| |
| |
| |
| |
Wouter Paap
Utrecht 7 mei 1908 - Lage Vuursche 7 oktober 1981
‘De muziek staat in het volle leven; zij verricht haar taak onder allerlei omstandigheden, en het ligt in ons voornemen aan alle bindingen welke tussen mens en muziek bestaan, op zijn tijd, aandacht te besteden: muzikale eenkleurigheid moge ons hierbij verre liggen.’ Deze woorden vormen een onderdeel van de beginselverklaring die Wouter Paap als oprichter van het muziektijdschrift Mens en Melodie in de eerste aflevering ervan in 1946 schreef. Ze zouden met lichte variatie met evenveel recht op de persoon van de auteur zelve van toepassing kunnen zijn. Want Wouter Paap was een man met veel begaafdheden die zonder uitgesproken voorliefdes met talloze persoonlijkheden vriendschappelijke relaties onderhield, en die zonder vooringenomenheden in alle hoeken en uithoeken van het Nederlandse muziekleven een positieve rol gespeeld heeft. Zonder a prioristische ideologie, zonder geografische begrenzing, zonder binding aan groepen of personen is hij op ieder denkbaar terrein van het muziekbestel werkzaam geweest: als componist, als essayist, als biograaf, als kroniekschrijver, als recensent, als pedagoog, als pianist, als spreker, als radio- en televisieprensentator, als gecommitteerde bij eindexamens, als jurylid bij muzikale competities, als bestuurslid van organisaties en als adviseur in muzikale aangelegenheden van de meest uiteenlopende aard.
Het was de bedoeling dat Wouter Paap (vóór-en achternaam bleven heel zijn leven in hechte verbondenheid al zijn publicaties sieren en hadden in het spraakgebruik van muziekland de werking van een soort ‘label’) onderwijzer zou worden. Daartoe ontving hij in 1927 het diploma van de Jan van Nassau-kweekschool te Utrecht. Maar de aldus uitgestippelde route is door Wouter Paap niet gevolgd. Bewaard gebleven knipsels uit de jaren 1922 en volgende, kennelijk met zorg vergaard en gedurende heel zijn leven als een relikwie uit de jeugdjaren bewaard, getuigen nog van de vroeg ontluikende belangstelling van de scholier voor het hem omringende culturele leven, hoe ver verwijderd zich dat in die jaren ook nog van hem afspeelde. De muziek had daarbij zijn bijzondere aandacht; buiten schooltijd studeerde hij aktief piano, hetgeen hij al in 1926 beloond zag met het behalen van het kntv-diploma. Tussen 1928 en 1932 kreeg hij een voortgezette professionele opleiding voor dit
| |
| |
instrument bij Lucie Veerman-Bekker, die in haar jonge jaren nog gestudeerd had bij Clara Schumann. Muziektheoretisch onderricht genoot hij van Anton Averkamp. Na het beëindigen van deze conservatoriumstudie aan de Toonkunst-Muziekschool te Utrecht vestigde hij zich in deze stad als pedagoog voor de muziektheoretische vakken. Naast een drukke lespraktijk, waarin hij zijn leerlingen opleidde voor het staatsexamen muziektheorie, was hij al spoedig als docent voor de muziektheoretische vakken verbonden aan het Nederlands Instituut voor Katholieke Kerkmuziek (1934-1947). Zijn overgang tot het Katholicisme in deze jaren bracht hem in innig contact met de uitvoeringspraktijk en andere aspecten van de liturgische muziek, waarover hij in de jaren dertig en veertig een aantal malen heeft geschreven, met name in het Sint Gregorius Blad. Boeken als De symphonieën van Beethoven (1946) en De kunst van het moduleren (1949) zijn de duidelijke vruchten van zijn vooral muziektheoretische werkzaamheden in de jaren veertig. In deze jaren ontwikkelen zich ook compositorisch en literair zijn talenten in sterke mate.
