| |
| |
| |
| |
Anna Maria Franciska van Wageningen-Salomons (Ada Gerlo)
Rotterdam 26 juni 1885-'s-Gravenhage 16 januari 1980
Annie Salomons was de tweede dochter van het Rooms-Katholieke echtpaar Theodoor Constant Salomons, geboren 19 maart 1848, en van Trinette Maria Catharina Kortman, geboren 16 december 1852. Haar oudere zuster Henriëtte verschilde drie jaar met Annie. Vader Salomons was directeur van de gasfabriek in Rotterdam-Feyenoord. Het gezin woonde te ver van het centrum om de twee meisjes veel contact te geven met andere kinderen. In haar boekje Toen en nu. Herinneringen uit een lang leven (1961) zegt Annie eerlijk: ‘Ik heb een eenzame jeugd gehad.’ Toen zusje Jet naar school ging was Annie aan zichzelf overgelaten. De dag van ‘huize Salomons’ werd, zoals zij schrijft, ‘ingedeeld naar het luiden van de fabrieksbel. In de verte hoorde je de treinen voorbij-stommelen. Verder was er stilte. Ik begon in die tijd, ongeveer acht jaar, mijzelf verhaaltjes te vertellen. Mijn moeder was streng en systematisch. De dingen hadden tijd om te bezinken. Na het ontbijt werd de speelgoedkast ontsloten en dan mochten wij kiezen, waarmee we die ochtend wilden spelen. Er mocht dan niet om iets anders gevraagd worden. 'sMiddags herhaalde zich de ceremonie en dat gold tot aan het middagmaal. Het was een streng voorschrift en niet voor deze tijd, maar ik geloof nu, dat ik er dankbaar voor moet zijn. Wij leerden ons rekenschap te geven van een eens-genomen besluit. Dat was winst voor heel ons later leven. De dagen waren lang en goed. Wel leed ik aan onuitgesproken angsten en tobberijen, schuldgevoelens, maar dat zal wel aanleg zijn geweest.’ Ik vermoed, dat zij hierin gelijk had, want zij geeft toe dat er ook veel dierbaars was verbonden met de stad Rotterdam, de charme van de Maas en het levendig havenbedrijf. Zij schrijft in Toen en nu: ‘de liefde voor deze stad is als de liefde voor een lelijke vrouw.’ Twaalf jaar is zij in Rotterdam op school geweest. Na de meisjes-hbs nog een jaar Erasmiaans gymnasium, waar zij als extranea eindexamen deed. Annie's eerste gedichten verschenen in Jong Holland, Maandblad voor hbs-ers en Gymnasiasten. Het waren levensmoede en amoureuze verzen. Haar moeder was hier zeer over ontstemd: ‘Het is net, of we je geen prettig leven geven,’ was haar oordeel. Johan de Meester, die de gedichten ontdekte, had vertrouwen in het jonge talent. Hij plaatste één van haar verzen in De Nieuwe Rotterdammer, stimuleerde haar aanleg en gaf haar onder andere Zola, Balzac
| |
| |
en Flaubert te lezen. In die periode las zij de Camera Obscura en sloeg toen De familie Kegge over, omdat er een ‘verdorven individu’ in optrad. Zij waagde het daarop, zelf een naturalistische roman te schrijven. Resultaat? Zij schrijft: ‘mijn ouders wensten hem eerst te lezen. Ze waren ontzet en ik geloof, dat ze nog gelijk hadden ook. Het document werd door m'n ouders dichtgeplakt: ik mocht het zelf niet meer lezen, het was geen geschikte lectuur voor hun dochter.’
Op haar achttiende jaar werd Annie lid van de Vereniging van Letterkundigen, voor haar het bewijs dat zij door vakmensen au sérieux genomen werd. Zij zat toen in de hoogste klas van de hbs en moest voor de vergaderingen vrij-af vragen. Na het eindexamen gymnasium ging Annie Salomons naar Leiden; zij wilde Nederlandse Letteren studeren. Haar zuster Jet, buitengewoon intelligent, was haar voorgegaan, koos als studie Sanskriet en promoveerde cum laude. Zij was waarschijnlijk het eerste Katholieke meisje dat in Nederland promoveerde. Enkele jaren later trouwde zij met J. van Prooye, veelbelovende jonge doctor in de scheikunde. Het contact met haar zuster bleef.
