| |
| |
| |
| |
Agathe Henriette Maria Laman Trip-de Beaufort
Baarn 13 oktober 1890 - Bennekom 26 maart 1982
De schrijfster Henriëtte L.T. de Beaufort werd als jongste van drie kinderen geboren te Baarn op het bekende landgoed Peking. Haar vader, jhr. mr. Binnert Philip de Beaufort (7 december 1852 - 16 april 1898) was burgemeester van de gemeente Baarn, getrouwd met Alida Henriëtte Cornelia van Eck (5 september 1857-9 mei 1907). Er waren nog twee oudere broertjes, Frans en Paul. Jhr. de Beaufort werd later burgemeester van Den Haag en kamerheer in buitengewone dienst van hm Koningin Emma.
Het levensverhaal begint bij de jeugdjaren. Zelf heeft zij hierover eens gezegd: ‘Een gelukkige jeugd vormt ongebroken mensen, karakters met sterke harten en onverschrokken geesten, dit is een waarheid, die geen tijd laat verbleken.’ Het zijn de openingswoorden van haar litterair-historische biografie Willem de Zwijger (1950). Het begrip ‘geluk’ betekende veel voor haar; het was een vorm van geloofsbelijdenis.
Zij, die uitgebreid en dieper willen ingaan op de persoon en het gehele oeuvre van de schrijfster, moeten zich zeker de voortreffelijke biografie aanschaffen van collega en goede vriend Ben van Eysselsteijn: Henriëtte L.T. de Beaufort. Een schrijfster en haar werk (1970). Hier komt duidelijk haar helderheid van geest naar voren, haar betrokkenheid in alle facetten van kunst en cultuur, haar onvermoeid studeren en zoeken naar de bronnen - indien noodzakelijk - van het werk dat zij onderhanden had. En bovenal haar ‘noblesse de coeur’. In zijn boek voert Van Eysselsteijn haar sprekend in, wanneer hij haar citeert: ‘Ik begin de geschiedenis nu te begrijpen, omdat ik het gevoel heb, er zelf bij te zijn geweest. Krijgt de biograaf een dergelijk contact met de stem van de Tijd, dan ervaart hij iets, dat ik wonderbaarlijk durf noemen, hij beleeft de modaliteit van het praesens historicus.’
Het is mij helaas niet mogelijk in het kort bestek van haar levensverhaal een uitgebreid beeld te geven van deze zeer bijzondere vrouw.
De eerste jaren op het prachtige landgoed Peking in Baarn waren voor het kind Henriëtte een klein paradijs. Wanneer zij over haar jeugdjaren spreekt, vertelt zij vooral uitvoerig over het contact met haar vader,
| |
| |
haar ‘liefste vriend’, die zijn vijfjarig dochtertje iedere zaterdagavond verhalen vertelt over historische helden: Floris v, Hugo de Groot, Willem de Zwijger, en anderen. Ook wel verhaaltjes die niet echt gebeurd waren, maar ‘wel echt’: Reintje de Vos, Don Quichotte, Münchausen... Elk verhaal eindigde met een slokje port en de opdracht, de volgende week verslag uit te brengen van het gehoorde. Zij hield veel van muziek en is overtuigd, dat haar vader dit stimuleerde, door haar toen zij nog geen zeven jaar was, eerst een mondharmonica, later een harmonica te geven.
Het leven op Peking was vooral ‘buitenleven’. Zij hield van dieren, vooral vogels, paarden en honden. Zij was toen zeven of acht jaar. Lezen en voorgelezen worden was iets heerlijks. Zij begon voor zichzelf in een serie miniatuurschriftjes een verhaal te schrijven: De geschiedenis van Jan en Jo. Zij noemde het later: ‘een roman à tiroirs, want hij kreeg nooit een einde.’
Henriëtte is nooit op school geweest. Toen haar vader werd overgeplaatst naar Den Haag, was dit voor het buitenkind geen plezier. De moeder had een zwakke gezondheid, kon zich niet veel bemoeien met het dochtertje, wier schoollessen door een leraar aan huis werden gegeven.