Wat de compositorische aspecten betreft, richtten zijn eerste activiteiten zich op de beiaard, een instrument dat door de jaren heen zijn belangstelling is blijven houden en waarvoor hij een aantal ‘luchtige’ speelmuzieken heeft nagelaten. Zijn eerste werk was een Suite voor carillon, geschreven in 1933. Bijna een halve eeuw later bleef in schets, half voltooid, een werk voor het Domcarillon achter. Daarmede had het zeshonderdjarig bestaan van de Domtoren gevierd moeten worden. De stadsbeiaardier van Utrecht, Chris Bos, heeft het op grond van de aanwijzingen van de componist weten te voltooien zodat alsnog, als hommage aan zowel de Utrechtse Dom als aan Utrechts grote zoon, in 1982 de klanken van de Hymnen aan de Domtoren over de Utrechtse binnenstad uitwaaierden. Tussen ongeveer 1937 en 1960 schreef hij met een zekere regelmaat een vrij groot aantal composities voor uiteenlopende bezetting. In overwegende mate zijn deze werken het resultaat van opdrachten afkomstig van overheidsorganen of particuliere instellingen. In enkele gevallen ontstonden zij naar aanleiding van competities; zo onder andere de Caland-Suite (1952). Een aantal van dit soort composities verscheen nimmer in druk en berust in handschrift in het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage en in de bibliotheek van de Nederlandse Omroep Stichting. Van enkele composities - de in 1933 en 1934 geschreven Burlesken; de filmmuziek bij De sprekende spiegel (1945) - is de
| |
| |
partituur vermoedelijk verloren gegaan. De autonoom ontstane werken lijken in het totaal van het compositorisch oeuvre het sterkst te zijn, althans het zijn juist deze die men van tijd tot tijd wel kan beluisteren: de Sonatine voor piano (1944), de Guirlanden van muziek (1951) en verschillende werken voor de beiaard.
Paap was als componist geen vernieuwer. Ongebaande stilistische wegen bewandelde hij niet; experimenten lagen niet in zijn lijn. Het was wellicht zijn sterke verbondenheid met de muziektraditie - zijn oriëntatie op groten als Bach, Mozart, Beethoven en Bruckner - die tezamen met zijn bescheiden, van epateren warse levensinstelling de basisvoorwaarde hebben gevormd van zijn duidelijke voorliefde voor overgeleverde vormen. Vaak goot hij zijn ideeën in de oude gedaanten van het rondo, de gavotte, de bourrée, het menuet, de passacaglia, de wals of de sonatine. Daarbij overschreed hij de grenzen van de tonaliteit nimmer. Zijn zonnige karakter, de afwezigheid van iedere zwaarwichtigheid en egocentrisme, de altijd tegenwoordige neiging tot ironie, zelfspot en speelse humor die Wouter Paap tot zo'n innemend mens maakten...ál deze eigenschappen zijn hoorbaar bewaard gebleven in zijn compositorische nalatenschap. Zijn muziek is over de hele linie lichtvoetig en luchtig van aard, is op divertissement gericht en spreekt in zijn betrekkelijke eenvoud ook de minder ervaren luisteraar direct aan. Zelf schreef hij eens: ‘Mijn muziek is overwegend in speelse trant geschreven, hetgeen niet zeggen wil, dat de gevoelsuitdrukking daarin afwezig zou zijn.’ En elders stelt hij met betrekking tot zijn eigen oeuvre, dat het een ‘gematigd modern idioom’ en ‘verwantschap met dat van het Franse impressionisme’ heeft.
Wouter Paap beschikte als geen ander over de gave zich boeiend uit te drukken; zowel in woord als in geschrift heeft hij velen in de ban van de muziek weten te brengen. Menig muziekstuk en menige componist heeft hij dichter bij de mensen gebracht. Als inleider tot de programma's van concerten waarop onbekende - en daardoor soms onbeminde - werken werden uitgevoerd, als spreker over een brede skala van onderwerpen kon men hem overal in het land - vaak ook over de radio en later in televisiepresentaties - zien en beluisteren. En hoe ontelbaar velen dragen nog de herinnering met zich mede aan deze muzische mens, die zo indringend beelden wist op te roepen! Hij had een innemende, heldere en vloeiende trant van spreken, die tot luisteren dwong. Zorgvuldig koos hij zijn woorden, en in beeldende klaar ge- | |
| |
vormde zinnen zette hij zijn visie uiteen. Nimmer geraakte hij tijdens zijn betoog verstrikt in zwaarwichtige theoretische bespiegelingen; diepgravende musicologische verhandelingen kon men van hem niet verwachten. Maar evenmin verdwaalde hij in de moerassige streken van de vulgarisering en platte popularisering. Daarvoor behoedde hem zijn grondige en universele vakkennis, zijn feilloos gevoel voor de harmonie van vorm en inhoud en naast dit alles ook zijn persoonlijke levensstijl. Als geen ander heeft Wouter Paap de gave gehad om ook de moeilijkste onderwerpen te behandelen op een voor de ontwikkelde leek toegankelijke wijze. Zijn levendigheid van geest verleende glans en kleur aan de saaiste en meest dorre topics, in welk verband deze ook ter sprake kwamen.