Annie Salomons schrijft in Toen en nu dat zij eigenlijk beter niet naar de universiteit had kunnen gaan. Toen zij aankwam was de zwaarste strijd voor het recht van de vrouw te mogen studeren, wel gestreden. Maar de meisjes die van dit recht gebruik maakten, werden door hun mannelijke collega's lang niet altijd geaccepteerd. Vooral de medische studenten waren ‘anti’. De roman Een meisje-studente (1907) door Annie in drie weken geschreven, ontketende een stroom van reacties pro en contra. Zij nam het niet al te zwaar op, zei later ‘dat het boek maar zo'n beetje om de problemen heen-dartelde.’ De tegenstanders van vrouwelijk wetenschappelijk werk kregen hier vele troeven in handen. Ik citeer opnieuw Annie zelf: ‘Mannen denken abstract. En professor Heymans verzekert, dat de vrouw een instinctieve tegenzin tegen de ontledende abstractie heeft. De Leidse historicus prof. P.J. Blok voelde niets voor vrouwenstudie. Toen ik de geweldenaar professor Bolland een bezoek bracht, begon hij met de verzekering dat ik me niet in zijn boeken hoefde te verdiepen: ‘Je bent een wolk van een meid, ik zie dat alles verreind in den Hegelkring. Het zou al gek moeten lopen, als je niet trouwde. Maar ja, mannen houden er niet van, als een vrouw haar neus in de boeken steekt.’’
Annie Salomons heeft veel over de verhouding man-vrouw nagedacht en geschreven. Zij komt tot de conclusie ‘dat de vrouw, die wel gelijkwaardig was aan de man - hoewel verschillend - in het huwelijk haar man
| |
| |
toch als heer, leider, meerdere wil zien.’ Zij bekent een aangeboren bewondering te hebben voor de man: ‘Ik vind, dat hij beter de grote lijn ziet, meer abstract en wijsgerig kan denken. Ik heb in mijn leven veel mannen ontmoet, die dat oordeel waard waren. Mijn eigen man kon mij, God zij dank, geestelijk maken en breken.’
Annie Salomons is niet afgestudeerd. Na Leiden heeft zij nog enige tijd college gelopen in Utrecht. Zij is zonder veel spijt gesjeesd. Wel heeft zij van de studententijd genoten. Maar voor haar stond onherroepelijk dit éne vast: zij wilde schrijven, dichten. Haar debuut was poëzie, haar bundel Verzen (1905) verscheen bij C.A.J. van Dishoeck in Bussum. Ik wil hier even bij stilstaan. In het speciale feestnummer voor Annie's vijfenzeventigste verjaardag van Maatstaf, dat geheel uit bijdragen van collega-dichters en -schrijvens bestaat, is het openingsartikel van dr. Gerrit Borgers. Naar aanleiding van die bundel Verzen memoreert Borgers enkele brieven van de jonge dichteres aan haar toekomstige uitgever. In haar brief van 24 oktober 1902 schrijft ze (ze was toen nog op het gymnasium): ‘de heer De Meester deelde me een en ander mee, wat U hem over m'n verzen geschreven hebt. Ziet U, ik verlang natuurlijk geen honorarium voor mijn eerstelingen, maar geld betalen kan ik ook niet. Gelooft U nu heusch, dat U er schade bij zoudt hebben? Ik heb al een beetje naam door 't in tijdschriften schrijven, veel kennissen - en bovendien ben 'k een meisje en de verzen van een vrouwelijk persoon vindt het publiek veel aantrekkelijker dan van een mannelijk. Geen erge litteraire overwegingen, maar 't vele kopen van een boek hangt meer af van z'n buitenaf-aantrekkelijkheid dan van z'n innerlijke waarde, bij de meeste mensen, gelooft U niet?’ Ik vermoed, dat de heer Van Dishoeck op deze vraag stilzwijgend ontkennend het hoofd zal hebben geschud.
