Visser en R. de Zeeuw. Amsterdam 1976. In de Doopsgezinde Bibliotheek (Universiteitsbibliotheek van Amsterdam) bevindt zich een door Meihuizen opgestelde aanvulling in handschrift tot 1976. Bloemlezing uit het mengelwerk van honderd almanakken onder redactie van H.W. Meihuizen en J.W. Bottenheim. Amsterdam 1930. Protestants godsdienstig studentenleven in Geschiedenis van het Amsterdamsch studentenleven 1632-1932, Amsterdam 1932, p.448-458. Een dader des Woords (ds. A. Keuter). Den Haag 1946 (v.d.m. ix). Doopsgezinde kenmerken en eigenaardigheden. Amsterdam 1948. Galenus Abrahamsz 1622-1706. Strijder voor een onbeperkte verdraagzaamheid en verdediger van het Doperse Spiritualisme. Haarlem 1954. Menno Simons. IJveraar voor het herstel van de nieuwtestamentische gemeente 1496-1561. Haarlem 1961. Dutch Painters in the Time of Vondel and Rembrandt in Cornelius J. Dyck (ed.), A Legacy of Faith. The Heritage of Menno Simons. A Sixtieth Anniversary Tribute te Cornelius Krahn. Newton Ks. 1962, p.119-135. De tragische Thomas Müntzer in Archief voor Kerkgeschiedenis 47, 1965/1966, p.98-119. Het begrip Restitutie in het noordwestelijk Doperdom. Haarlem 1966 (openbare les). Menno Simons, Dat Fundament des Christelyken leers, opnieuw uitgegeven en van een Engelse inleiding voorzien. Den Haag 1967. Who veere the ‘False Brethern’ mentioned in the Schleitheim Articles? in Mennonite Quarterly Review 41, 1967, p.200-222. Die Mennoniten in Europa. In Hans-Jürgen Goertz (Hrsg.), Die Mennonieten, Stuttgart 1971, p.159-183 (Die Kirchen der Welt 8). Broederlijke Vereniging. Amsterdam 1974 (Doperse Stemmen i; vertaald en ingeleid door H.W. Meihuizen; toegelicht door J.A. Oosterbaan). Van Mantz tot Menno. De verbreiding van de doperse beginselen, Amsterdam 1975. | |
[pagina 113]
| |
Collegianten en doopsgezinden in S. Groenveld (ed.), Daar d'Orangie-appel in de gevel staat. In en om het weeshuis der doopsgezinde collegianten 1675-1975, Amsterdam 1975. Menno Simons' Meditatie op de vijfentwintigste Psalm. Amsterdam 1976 (Doperse Stemmen 2; vertaald en ingeleid door H.W. Meihuizen, toegelicht door J.P. Jacobszoon). |
|