Spreker en uitvoerend kunstenaar kwamen op één punt samen: in het clavichord. Omstreeks 1936 is hij onverwachts door dit instrumentje geboeid geraakt tijdens een reis door Duitsland, waar hij in Neurenberg een bezoek bracht aan de firma Neupert. ‘Toen ik van de zomerreis was teruggekeerd, wilde die fijne zilver-glanzende toon van het clavichord maar niet uit mijn ooren verdwijnen en nu ik het instrument reeds eenige maanden in huis heb, is het mij een bron van onvergelijkelijk muzikaal genot geworden,’ schrijft hij ergens. De interesse is lang gebleven. Tot in het begin van de jaren zestig is Wouter Paap met zijn clavichord het land doorgetrokken om, meestal omspeeld door een toelichtend praatje, concerten te geven en het publiek kennis te laten maken met de veelal vergeten muziek voor dit vergeten instrument.
Het laat zich aanzien dat op het literaire deel van de nalatenschap van Wouter Paap in de toekomst het zwaarste accent zal vallen, vooral daar waar hij als kroniekschrijver van zijn tijd is opgetreden. Zijn ontplooiing als schrijver van muziekhistorische en letterkundige essays begon al vroeg. Al tijdens zijn conservatoriumopleiding is hij begonnen. In zijn nagelaten bescheiden wordt gewag gemaakt van een - thans nagenoeg onvindbare - brochure Rondom den loudspeaker (1928). Pas na vele jaren, als zijn reservoir van kennis en ervaring beduidend groter is geworden, verschijnt het eerste grote zelfstandige werk: Anton Bruckner. Zijn land, zijn leven zijn kunst (1936). Deze biografie wordt gevolgd door andere: over Beethoven (1948), over Mozart (1962), over Diepenbrock (1980). Literaire essays schreef hij in deze jaren in Criterium, De Gemeenschap en Roeping, hetgeen zijn contacten met het literaire
| |
| |
milieu in de stad Utrecht intensiveerde. Met tal van vooraanstaande schrijvers - Marsman, Nijhoff, Engelman en anderen - was hij op enigerlei wijze persoonlijk bevriend. In het begin van de jaren zeventig legde Wouter Paap tal van zijn persoonlijke herinneringen aan deze contacten vast in een tweetal kleine, smaakvol uitgegeven boekjes Literair leven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen (1970) en Muziekleven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen (1972).
Na 1945, toen het door hem opgerichte tijdschrift Mens en Melodie al zijn krachten opeiste, zijn de literaire contacten enigszins naar de achtergrond gedrongen en namen die in het muziekbestel in snel tempo toe. Als een spin kwam hij centraal in het web van het Nederlandse muziekleven terecht. Zijn hoofdredacteurschap van Mens en Melodie bracht hem in tal van andere functies. Zijn ervaringen en inzichten legde hij vervolgens neer in vele artikelen in het tijdschrift waarvan hij sedert de oprichting in 1946 gedurende bijna drie decennia de ziel en de drijvende kracht is geweest. ‘De muziek is geen stilstaand panorama. Wie regelmatig over muziek schrijft, moet er zich middenin bevinden,’ aldus het door Paap in vele toonaarden gezongen Leitmotiv van zijn leven. Mens en Melodie getuigt daar blijvend van. Onder de pseudoniemen Arend Schelp en Gerard Werker èn onder eigen naam schreef hij - soms klagend over het gebrek aan (goede) kopij - iedere jaargang voor een substantieel deel vol met artikelen van hoge kwaliteit. Artikelen betrekking hebbend op, of ontstaan naar aanleiding van actuele vragen op het terrein van de muziekgeschiedenis, -theorie, -politiek, -sociologie, -pedagogie, en op dat van andere, meestal het contemporaine muziekleven rakende, problemen en vraagstellingen. De formule was briljant: enerzijds had iedere aflevering actualiteitswaarde doordat aan de essentie van het eigentijdse muziekleven in kritisch-beschouwende bijdragen en puur feitelijke overzichten aandacht werd gegeven; anderzijds behielden de afleveringen hun waarde als bron voor degene die zich met de geschiedenis van het Nederlandse muziekleven na 1945 wil bezighouden. Aldus is Wouter Paap kroniekschrijver van vele actuele ontwikkelingen en gebeurtenissen op na-oorlogs toonkunstgebied. Hij heeft deze taak onpartijdig, onafhankelijk, zonder vooringenomenheid en in mildkritische geest - Paap was een man van het midden, niet van uitersten - verricht. In wat hij met het muziektijdschrift Mens en Melodie tot stand gebracht heeft, ligt wellicht het hoofdaccent van de betekenis van Wouter Paap voor het muziekleven van onze eeuw. Als chroni- | |
| |
queur is hij ook elders opgetreden. De geschiedenis van het Utrechts Stedelijk Orkest, de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging, het Utrechts Conservatorium en van het Utrechts Kathedrale koor heeft hij in verschillende zelfstandige publikaties beschreven.