Annie Salomons heeft het litteraire getij mee gehad. Zij heeft de vele groten van de generatie na Tachtig persoonlijk gekend: Van Deyssel, Van Eeden, Couperus, J.H. Leopold, P.C. Boutens, Van Suchtelen, Geerten Gossaert (Carel Gerretson), Slauerhoff, J.C. Bloem en de door haar zeer bewonderde Iani Roland Holst. ‘niet alleen als dichter, ook in zijn hele wezen is hij superieur,’ zei Annie Salomons over Roland Holst, die ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag dichtte:
Mild bleef de stem, die beeld na beeld opriep
van menig vriend die jaren her ontsliep;
de milde stem van wie, nog bij haar leven,
de haven van de stilte binnenliep.
| |
| |
Van de schrijfsters kende zij vooral Top Naeff, Ina Boudier, Carry van Bruggen en Margot Scharten. En dan niet te vergeten de Vlamingen: August van Cauwelaert, Felix Timmermans, Karel van de Woestijne, Teirlinck. Het was vooral Guus van Cauwelaert die haar begeleidde op haar litteraire tournees in Vlaanderland, waar zij - jong - veel succes en gemakkelijk contact had. Het echtpaar Van Cauwelaert behoorde tot haar trouwste vrienden. In haar twee delen Herinneringen aan schrijvers die ik persoonlijk gekend heb krijgen wij een levende portrettengalerij van de vele schrijvers en dichters die haar pad gekruist hebben, met wie zij zich verwant voelde, van wie zij invloed onderging, voor wie zij levenslang bewondering had. Tot deze laatsten behoorde Geerten Gossaert (prof. dr. Carel Gerretson). Zij was vijftien, hij zestien toen zij elkaar in Rotterdam leerden kennen. Hij was haar eerste serieuze jeugdliefde en tot zijn dood in 1958 is het een oprechte vriendschap gebleven. Na Een meisje-studente volgden Verzen, Tweede bundel (1910) en een roman Langs het geluk (1914). In diezelfde tijd gaf zij, zoals zij zelf zegt, ‘links en rechts’ lezingen, zowel in Nederland als in België. Zij formuleerde duidelijk en intelligent en had een natuurlijke, echt vrouwelijke charme. Een zachte, innemende stem, de gave te kunnen luisteren en een fijne zin voor humor. Zij was niet kritiekloos, noch in gesproken oordeel, noch in geschreven woord. Maar zij wilde niet kwetsen. Zij kende jaloezie noch rancune. Zij kon warm bewonderen.
Het was haar roman Herinneringen aan een onafhankelijke vrouw, onder het pseudoniem Ada Gerlo, die haar grote bekendheid heeft gegeven. Het was een vrijmoedig pleidooi voor het recht van de vrouw zelfstandig haar leven te leiden en zich in geen enkel opzicht aan banden te laten leggen. Zij kreeg kort na verschijning contact met Nico van Suchtelen, en op zijn voorstel hebben zij toen samen de roman in brieven De stille lach (1916) geschreven, in zoverre dat Annie zich na enige tijd heeft teruggetrokken. Zij vond het toch een te zware opgave. Het boek had veel succes. Annie Salomons had pas bij een eventuele tiende druk toestemming gegeven haar naam als medewerkster bekend te maken, erop vertrouwend dat geen enkele roman in ons land een tiende druk had gehaald. De stille lach heeft nog vele drukken méér beleefd.
In de jaren tussen 1905 en 1933 heeft Annie Salomons enorm veel werk verzet. Zij was samen met dr. Emilie Knappert redactrice van Leven en Werken, ze was jarenlang medewerkster aan De Groene, waarvan toen H.P.L. Wiessing hoofdredacteur was. Zij deelde diens communistische gezindheid niet, maar waardeerde de mens. Hun samenwerking was uitste- | |
| |
kend. In haar Herinneringen neemt hij een aparte sympathieke plaats in. Zij publiceerde in die tijd geregeld artikelen in kranten en tijdschriften. Zij uitte zich met de vrijmoedigheid van de geëmancipeerde vrouw. Er was veel gewonnen. Na 1915 hadden mannen zowel als vrouwen meer sociale vrijheid, maar het tempo waarmee dit in de maatschappij werkelijk en duidelijk aanvaard werd, was toch te langzaam.