Toen het landgoed Mariëndaal (onder Oosterbeek) van de Van Ecks eigendom was geworden van de De Beauforts, was dit een verademing. Maar het werk van de vader in Den Haag nam te veel tijd in beslag. Mariëndaal werd alleen sporadisch bezocht. Het was in één van die vakantie-logeerpartijtjes dat Hetty's vader na een accute longontsteking op 16 april 1898 stierf. Hij was toen zevenenveertig jaar. Hetty was zeven. Het voornemen van de moeder, voorgoed op het landgoed te gaan wonen, werd niet verwezenlijkt. Na een lang ziekbed stierf zij in 1907. Peettante Henriëtte van Eck werd voor Hetty - nu zestien jaar oud - een tweede moeder.
Als autodidacte had Hetty geen diploma's. Zij was wel taalgevoelig. Het ‘hoe en waarom’ van haar lectuur boeide haar vooral, wanneer wat zij noemde ‘de muziek van de taal’ haar voldeed. Onderwerp was bijzaak.
De beste oplossing was een pensionaat. Van haar zestiende tot haar achttiende was zij twee jaar onder de hoede van Mademoiselle Bréting op de meisjeskostschool Les Marguérites in Genève, wat een groot succes was. Leeftijdgenoten, onbezorgd plezier, sport. De lessen: taal, litte- | |
| |
ratuur, geschiedenis, kon zij makkelijk volgen. Wiskunde was niet noodzakelijk. Herinneringen aan dit verblijf vinden wij in haar later geschreven roman Dolly van Arnhem terug. Zij kon zich uitstekend aanpassen aan de regelmaat en normale discipline van het dagelijkse leven.
In 1909 kwam zij als achttienjarige terug in Nederland. Zij wilde studeren, maar zonder diploma's kon dit alleen als auditrice. Meisjesstudenten waren in die tijd nog ver in de minderheid. Tot haar grote vreugde heeft de Utrechtse Universiteit haar op de bestaande voorwaarden toegelaten. Zij volgde colleges in kunstgeschiedenis, letteren en filosofie.
Haar peettante had zich nu op Mariëndaal geïnstalleerd, dat voor Henriëtte een waarlijk thuis werd. Gastvrij milieu ook voor de jonge studenten en vriendinnen met wie zij uitstekend contact had. Eén van de beste vriendinnen was haar mede-studente Clara Wichman, dochter van de Utrechtse hoogleraar, wier politieke ideeën zij niet altijd kon aanvaarden, maar met wie zij uitstekend en sterk geïnteresseerd veel discussieerde.
De studie was geen probleem, zij was leergierig en genoot van de leerstof die zij kreeg te verwerken, ook toen reeds op sociaal terrein. Volgden de zogenaamde ‘uitgaansjaren’ voor het jonge meisje, waar Henriëtte als gelderse debutante zich niet aan onttrok. Intussen maakte zij voor zichzelf aantekeningen op het terrein van sociaal werk en de mogelijkheden op dit gebied. Van Eysselsteijn citeert haar in zijn boek, waar zij zich uitdrukt: ‘Mijn leven lang heeft de geschiedenis van ons land, van Europa, van de wereld, ja - van het leven zelf, mij niet meer losgelaten.’
Toen kwam de verandering. Zij ontmoette bij vrienden jhr. mr. Herman Laman Trip, en wist als bij ingeving, dat hij de voor haar bestemde echtgenoot zou zijn. De jonge advocaat (geboren 29 januari 1881), gestudeerd in Leiden, werkzaam in Arnhem, had ten opzichte van haar dezelfde gevoelens. Zij trouwden 14 mei 1914 in de Hervormde kerk van Oosterbeek. Het was het laatste huwelijk in Gelderland met eigen equipages, palfreniers en koetsiers in getreste livrei, acht rijtuigen met acht span paarden. Hun lange huwelijksreis maakten zij in Ierland, waar zij genoten van het romantische land. Henriëtte had zich op deze reis door veel lectuur over de Ierse en Keltische litteratuur, goed voorbereid. Het was ook de wens van haar man juist dít land als huwelijksreis aan te doen. Zij waren onder anderen gast van Lord en Lady Aberdeen, de Britse onderkoning en zijn vrouw. Vele lange tochten werden gemaakt,
| |
| |
bagage op de rug. Bij de terugkeer beschreef Henriëtte de vele indrukken van het fascinerende land - vooral ook qua historie - in een artikel voor Onze Eeuw (1915).