Wouter Paap streefde ernaar om in zijn beschouwingen zoveel mogelijk tot een synthese tussen de componist en zijn muziek, de mens en zijn werk te komen. Hij bleef gefascineerd door de relatie tussen de schepper en zijn schepping - daargelaten of het om componisten of om uitvoerende kunstenaars ging - en hij beschreef deze bij voorkeur tegen het decor van de tijd waarin die kunstenaar werkzaam was. Deze fascinatie is herkenbaar in al zijn werken, met name in die over Mozart (1962) en Diepenbrock (1980) waarin beiden worden geportretteerd in nauwe verbinding met hun werk en met de cultuur van de tijd waarin zij werkten. Tot een van de sterkste geschriften uit zijn laatste jaren behoort Wegen en dwaalwegen der muziekkritiek (1978), een volstrekte eersteling in zijn genre voor Nederland. Vanuit zijn persoonlijke ervaringswereld geeft hij hierin een buitengewoon indringende visie op de in- en uitwendige factoren die de muzikale dagbladkritiek (kunnen) bepalen; Wouter Paap schreef gedurende tientallen jaren duizenden recensies en heeft zijn licht laten schijnen over de meeste belangrijke Nederlandse premières. Avond in avond uit was hij op pad, meestal voor verschillende locale en landelijke dagbladen tegelijk. Veel van wat hij in dit kostelijke boek - dat zoals al zijn werken ook op een brede lezerskring mikt buiten de beperkte kring van vakgenoten - naar voren brengt, heeft ook gelding buiten het veld der muziekkritiek. Het lijkt dan ook niet gewaagd om te stellen dat het boekje bij wijze van ‘klassieke’ introductie ‘verplichte’ literatuur voor iedere aanvangende kunstcriticus zou moeten zijn.
Talrijk waren de functies die Wouter Paap in het Nederlandse muziekbestel heeft bekleed. In alle organisaties van belang had hij zitting: in het bestuur van het Prins Bernhard Fonds, de Nederlandse Klokkenspelvereniging, het Genootschap van Nederlandse Componisten, het Cultuurfonds van het Bureau Muziek-Auteursrechten, de Stichting Gaudeamus, de Stichting Donemus, de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging en het Centraal Beraad Amateuristische Muziekbeoefening. Voorts was hij lid van de Raad van de Kunst van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Tussen 1960 en 1975 had hij als rijks-gecommitteerde zitting in de commissie
| |
| |
die de eindexamens aan conservatoria diende te beoordelen. Vanaf 1960 fungeerde Paap als Algemeen Secretaris van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, een post waarop hij gedurende meer dan twintig jaar een centrale rol speelde en die hem (zoals alles wat met de amateuristische muziekbeoefening te maken had) na aan het hart lag. ‘Het amateurisme is het merg van de muziekmaatschappij,’ kon men hem op Toonkunstvergaderingen vaak horen uitroepen. In de wat conservatieve wereld van de Maatschappij droeg men hem op handen; begrijpelijk, want hij was een gezellig en beminnelijk mens die - onder behoud van een zekere reserve - een ieder open en met warmte tegemoet trad. Op wezenlijke aangelegenheden kon hij diep ingaan. Hij was dan op beheerste wijze strijdvaardig, overigens zonder zich af te sluiten voor de inzichten en de opinie van anderen. Paap was geen man van uitersten; hij zocht veelal, op persoonlijke wijze, een elegante middenweg en formuleerde vaak synthesen waarin alle betrokkenen zich konden vinden. Hij kon goed luisteren en was te overtuigen door een goed onderbouwd betoog van een opponent. Voor andermans ideeën stond hij open. Hij was niet iemand die nièt-levensvatbare ideeën lanceerde. Paap was een praktisch denkend mens. Kwam hij met een voorstel of een plan, dan was het altijd van zodanige kwaliteit dat men lang diende te wikken en te wegen alvorens het af te wijzen of gewijzigd te aanvaarden. En als een ander met een levensvreemd voorstel kwam, wist hij dit hoffelijk, met wat speelse humor in rook te laten opgaan zonder dat die ander zich geraakt kon voelen. Gevoel voor humor had hij in hoge mate. Zijn scherp ontwikkeld oog voor het kleurige, voor het bizarre in menselijke situaties maakte het contact met Wouter Paap tot een spiritueel genoegen, vooral als hij ontspannen op zijn praatstoel zat; want hij zat vol gekke verhalen en anekdoten en hij was een niet te evenaren verteller! Zijn welwillende ironie, zijn relativerende zelfspot ontnam aan mogelijk moeilijke gesprekken alle zwaarte. In zijn benadering van zijn medemensen - in het bijzonder in zijn hoedanigheid van recensent - was hij fair en mild. Van zelfzucht, vertoon en pralerij was hij wars. Paap was een sober mens met weinig eisen op het materialistische vlak en met een sterk ontwikkelde zin voor de essentie van de dingen. Hij beschikte over een soort radar voor het wezenlijke van een wetenschappelijk of bestuurlijk probleem en voor het herkennen van talent en kwaliteit van de mensen om hem heen. Zoals een ieder keuzes maakt, had ook hij zijn voorkeuren. Doch in zakelijke situaties mat hij niet met
| |
| |
twee maten, en in ongeschonden integriteit heeft hij gedurende meer dan een halve eeuw het Nederlandse muziekleven creatief gediend. Aan eerbetoon heeft het hem dan ook niet ontbroken. In 1959 ontving hij de Pierre Bayléprijs voor muziekkritiek van de Rotterdamse Kunststichting. In 1968 viel hem de Jan van Gilseprijs van de Stichting Nederlandse Muziekbelangen ten deel voor de wijze waarop hij de Nederlandse toonkunst heeft bevorderd. De Johan Wagenaar Stichting verleende hem in 1974 de Norbert Loeser-prijs voor zijn muziekpublicistische arbeid met betrekking tot de Nederlandse muziek. In 1975 werd hij Ridder - in 1979 Officier - in de Orde van Oranje Nasseau.