Een korte verloving heeft Annie Salomons afgebroken; voor die tijd een moedige daad. ‘Het was niet wat ik mij had voorgesteld,’ vertelde zij mij eens, ‘het was teleurstelling, ik kon het niet aan. Ik was enorm opgelucht toen ik weer vrij was.’ Ongetrouwd-blijven ambieerde zij niet, maar het moest ‘alles of niets’ zijn. Het werd ‘alles’, toen zij mr. H. van Wageningen had leren kennen; jurist, afgestudeerd in Groningen, enige jaren jonger dan zij en van Protestantsen huize (Nederlands Hervormd). Na hun kennismaking en vóór hun engagement is hij uit overtuiging Rooms Katholiek geworden. Zij trouwden in november 1924. De huwelijksreis ging naar Ierland. Daarna vertrokken zij naar Nederlandsch Indië - Medan op Sumatra. Hun huwelijk was buitengewoon gelukkig, maar het eerste jaar in Indië werd tweemaal onderbroken door het overlijden van Annie's ouders. Zij werd eerst teruggeroepen toen haar vader stierf en vertrok binnen het halve jaar opnieuw naar Nederland toen haar moeder op sterven lag. Vier keer de lange bootreis, betekende een scheiding van weken. In Heilige Stenen en andere verhalen (1957) schrijvend over de Indische jaren erkent zij ‘als ethische mevrouw met nobele principes naar Indië gegaan, grote moeite te hebben gehad zich aan te passen en niet voortdurend critiek te oefenen.’ Zij voegde er aan toe: ‘maar ik geloof, dat ik het op een afstand beter ben gaan zien. In de wildernis gelden andere normen, dan in onze geciviliseerde wereld.’ En dan volgen voorbeelden van begrip en waardering. Haar intelligentie en de haar aangeboren karaktertrek vóór alles het goede te zien; te relativeren waar nodig, oprechte kritiek niet medogenloos te laten zijn, maakte dat veel waar zij in het begin vreemd tegenover stond, vertrouwd werd. Haar zin voor humor heeft haar in bepaalde situaties daarbij dikwijls geholpen. Met de bevolking, haar personeel in de eerste plaats, kon zij uitstekend overweg. De grote hitte verdroeg zij slecht.
Han van Wageningen kon een goede carrière maken bij de Rechterlijke Macht. Hij was zeer gezien bij de mensen die met hem werkten. Hij was strikt maar rechtvaardig, kon ook dingen door de vingers zien, wat belangrijk was. Maar het echtpaar heeft niet lang in de tropen kunnen wonen; Annie's gezondheid gedoogde dit niet. Drie jaar later, in 1927, keerden zij
| |
| |
terug naar Nederland. Na een kort verblijf in Utrecht vertrokken zij naar Den Haag, waar Van Wageningen tot rechter was benoemd. Zowel hij als zij voelden zich in alle opzichten thuis in de Residentie. In het hoofdstuk Ons oude Indië (uit Toen en nu) schrijft Annie, terugziende op de Indische jaren: ‘Als ik aan de jaren in dat verre land terugdenk en al het mooie en boeiende vreemde, dat ik daar heb mogen zien en beleven, dan voel ik me dankbaar dat ik er ben geweest. Al ben ik nóg dankbaarder, dat ik er niet heb hoeven te blijven.’