Het jonge paar ging in Oosterbeek wonen. Door de oorlogsomstandigheden werd Laman Trip als reserve-officier gemobiliseerd. In 1915 werd het rustiger voor hem, toen hij door associëren met een advocaat, geregeld werk kreeg.
In 1918 kwam er een ongedachte mogelijkheid in hun leven, toen Herman het verzoek van prof. Cornelis van Vollenhoven kreeg, of hij - mét zijn vrouw - hem als particulier secretaris voor enkele jaren naar Washington zou willen vergezellen. Van Vollenhoven, hoogleraar te Leiden, kenner van het Indonesische adatrecht, auteur van de leergang: Drie treden van het Volkenrecht (vele malen herdrukt en in het Frans, Engels en Duits vertaald), was goed bevriend met Laman Trip; zij hadden geregeld contact. Herman kon zich vrij maken. Het echtpaar aarzelde niet het aanbod te aanvaarden. Voor Henriëtte betekende het een nieuwe wereld te ontdekken in het land dat zoveel had bijgedragen tot de bevrijding na de oorlog van 1914-1918.
De maanden van werkzaamheid brachten veel positiefs naast veel negatiefs. Het is ondoenlijk hierover uit te weiden. Wat het samenzijn van het ‘driemanschap’ betrof: de harmonie was voortreffelijk. De beide mannen hadden hun dagelijkse programma van werk en onderzoek. 's Avonds werd er wel gelezen, ook Shakespeare, waarbij veel uitwisseling van gedachten plaatsvond.
Terug uit Amerika bewoonden zij en haar man opnieuw het huis aan de Rijn. Herman hervatte zijn advocatenpraktijk. Henriëtte waagde zich aan een drama: Willem van Oranje. Royaards en Verkade waren beiden geïnteresseerd. Verkade bracht het, helaas zonder succes. De schrijfster had nog niet voldoende toneelondervinding om een verantwoord historisch stuk te brengen. Zij begreep het en keerde terug tot historisch proza. Het werd Vondel en het is haar gelukt met een klein werk, Vondel. Kunst en karakter (1920), oprecht waardering te oogsten, onder andere van Lodewijk van Deyssel. Vier jaar later verschijnt Bijbelse verhalen.
Het huwelijk bleef kinderloos, maar op een zeer bijzondere wijze zou het echtpaar met kinderen - en héél véél kinderen - in aanraking komen. Henriëtte kreeg onverwacht een grote erfenis. Zo groot, dat zij en haar man vonden dat dit geld gebruikt moest worden voor een goed doel. Op
| |
| |
een vakantiereis in de Allgäuer Alpen ontdekten zij het hooggelegen Oberstdorf. Zij waren het dadelijk eens: een kindertehuis, sanatorium voor zwakke of herstellende kinderen. Ideale natuur, ideale ligging. Dit was het begin. Henriëtte was toen vier en dertig jaar. Het werd Hohes Licht, en meer dan vierduizend kinderen hebben in de loop der jaren ondervonden wat ‘genezen’ en ‘welzijn’ betekende.