Wouter Paap heeft een omvangrijk oeuvre nagelaten: duizenden verspreide recensies, artikelen, boeken, composities. Doch een kroniek van de eigen levensloop hield hij niet bij; overdrukken van artikelen zoekt men in zijn nagelaten bescheiden tevergeefs; kopieën van zijn recensies zijn zeer onvolledig aanwezig en dan nog vaak zonder bronvermelding. Manuscripten van zijn composities, voor zover nog aanwezig, bleven - soms met moeite nog exact dateerbaar - in slordige wanorde bewaard. Enkele ervan zijn in het bezit van de bibliotheek van de Nederlandse Omroep Stichting, het grootste deel berust in het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage. Gaat men te rade bij de kleine autobiografie in de encyclopedie Die Musik in Geschichte und Gegenwart dan blijken tal van dateringen achter de geselecteerde boeken en composities onjuist te zijn. Zijn afkeer van dorre precisie, een zichzelf wegcijferende bescheidenheid, en wellicht het besef dat hij in de familielijn de laatste was - kinderen had hij niet - zijn mogelijke verklaringen voor zijn nonchalance met het eigen werk. Opdat het oeuvre van degene die vanuit zijn centrale plaats in het Nederlandse muziekleven zovelen heeft bereikt, niet in vergetelheid raakt, is bij wijze van postume hommage aan de auteur hieronder alsnog een eerste poging gedaan om een volledig bibliografisch overzicht samen te stellen.
J.E. Spruit
| |
Voornaamste geschriften
Drs. P. van Reijen, bibliothecaris van de Toonkunst-bibliotheek te Amsterdam, vestigde mijn aandacht op enkele werken die anders zeker aan mijn aandacht ontsnapt zouden zijn.
| |
Geschriften
Rondom den loudspeaker. Amsterdam, 1928.
Anton Bruckner. Zijn land, zijn leven en zijn kunst. Bilthoven, 1936.
| |
| |
Carl Smulders in Menschen in de schaduw ed. R. Houwink e.a., 's-Gravenhage, 1938, p.233-261.
Toscanini. Amsterdam, 1938 (Caeciliareeks 6).
De Joodsche geest en de muziek in Anti-semitisme en Jodendom. Een bundel studies over een actueel vraagstuk, onder redactie van H.J. Pos, Arnhem, 1939, p.174-189.
Huismuziek en lekenmuziek. Muziek in gezin en vereniging. Bussum, 1941 (Gulden-Regel-Reeks ii).
Moderne kerkmuziek in Nederland. Bilthoven, 1941 (Kerkmuziekreeks 6).
Mens en melodie. Utrecht, 1942 (met tien illustraties en acht muziekvoorbeelden; derde druk Utrecht, 1948; vierde druk 1954).
De Johannes Passion van Johann Sebastian Bach. Utrecht, 1946 (met vierenveertig notenvoorbeelden en de volledige tekst; Collegium Musicum-reeks i).
De symfonieën van Beethoven. Utrecht, 1946 (met vormanalyses en 288 notenvoorbeelden; tweede druk 1947).
Het Nederlandsche muziekleven na de Oorlog in Jaarboek der Nederlandse Kunst 1, 1947, p.147-175.
Ludwig van Beethoven. Amsterdam, 1948 (Symphonia-reeks).
De kunst van het moduleren. Practische handleiding voor muziekstuderenden. Utrecht, 1949 (met 225 voorbeelden).
Utrechtse componisten in Hart Van Nederland. Een boek over de stad en de provincie Utrecht samengesteld onder redactie van Jaap Romijn, Utrecht, 1950, p.283-300.