In die Haagse jaren tussen 1927 en 1941 publiceerde zij Ballingen (1927), Verhalen uit het verre Oosten (1930), Van vrijen tot schreien (1931), Een meisje een een jongetje en Het huis in de hitte (beide in 1933), God en het gezin (1937). Daarna is er een lacune geweest door het uitbreken van de oorlog en het overlijden van haar man in 1941. Het verlies van hem, met wie zij zo innig verbonden was, die haar creatief werkzaam-zijn enorm stimuleerde (‘Ik zie je liever met een pen dan met een pollepel in je hand’) was een zo groot verdriet, dat zij er lange tijd door geslagen was. Zij kon ook moeilijk verwerken dat hij, die jonger was dan zij, het eerst zou sterven. Zelfs haar geloofsleven heeft haar bitter weinig kunnen helpen. Dit maakte het extra zwaar voor haar. Het was ook in ander opzicht een zware tijd. De bombardementen op Den Haag, haar beschadigde huis, dwongen haar tot evacueren. Zij kreeg eerst onderdak in Kerk-Avezaath bij vrienden Van Beuningen. Toen er daar te veel gegadigden kwamen, kreeg zij in Amersfoort bij Anneke Havelaar, weduwe van haar goede vriend de schrijver Just Havelaar, een bijzonder hartelijk tweede tehuis. Zij kon daar later met grote dankbaarheid over vertellen. Met de dochter, Lieske Van Woerden-Havelaar, heeft zij tot het eind van haar leven contact gehouden. De laatste periode van de evacuatie bracht Annie door in het gezin van haar zuster, Jet van Prooye-Salomons, die haar man in maart 1942 had verloren. De zusters konden elkaar steunen. Het zich schikken in de vele problemen tot de bevrijding in mei 1945 heeft Annie met grote wilskracht doorstaan. Daarbij vond zij een troostende afleiding in de jonge kinderen Van Prooye: Trinette en Jan. Hun aanhankelijkheid en vertrouwen, hun verhalen en opmerkingen hielpen mee de moed er in te houden. Het contact tussen de zusters is altijd bijzonder goed geweest, en werd nu versterkt.
Na de bevrijding kwam Annie langzaam tot een vorm van berusting, al bleef het gemis. Ook het geloof werd voor haar opnieuw van wezenlijke betekenis. Haar goede vriend en jongere collega Piet Oomes, ook Rooms Katholiek, schreef mij hierover: ‘Het overlijden van mr. Han van Wage- | |
| |
ningen gaf haar na een mateloos verdriet de stimulans tot een dieper en meer bewust innerlijk leven. In haar brieven - zij voerde een continue correspondentie - vooral aan vrienden die haar geloofsleven deelden, vind je heel vaak de belofte van een goed gebed voor een zieke. Zij stond altijd op goede voet met de door de Kerk vereerde heiligen. Zo was zij ook onder de medewerkers van de vierdelige reeks Met de heiligen het jaar rond, in de oorlogsjaren 1940-1945 opgezet onder redactie van onder andere Anton van Duinkerken. Het verscheen bij Paul Brand in 1949. Het geloofsleven van Annie Salomons nam toe met de jaren. Zij was het niet altijd eens met het moderne opdragen van de mis.’ Tot zover Piet Oomes, die tot slot uit een brief (16 november 1968) van Annie aan hem, citeert: ‘Verleden week hadden we een beat-mis, wel boeiend, maar dan cabaret. Van bidden was geen sprake.’ Eenzaam in de strikte zin van het woord was zij niet. De jaren na haar terugkeer in Den Haag zijn goede jaren geweest. Na de spanning en de afgeslotenheid van de bezettingstijd, was er behoefte aan hervatting van oude contacten en tot het openstaan voor een nieuw leven van activiteit.
Annie's comfortabele flat in Zorgvliet had een sfeer van rust en evenwicht. Zij ontving oude en jongere gelijk-gestemden, had een clubje van Katholieke vriendinnen bij zich thuis, onder leiding van een pater. Zij ging in die eerste jaren ook wel uit, genoot van een concert, een goed toneelstuk, gaf hier en daar een spreekbeurt en, indien gevraagd, ook interviews. Haar correspondentie groeide met de jaren. De kleine ‘Madurodammetjes’ (briefjes in haar fijn, regelmatig handschrift) waren dikwijls meesterstukjes van veel-zeggende tekst in weinig woorden.