Voorzien én onvoorzien was het een zware opgave. Ook de keuze van de leiding gaf problemen. Na uitvoerig wikken en wegen van kandidaten was het Frau Dr. Elisabeth Dabelstein die directrice werd, en niemand beter dan zij zou die taak hebben kunnen verwezenlijken. In alle opzichten was het deze vrouw, door Henriëtte en haar man ‘het godsgeschenk’ genoemd, die begreep wat hier verlangd werd. Ook wat betreft het personeel was het uniek wat zij gedaan kreeg, vooral ook gezien de eisen van de instanties die zeggenschap wensten over dit ‘Holland-Haus’. Henriëtte zei eens: ‘Wij leefden toen voor Hohes Licht.’ Zij en haar man waren bijzonder ingenomen met alles wat leiding en zorg betrof. De verhouding met ‘Li’ Dabelstein was voortreffelijk en werd tot een blijvende vriendschap. Herman Trip, die een zwak had voor kinderen, had een speciale gave zich met hen bezig te houden wanneer Henriëtte en hij er hun zomerverblijf zochten. Voorlezen en vertellen deed hij graag en geregeld.
Henriëtte's creatief werk bleef in die eerste Hohes Licht-jaren wat op de achtergrond. Drie jaar na de stichting publiceerde zij: Onder de zon. Novellen (1927). Het is haar eerste werk als romancière. De pers had er niet veel aandacht voor, maar Willem Kloos besprak het waarderend in De Nieuwe Gids. Dr. P.H. Ritter noemde het ‘werk van zeer hoog gehalte.’
Onder de zon was het laatste werk van zijn vrouw dat Herman Laman Trip heeft gelezen. Een jaar later, in 1928, stierf hij geheel onverwacht. Voor Henriëtte was dit een zware schok en een blijvend gemis. Niet alleen was hij altijd stimulerend in haar litteraire werk, ook voor alles wat Hohes Licht betrof leefde hij mee met raad en daad. Het bestaan van Hohes Licht was buiten de grenzen bekend geworden. Zelfs uit Engeland, Zweden, Griekenland en Italië kwamen aanvragen. Voor Henriëtte was het goed dat zij Li Dabelstein op vele wijzen kon helpen in het beheer van huis en bewoners. Het samenwerken werd te waardevoller omdat Li en zij dezelfde gevoelens en oordeel hadden ten opzichte van de politieke ontwikkeling in Duitsland. Zij waren beiden fel anti-nazi.
| |
| |
Toen Hitler aan de macht kwam met alle gevolgen van dien, hebben zij en Li Dabelstein door hun moedig en standvastig gedrag alles gedaan om huis en kinderen te bewaren. Geen risico's waren te groot. Joodse onderduikers zijn dankzij Hohes Licht gespaard gebleven. Alleen reeds het lezen over die even zware als gevaarlijke jaren maakt Een schrijfster en haar werk tot een uiterst boeiend boek. Voor Li Dabelstein heeft het na de oorlog zeer veel betekend dat zij onderscheiden werd door de benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Zij heeft Duitsland verlaten en is naar Nederland gekomen, waar zij in het toen door Henriëtte bewoonde landhuis Beukenhof in Bennekom, tot haar overlijden heeft geleefd, dankbaar voor welverdiende rust en nieuwe vrienden.
Henriëtte was met twee bundels manuscript naar Nederland gekomen, vastbesloten ze bij een goede uitgever onder te brengen en daarna zich geheel te wijden aan eigen creatief werk. Het was niet gemakkelijk een uitgever te vinden. Toch hield zij vol, intussen werkend aan het manuscript van Willem van Oranje. Het lukte dankzij de jonge ondernemende uitgever Ad. Donker uit Rotterdam. In 1948 verscheen onder de auteursnaam Henriëtte L.T. de Beaufort: Gijsbert Karel van Hogendorp, grondlegger van het Koninkrijk, in 1950 bekroond met de Prijs voor Letterkunde van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Haar verder verschenen werk zal zij voortaan met deze schrijfstersnaam uitgeven.
Door de beperking eigen aan een levensverhaal, is het onmogelijk uitvoerig in te gaan op het verdere oeuvre van Henriëtte de Beaufort. Zij heeft veel en belangrijk werd gepubliceerd en in de rust van haar mooie landhuis in gezelschap van haar bevriende secretaresse, mejuffrouw Voorhoeve, is de avond van haar leven gelukkig geweest. Zij wilde ook nog graag reizen, bezocht familie in Afrika, met als resultaat Ruimte en zonlicht. Safari in Afrika (1968).