Contemporary Music from Holland. Amsterdam, 1953 (met E. Reeser).
Twee Muzen. Een verzameling van Nederlandse gedichten handelend over muziek, uitgezocht door Jan Engelman en Wouter Paap. Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, 1955 (Boekenweekgeschenk; inleiding op p.7-9).
Herdenking Evert Cornelis in Programmablad van het concert, te geven door het Utrechts Stedelijk Orkest op maandag 26 november 1956 des avonds in Tivoli Utrecht, ter herdenking van de vijfentwintigste sterfdag van Evert Cornelis.
Eduard van Beinum vijfentwintig jaar dirigent van het Concertgebouw Orkest. Baarn, 1956.
De symfonie. Bilthoven, 1957 (Lees en Luister).
S.A.M. Bottenheim, Prisma Encyclopedie der Muziek i-ii. Utrecht-Antwerpen, 1957 (bewerking en voltooiing).
Tien jaar Donemus 1947-1957. Utrecht-Amsterdam, 1957.
Algemene muziek encyclopedie onder leiding van A. Corbet en Wouter Paap i-iv. Antwerpen-Amsterdam 1957-1963 (aanvullend deel onder redactie van J. Robijns, Gent, 1972).
Eduard van Beinum: jeugd en leerjaren in Eduard van Beinum, onder redactie van K. Ph. Bernet Kempers en M. Flothuis, Haarlem-Antwerpen, 1960, p.15-20.
Composers in Music in Holland. A review of centemporary music in the Netherlands, edited by E. Reeser, Amsterdam, 1958, p.1-50.
| |
| |
Willem Mengelberg. Met een inleiding van dr. Paul Cronheim. Amsterdam-Brussel, 1960.
Muziek. Modern en klassiek. Utrecht-Antwerpen, 1961.
Mozart. Portret van een muziekgenie. Utrecht-Antwerpen, 1962 (vierde druk 1977).
De kunstenaar Willem Andriessen/De componist Willem Andriessen in Willem Andriessen 1887-1964. Gedenkboek onder redactie van K. Ph. Bernet Kempers, J.A. Abbing, C.L. Walther Boer, N. Steuer-Wagenaar, P.J. Witteman, 's-Gravenhage, 1964, p.43-49 en p.67-70.
Geschiedenis Utrechts Symphonie Orkest. Utrecht, 1966 (met W. Noske).
Geschiedenis van het kathedrale koor in Honderd jaar kathedrale koor Utrecht 1869-1969. Utrecht, 1969.
Literair leven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen. Utrecht-Antwerpen, 1970.
Muziekleven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen. Utrecht-Antwerpen, 1972.
Godfried Bomans en de muziek in Herinneringen aan Godfried Bomans. Onder redactie van Michel van der Plas, Amsterdam-Brussel, 1972, p.283-300.
Vijftig jaar Utrechts muziekleven in Jaarboek Oud-Utrecht, 1973, p.126-145.
Honderd jaar muziekonderwijs in Utrecht. Gedenkschrift bij de viering van het eeuwfeest van het Utrechts Conservatorium en de Gemeentelijke Muziekschool Utrecht (1875-1975). Utrecht, Utrechts Conservatorium, 1975 (eigen uitgave).
Een gesprek tot afscheid in Mens en melodie 30, 1975, p.354-357 (herdrukt in Wegen en dwaalwegen der muziekkritiek, Utrecht-Antwerpen, 1978, p.233-240).
Een eeuw kntv 1875-1975. Gedenkschrift bij het honderdjarig bestaan van de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging bijgevoegd in Samenklank 30:5, 1976.
De componist Marius Monnikendam in Marius Monnikendam componist, Haarlem, 1976, p.5-36.
Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. Verslag van het tweedaags muziekfeest op 25 en 26 mei 1979 in het Concertgebouw te Amsterdam. Amsterdam, Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst, 1979 (eigen uitgave).
Maatschappij en muziekonderwijs - Bestuurderen der Maatschappij - Blijken van vernieuwing - Toonkunst prijzen in Gedenkboek ter gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst 1829-1979, Amsterdam, eigen uitgave, 1979, p.11-65.
Wegen en dwaalwegen der muziekkritiek. Utrecht-Antwerpen, 1978.
Alphon Diepenbrock. Een componist in de cultuur van zijn tijd. Haarlem, 1980.
Wouter Paap publiceerde talrijke andere artikelen, verslagen, besprekingen en mededelingen in onder andere De Wereld der Muziek (vanaf jaargang 5, 1938-1939), Caecilia en de Muziek (vanaf jaargang 11, 1937-1938), Mens en Melodie (vanaf jaargang 1, 1946), Toonkunst-Nieuws (vanaf 1960), Sonorum Speculum (vanaf jaargang 3, 1959-1960).
| |
| |
| |
Composities
Suite voor carillon (1933) in Vijf composities voor den beiaard. Amsterdam, Nederlandse Klokkenspel Vereniging, 1934.