Zonder dat zij het gezocht of gewenst heeft, is er na 1950 een nabloei geweest van haar schrijverschap. Zij dankt dit aan een tijdelijk verblijf in het landhuis De Pauwhof te Wassenaar, - het centrum van schrijvers, schilders, musici, wetenschapsmensen, die zich daar voor korte of lange tijd konden terugtrekken om geconcentreerd te werken. Annie Salomons was hier samen met verschillende collegas van wie de meeste jonger waren dan zij. In gesprekken vóór of na tafel, vertelde zij dikwijls over haar herinneringen aan schrijvers en dichters die zij gekend had. De dichter Marja haalde haar over, die op schrift te stellen. Na lang aarzelen voldeed zij aan zijn wens. Marja attendeerde de uitgever Bert Bakker op deze ‘herinneringverhalen’. Het resultaat was, dat Annie in de inleiding van het eerste deel Herinneringen aan schrijvers die ik heb gekend (1957) onder andere schrijft: ‘Het schrijven van deze artikelen heeft twee jaar lang een glans over m'n dagen gelegd. Ik blijf de heer Marja dankbaar, dat hij dit bedacht heeft.’
| |
| |
In een interview met Bibeb in Vrij Nederland (25 juni 1960) merkt Bibeb op, dat ‘al degenen over wie haar ‘Herinneringen’ gaan, zeer op haar gesteld waren.’ En daarop Annie eerlijk: ‘Ja, maar dat wou ik toch graag. Ik wou zo graag lief gevonden worden. Daar hebben ze mij vreselijk mee geplaagd, maar ik ben er toch nog altijd ontzettend dankbaar voor. En ik kan goed luisteren, dat vinden mannen heerlijk. Ik was altijd heel verlegen, maar ik hoefde niet veel te zeggen. Ik schrok altijd terug, ik kon nooit contact met iemand krijgen. Maar wat ik niet kon uiten omdat ik niet durfde, heb ik geuit in de schrijverij.’ De vele reacties - officieel en niet-officieel - op haar twee delen Herinneringen hebben haar vreugde gegeven. In een gesprek, enkele weken vóór haar overlijden, vroeg zij mij: ‘Begrijp jij het? Ik sta er zelf zó ver van af.’ Ik antwoordde: ‘als jij die Herinneringen goed gelezen had, zou je het zeker begrijpen. Maar weet je nog wat Boutens zei? ‘ze lezen niet!’’ Zij lachte: ‘Misschien heb je gelijk. Ik vond het altijd heerlijk als ze mij vroegen: bent U de dichteres? Dat was voor mij belangrijker dan mijn proza, al was ik in mijn jonge jaren toch wel blij dat mijn Onafhankelijke vrouw zoveel gelezen is. Ik heb het eigenlijk zo goed gehad.’
Ja, zij heeft het - haar lange leven overziend - zeker ‘goed’ gehad en de grote charme van deze oude vrouw was nu, dat zij dankbaar was. Dat zij niet treurde over wat verloren ging, wat pijn was en misschien soms teleurstelling. Zij was oprecht dankbaar. Ook buiten de literaire wereld had zij vele vrienden. Ik noem er enkelen en ben mij bewust, dat ik zeker vrienden oversla die ik niet gekend heb, of wier namen mij niet genoemd zijn. Van de ouderen wil ik vooral de oud-gouverneur van Limburg dr. Frank Houben en mevrouw noemen. De jaarlijkse logeerpartij in het gouverneurshuis of in het riante buitenverblijf in Noorbeek, waren vele zomers voor Annie een feestelijk gebeuren. Dan de oud-minister en gezant mr. J.A.N. Patijn en zijn begaafde vrouw Elsie de Brauw, kunsthistorica. De intieme muziekmiddagen bij hen aan huis (Patijn speelde prachtig piano samen met Sam Swaab) noemde Annie een ‘verkwikking voor hart en ziel.’ Het echtpaar Barkey Wolf, heel oude vrienden in het Utrechtse. Hij was ambtenaar ten stadhuize, zij was Annie's oudste vriendin. Zeer bevriend was zij ook met Professor en Mevrouw Kern. Hij was eerst hoogleraar in het Engels aan de Universiteit van Groningen, daarna hoogleraar in de Nederlandse Letteren aan de Leidse Universiteit. De vriendschap met hun twee begaafde dochters, Ada en Hilda, beiden actief op verschillend werkterrein, wetenschappelijk en maatschappelijk, heeft na het overlijden van de ouders veel voor haar betekend. Zij bezochten Annie trouw. Ik wil hier toch ook dank- | |
| |
baar de grote vriendschap met mijn ouders noemen. De vele jaren na 1945 dat zij in hetzelfde Haagse flat woonden hebben zij een heel intens contact gehad, wat na hun heengaan voor mij de band met Annie nog hechter maakte.