Zij bezocht verschillende congressen van de pen-Club, (Wereldbond van schrijvers), waarvan vooral het congres in Wenen (1947) een blijvende indruk achterliet.
Het geslacht der De Beauforts heeft door de eeuwen heen zowel in Engeland als in Nederland contact gehad met de Koninklijke familie. Henriëtte heeft hiervan bescheiden gebruik gemaakt. In het levensverhaal Wilhelmina (1965) en in Rondom de Kroon, historische vertelling rondom het Huis van Oranje voor de vijftigste verjaardag van Koningin Ju- | |
| |
liana (1959) heeft zij discreet en waarheidsgetrouw haar onderwerp behandeld.
Het jaar daarna werd haar, even vóór Kerstmis, in de raadzaal van de stad Arnhem door Burgemeester en Wethouders de Culturele Prijs van Arnhem 1960 (litteratuurprijs) toegekend. Na het welkomstwoord van burgemeester Chr. C. Matser, gaf de auteur Johan van der Woude in zijn toespraak een overzicht van haar werk.
Een andere onderscheiding ontving zij in de bekroning van haar algemeen bewonderde werk Gijsbert Karel van Hogendorp (1950).
Wij moeten niet onderschatten hoeveel studie op verschillend gebied ten grondslag ligt aan het componeren van een biografie. Zelf zegt zij hierover in een artikel: De biografie. Een theoretisch onderzoek, (1957): ‘Elke biografie die geslaagd mag heten is een versmeltingsproces van verstand en talent, van wetenschap en kunst.’ Voor haar een credo.
Bij haar vijfenzestigste verjaardag werd Henriëtte de Beaufort Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Op haar tachtigste werd zij bevorderd tot Officier. Haar negentigste verjaardag vierde zij in stilte thuis in Bennekom. De meest na-staanden, onder wie haar sinds jaren toegewijde secretaresse en mede-bewoonster Toos Voorhoeve, mochten aanwezig zijn. De erepenning van het Tollensfonds, dat zij enige jaren voortreffelijk geleid heeft, was haar door haar opvolger Adriaan Viruly en ondergetekende eerder thuis overhandigd.
Haar levensavond op Beukenhof in Bennekom was goed. Zij had steeds een hartelijk welkom voor haar vrienden, onder wie ons medelid, oud-burgemeester van Leiden, mr. G.C.A. van der Willigen, die als dorpsgenoot en vriend haar bij zijn wekelijks bezoek trouw op de hoogte hield van datgene wat de moeite waard was op cultureel, letterkundig en (zonodig) politiek terrein.
De laatste weken voor haar heengaan waren fysiek moeilijk. Zij klaagde nooit, kon stil aanvaarden wat onherroepelijk was. Daarbij dankbaar voor een woord of enkel gebaar, de zorg en nabijheid van haar trouwe huisgenoten Toos en Agnes. Het heengaan was vrede.
Zij is begraven op het kerkhof van Bennekom. Naast Li. ‘A great Lady’, zei Charles Morgan toen hij haar zag in het feestelijk gedecoreerde paleis van Maria Theresia in Wenen, bij het congres van 1947. Dit was Henriëtte Laman Trip-de Beaufort: een nobele vrouw, een groot talent. Haar naam en werk zullen blijven.
K.H.R. de Josselin de Jong
| |
| |
| |
Noot
Bij testament legateerde Henriëtte Laman Trip-de Beaufort aan de Maatschappij een bedrag van twintigduizend gulden waaruit elke drie jaar een prijs kan worden toegekend aan een auteur van een zeer goede literairhistorische biografie of autobiografie. Men zie hierover het verslag van de jaarvergadering van de Maatschappij in dit jaarboek.
| |
Voornaamste geschriften
Boeken onder de naam H. Laman Trip-de Beaufort
Willem van Oranje. Historisch spel. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1916 (eerste en tweede druk).
Vondel. Kunst en karakter. Arnhem, nv Van Loghum Slaterus en Visser uitg., 1920 (voorwoord Lodewijk van Deyssel).