Een wereld van papier (1933). Burlesque op tekst van Paul Blondel. Handschrift, vermoedelijk verloren gegaan.
De parasieten (1934). Burlesque in vijftien taferelen op tekst van C.J. Kelk. Handschrift, vermoedelijk verloren gegaan.
Sterre der Zee (1937) voor sopraan, gemengd koor en orkest, op tekst van Jan Engelman. Amsterdam, Donemus.
Sinfonietta voor kamerorkest (1938). Amsterdam, Donemus.
Muziek bij het openlucht-mysteriespel ‘St. Wilibrordus’ (1937) van Jan Engelman.
Scherzo (1939) voor symphonie orkest.
Declamatorium ‘De druckkunst’ (1940) van J.v.d. Vondel. Amsterdam, Donemus.
Wals voor klein orkest (1940). Amsterdam, Donemus.
Passacaglia voor twee piano's (1941).
Passacaglia voor symfonie orkest (1943). Amsterdam, Donemus.
Jos. Haydn, Cadensen bij het pianoconcert in d. Utrecht, J.A.H. Wagenaar, c. 1944.
Sonatine voor piano (1944). Utrecht, J.A.H. Wagenaar.
Vijf minne-liederen op Middeleeuwse teksten. Liederencyclus voor sopraan of tenor met pianobegeleiding (1944). Utrecht, J.A.H. Wagenaar (later, 1961?, ook bewerkt voor orkest).
Filmmuziek bij ‘De sprekende spiegel’ (1945) van Kees Strooland. Handschrift, vermoedelijk verloren gegaan.
Muziek ter bruiloft (1945) voor tenor en orkest op tekst van J.v.d. Vondel. Amsterdam, Donemus.
Bevrijdingscantate (1945) op tekst van H.L. Prenen. Koninklijke Nederlands Zangersverbond.
Muzikale herinneringen van een onderduiker (1945). Handschrift, aan het slot voorzien van de opdracht: ‘Voor Netty op haar verjaardag 1945’. Bedoeld is de echtgenote van Mari Andriessen, mw. N. Andriessen-Koot.
Toneelmuziek bij ‘Het lied van Bernadette’ (1947) van Franz Werfel.
Nocturne voor piano (1947). Amsterdam, Basart nv, 1947.
Valsette (kleine wals) voor orkest (1948). Gecomponeerd in opdracht van de Nederlandse Radio Unie.
Toneelmuziek bij ‘De Vogels’ (1948) van Aristophanes voor sopraan en orkest.
Studentenmuziek (1948) voor strijkorkest. Amsterdam, Donemus.
Staet op, mijn hoge vrolickheit (c. 1950), voor zangstem en piano, op tekst van Zuster Bertken. Bijlage bij Mens en Melodie 11:12, 1956.
Guirlanden van muziek (1951) voor strijkorkest. Amsterdam, Donemus (opname: Donemus, Audio-visuele serie 1968, nr.6804, Radio Kamer Orkest onder leiding van Willem van Otterloo).
Caland-suite (1952) voor beiaard, gecomponeerd in opdracht van de gemeente
| |
| |
Rotterdam. Amersfoort, Stichting Nederlandse Beiaardschool.
Sonatine 1, (1953) in Bes voor beiaard. Amersfoort, Stichting Nederlandse Beiaard School, 1953 (latere uitgave Amsterdam, Donemus, 1963; opname: Donemus Audio-visuele serie 1963, nr.6304, beiaardier Leen 't Hart).
Ballet-suite (1953) voor kamerorkest. Amsterdam, Donemus (gecomponeerd in opdracht van de Nederlandse Regering ten behoeve van dilettanten-kamerorkest).
Trompetten en klaretten (1953), drie stukken voor harmonie- of fanfareorkest. Amsterdam, Donemus, 1960 (gecomponeerd in opdracht van de Gemeente Amsterdam).
Een spruytjen heeft de Heer geplant (1954), op tekst van Jac. Revius. In Drie kerstliederen, bijlage bij Mens en Melodie 9:11, 1954.
Thema met variaties (1954) voor clavichord.
Luchtige suite (1955) voor beiaard: Amsterdam, Donemus, 1956.
Suite ‘Beiermuziek’ (1956) in g, voor beiaard. Amersfoort, Stichting Nederlandse Beiaard School.
De schilder (1956) voor sopraan en piano.
Klein Holland (1956) voor zang en piano.
Reidans (1956) voor orkest, geschreven in opdracht van de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging.
Overture Electora (1956) voor symfonie orkest. Amsterdam, Donemus.