Tot haar trouwste ‘paladijnen’ zoals Annie ze noemde, behoorde zeker mr. H.J. Schölvinck (secretaris-generaal van okw onder minister Cals), die sedert hun ontmoeten in de jaren vijftig, tot aan haar overlijden een heel geregelde bezoeker was. ‘Na een middag met Schölvinck heb ik altijd zo veel om over na te denken. Dat is voor de hersens van een oud mens heel belangrijk,’ decreteerde zij voldaan. De andere ‘paladijn’ was haar trouwe vriend en collega Adriaan Viruly, de bekende vlieger-schrijver. In haar Herinneringen uit den ouden tijd kan men het charmante verhaal lezen van een vijftienjarige jongen, die haar eerste bundel Verzen gelezen had. Vele jaren later hebben zij elkaar ontmoet en sindsdien is het een waardevolle vriendschap geworden, ook met Viruly's vrouw, de actrice Mary Dresselhuys. Uit alle werelddelen stuurde Viruly een levensteken; hij was toen reeds lang ‘commodore’ bij de klm. ‘Een persoonlijk woord zoals een ander het niet zegt,’ schrijft Annie. Op haar beurt werd zij een bewonderaarster van zijn prozawerk. Tot vlak voor haar dood bezocht hij haar. Zolang het mogelijk was bleef zij de intimi ontvangen. Fysiek had zij het niet gemakkelijk, het laatste jaar vooral. Zij klaagde nooit; een gesprek met haar was altijd de moeite waard. Zij gaf node haar kerkgang op. Zelfs toen het niet meer verantwoord was, ging zij nog in weer en wind, glad of niet, erop uit. Zij was tot het eind toe helder, dacht niet aan zichzelf, richtte haar aandacht op de ander, geïnteresseerd luisterend. Zij bleef ook graag op de hoogte van nieuws uit de litteraire wereld, las trouw de krant en had duidelijk commentaar op de politiek en het wereldgebeuren. Voor een negentigjarige wel uniek.
Aan waardering voor haar werk heeft het niet ontbroken. Zij was Officier in de Orde van Oranje Nassau bij bevordering, ere-lid van de Nederlandse Afdeling van de pen-club (Wereldbond van schrijvers), lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap en sedert 14 juni 1975 erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Sinds 1978 is zij draagster van de bronzen erepenning, verbonden aan de vijfjaarlijkse Jacobson-prijs van het Tollensfonds. De prijs is bestemd voor het gehele oeuvre van een oudere auteur. Annie deelde de prijs met de Zeeuwse dichter J.C. van Schagen. De toenmalige voorzitter van ‘Tollens’, Adriaan Viruly, en ondergetekende hebben haar thuis de onderscheiding
| |
| |
aangeboden waarmee zij bijzonder verheugd was.