Bijbelse verhalen. Zaltbommel, nv uitg. mij. v.h. P.M. Wink, 1924.
Onder de zon. Novellen. Bussum, C.A.J. van Dishoeck nv, 1927.
Uit de geschriften van Isaac van Ninive. Bussum, C.A.J. van Dishoeck nv, 1931.
Parodieën. Snaakse stijlvariaties. Bussum, C.A.J. van Dishoeck nv, 1935.
Zijn en worden. Paedagogische essays. Bussum, C.A.J. van Dishoeck nv, 1935.
Nansen. Een biografie. Bussum, C.A.J. van Dishoeck nv, 1937 (tweede druk).
| |
Boeken onder de naam Henriëtte L.T. de Beaufort
Gijsbert Karel van Hogendorp, grondlegger van het Koninkrijk. Rotterdam, Ad Donker uitg., 1948 (nieuwe uitgave: 's-Gravenhage, H.P. Lopolds uitg. mij. nv, 1963).
Dolly van Arnhem. Roman. Rotterdam, Ad Donker uitg., 1949 (2e en 3e druk 1950; 4e druk 's-Gravenhage, H.P. Leopolds uitg. mij. nv, 1961).
Willem de Zwijger. Biografie. Rotterdam, Ad Donker uitg., 1950.
Le Taciturne, Guillaume d'Orange. Genève, Labor et Fides, 1954 (traduit par Louis Laurent).
Cornelis van Vollenhoven 1874-1933. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon nv, 1954 (tweede druk 1955).
Rembrandt. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon nv, 1956 (2e en 3e druk 1957).
Wilhelm von Oranien. München, C.H. Beck'sche Verlagsbuchhandlung, 1956 (autorisierte Uebersetzung von Irma Silzer).
Rembrandt. Nürnberg, Laetare-Verlag, 1958 (autorisierte Uebersetzung von Irma Silzer).
Rembrandt. London, Allan Wingate Publishers, 1959 (authorised translation by George Clarke).
Gisteren en vandaag. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon nv, 1961.
Herodes. Een kerstspel. 's-Gravenhage, Boekencentrum nv, 1962 (Wending; Toneelbibliotheek).
Herodes. Ein Weinachtsspiel. Stuttgart, Quell Verlag, 1963 (Uebersetzung von Irma Silzer; Die Spielschar h. 90).
Wilhelmina 1880-1962. Een levensverhaal. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds uitg. mij. nv, 1965.
| |
| |
Ruimte en zonlicht. Safari in Afrika. 's-Gravenhage, H.P. Leopolds uitg. mij. nv, 1968.
| |
Artikelen en bijdragen
Schetsen in Het Gildeblad, april 1911.
Lente in Ierland in Onze Eeuw, 1915.
Een edelman in Leven en Werken, october 1918.
Onder de zon in de Nieuwe Gids, november 1918.
Zijn bloem in De Gids, 1919.
Vondel in Onze Eeuw, 1919.
In Frankrijk in Nieuwe Arnhemse Courant, 24 april 1920.
Oud Parijs in Nieuwe Arnhemse Courant, 8 mei 1920.
In het hart van Frankrijk in Nieuwe Arnhemse Courant, 17 mei 1920.
Vluchtelingen in De Nieuwe Gids, september 1921.
Eine Holländerin in Königsberger Hartungsche Zeitung, juni 1924.
Oberstdorf in De Kampioen, 18 december 1925.
Uit een Journaal van het Kinderherstellingsoord Hohes Licht, in Wereldkroniek, 1927.
Bestijging van den Vesuvius in Mededelingen der Nederl. Alpenver. 1927.
Van huis zijn in Mitteilungen Hohes Licht, 1928/1929.
Makkerschap in De Nieuwe Gids, 1928.
Ludwig en Maurois in De Gulden Winckel, mei 1929.
Johanna Naber, Margaretha Wijnanda Maclaine Pont in Nieuwe Rott. Courant, 28 mei 1929.
|
|