Vijf liederen rond de Muiderkring (1956) voor sopraan en orkest, op teksten van Anna Roemer Visscher (Aen den E. Heere Duarte; Aen Constantinus Huygens), Joost van den Vondel (Op Jonkvrouw Isabel de Blon), P.C. Hooft (Aen Joffre Francisca Duarte), Daniël Heinsius (Op het Musyck-Boeck van Meester Cornelis Schuyt van Leiden). Amsterdam, Donemus.
Gooise wals (1957) voor symphonie orkest. Amsterdam, Donemus.
Gavotte en Rondeau voor accordeon-orkest (1958), gecomponeerd in opdracht van de Gemeente Amsterdam.
Danse gauche (1959) in Mano sinistra ii 1960.
Drie nocturnes voor beiaard (1959). Amersfoort, Stichting Nederlandse Beiaard School, 1976 (bekroond in de beiaardcompositiewedstrijd, uitgeschreven door de Rotterdamse Beiaard Commissie).
Vier variaties op ‘Een mooi meisje’ (1959) voor sopraan en orkest.
Gelijk als de witte zwanen zingen (1960), liedvariaties voor beiaard, in: Drie beiaardwerken, Amsterdam, Donemus, 1976.
Sonatine ii, (1960) in g voor beiaard. Amersfoort, Nederlandse Beiaard School (gecomponeerd in opdracht van de Rotterdamse Beiaard Commissie.
Rondo-Bourrée for Accordion Group (1960). London, Hohner Concessionaires Ltd, 1960.
Toccatina della gratitudine. Bijlage bij Mens en Melodie 26:1, 1971.
Rondo d'accommiato, waarmee mijn dertigjarige redacteurschap van ‘Mens en Melodie’ met dank aan alle medewerkers en lezers wordt uitgeluid. Bijlage bij Mens en Melodie 30:12, 1975.
Klokkenmuziek voor ‘Toonkunst’ (1979), voor beiaard gecomponeerd. Amers- | |
| |
foort, Stichting Nederlandse Beiaard School, 1979 (gecomponeerd in opdracht van de Nederlandse Regering ter gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (1829-1979).
Toonkunst-Koorlied (1979) op tekst van H.L. Prenen.
Beiaardmuziek rond de Paassequens ‘Victimae Paschali laudes’ (1980), gecomponeerd voor de kanunnikessen van het Heilige Graf te Maarssen.
Hymne aan de Domtoren (1981) voor beiaard, in postume opdracht van de Gemeente Utrecht gecomponeerd ter gelegenheid van het zeshonderdjarig bestaan van de Domtoren, op grondslag van nagelaten schetsen voltooid door Chris Bos (1982).
Oranjefeest (voor 1965?) voor spreekstem en orkest, geschreven in opdracht van de Katholieke Radio Omroep. Handschrift, niet nader dateerbaar.
Nu syt wellekome (voor 1965?) voor spreekstem en orkest. Handschrift, niet nader dateerbaar.
Toneelmuziek (geen datum) bij ‘Alles is betrekkelijk’ van Jan Derks.
| |
Over Wouter Paap
Voor een goed inzicht in de figuur van Wouter Paap is van belang het auto-interview Een gesprek tot afscheid in Mens en Melodie 30, 1975, p.353-357, in 1978 heruitgegeven op p.233-240 van Wegen en dwaalwegen der muziekkritiek, Utrecht-Antwerpen, 1978, p.233-240.
Paap, Wouter, in Geïllustreerd muzieklexicon. Supplement onder redactie van P. Kruseman en H. Zagwijn, 's-Gravenhage, 1949, p.236; Paap, Wouter, in (Elseviers) Encyclopedie van de muziek 2, Amsterdam-Brussel, 1957, p.434; Paap, Wouter, Algemene Muziek Encyclopedie 5, Antwerpen-Amsterdam, 1961, p.385 (autobiografie); Paap, Wouter in Algemene muziekencyclopedie. Aanvullend deel, Gent, 1972; Paap, Wouter, in Riemann Musik Lexikon, Ergänzungsband Personenteil l-z, Mainz, 1975, p.317; Paap, Wouter, in Die Musik in Geschichte und Gegenwart, Suppl. 16, Basel-London, 1979, Sp.1457-1459 (autobiografie); R. Schoute, Wouter Paap in Muziek en Dans 9, nov. 1981, p.29-30; J.E. Spruit, In memoriam Wouter Paap in Toonkunst Nieuws. Mededelingen van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst nr 87, 1982, p.4-10 (met foto); M. Zijlstra, Paap, Wouter, Algemene Muziek Encyclopedie 7, Haarlem, 1982, p.343-344; J.E. Spruit, Wouter Paap in Biografisch Woordenboek van Nederland 2.
|
|