Wat zij noemde ‘de vreugde van haar oude dag’ waren de kinderen van haar overleden zuster Jet van Prooye: Trinette en Jan. Trinette, de oudste, doctoranda klassieke talen, wonend in Alkmaar waar zij doceert aan het gymnasium - is tot het laatst een trouwe bezoekster van ‘tante Annetje’ geweest. ‘Ze is voor mij als een dochter,’ zei Annie eens na het zoveelste retourtje Alkmaar-Den Haag: ‘Wij begrijpen elkaar ook zonder woorden en dat zegtalles.’ En dan het gezin van Trinette's jongere broer Jan, wonend in Amersfoort. Jan is medicus, zeer gezien gynaecoloog aan het ziekenhuis De Lichtenberg. Hij is daarbij twintig jaar haar steun geweest, in en bij alles wat problemen konden zijn. Zijn moeder was in 1959 gestorven en hij en zijn vrouw Lidy Belle, hebben van hun huis een waarlijk tweede thuis voor ‘tante Annetje’ gemaakt. Lidy is doctoranda in de scheikunde en pharmacie en geeft les aan het gymnasium in Amersfoort. Zij is daarbij een voortreffelijk vrouw en moeder en een charmante gastvrouw. Annie beschouwde hun drie kinderen als haar kleinkinderen. Die noemden haar dan ook ‘Oma Ans’; voor haar een ere-titel. Begaafde kinderen: de oudste, Henriëtte, doctoranda in de archaeologie, werkt op een archaeologisch laboratorium in Singapore. De tweede dochter, Annet, doctoranda in de biologie, is pas benoemd tot wetenschappelijk ambtenaar aan de faculteit der geneeskunde in Leiden. Zoon Dirk, eindexamen gymnasium, hoopt in te loten voor Leiden, om de traditie voort te zetten.
Zolang Annie's gezondheid het toeliet, logeerde zij iedere zomer enige weken bij de Van Prooyes in Amersfoort. Wanneer ik haar daar bezocht, genietend op een zonneterras met boek of krant - zij was nooit zonder lectuur - kon zij altijd weer dankbaar zuchten: ‘Wat ben ik bevoorrecht.’ Zij was heel trots op de intelligente jeugd om haar heen: ‘Allemaal gestudeerd’, hoorde ik haar voldaan zeggen de laatste keer dat zij daar logeerde, toen al negentig jaar oud. Maar zij voegde er heel zacht aan toe: ‘Ik hoop, dat ze gelukkig worden, want dat is toch het belangrijkste.’ Zij is - vierennegentig jaar oud - na een kort ziekbed, op 16 januari 1980 stilingeslapen.
En nu is dan bijna het laatste woord over Annie Salomons neergeschreven. Ik kan niet beter eindigen, dan dat werkelijk ‘laatste woord’ aan haar te geven. Op de laatste bladzijde van Toen en nu staat het gedrukt: ‘De grote momenten van het leven: geboorte, liefde en dood zullen toch altijd dezelfde blijven. Ik bereid me dankbaar op het laatste voor.’
K.H.R. de Josselin de Jong
| |
| |
| |
Noten
Oprechte erkentelijkheid ben ik verschuldigd aan de heer en mevrouw Van Prooye, aan Trinette van Prooye en aan mijn vriendencollega's Adriaan Viruly en Piet Oomes: voor hun hulp, suggesties en voor het memoreren van waardevolle feiten.
Het kleine gedicht dat hier volgt, schreef ik voor Annie Salomons bij haar negentigste verjaardag. Beter dan in proza kan ik hiermee onder woorden brengen hoe dankbaar ik haar ben voor een levenslange vriendschap.
Voor Ans' negentigste verjaardag; 26 juni 1975
Haar jaren zijn gestempeld door de tijd.
Zij heeft een glimlach voor het ver verleden,
Een wijs begrip voor dit verwarrend heden,
En voor de toekomst: vrome zekerheid.
Haar hart weet van de liefde, van de pijn,
De ongevraagde prijs voor hen die dichten -
Maar zij schiep ongekende vergezichten,
Waar leven dor en uitzichtloos kan zijn.
Haar jaren zijn gestempeld door de tijd:
Er is gegeven en er is genomen...
Wanneer zij afscheid neemt van laatste dromen,
Wacht haar de engel der barmhartigheid.
| |
Voornaamste geschriften
Een bibliografisch overzicht van het werk van Annie Salomons is gepubliceerd in het kaartsysteem van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.
|
|