Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1979
(1979)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Abraham SchierbeekGa naar eind*
| |
[pagina 89]
| |
ling voor twee onderwerpen. Hij las in het werk van Antoni van Leeuwenhoek en hij verzamelde planten voor zijn herbarium. In 1906 ging hij in Groningen biologie studeren. Na zijn kandidaatsexamen kwam het derde facet van zijn persoonlijkheid aan het licht, namelijk zijn gave als docent. Hij ging les geven aan het gymnasium in Deventer. Na zijn doctoraal examen (cum laude) in 1912 werd hij benoemd als leraar in de natuurlijke historie aan de hbs in Den Haag. In 1914 trouwde hij met A.M.E.R. Tiemersma, arts. Drie jaar later verwierf hij met lof de doctorstitel te Groningen met een proefschrift The setal pattern of caterpillars and pupae. Reeds als student was Schierbeek lid van de in 1901 opgerichte Natuurhistorische Vereniging. Eenmaal in Den Haag ontplooide hij zich als een zeer actief lid. In 1921 was hij voorzitter. In dat jaar kreeg de stad Den Haag toestemming om water te onttrekken aan het duingebied Meyendel. De Natuurhistorische Vereniging kwam in het geweer met Schierbeek als voorzitter. Men besloot de flora en fauna van het bedreigde gebied te catalogiseren. Een aantal leden van de vereniging heeft jarenlang met Schierbeek aan dit project gewerkt. In 1926 werd het gebied natuurreservaat. In dat zelfde jaar werd op initiatief van Schierbeek de Algemeene Vereeniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en Omstreken opgericht. Schierbeek is tot 1948 voorzitter van deze vereniging geweest. In 1935 werden voorbereidingen getroffen voor het Lekwaterplan voor de Meyendelse duinen. Met de uitvoering kon pas in 1955 worden begonnen. De Meyendelse groep werd opnieuw bij het project betrokken, ditmaal voor advies. In 1965 verwierf Schierbeek de zilveren medaille voor bijzonder culturele verdiensten, terwijl de gemeente Den Haag een Doctor Schierbeekprijs instelde van vijfentwintighonderd gulden, welke om de vijf jaar aan jonge onderzoekers, die zich verdienstelijk hadden gemaakt voor het Meyendel onderzoek, zou worden verleend. Niet alleen voor het behoud van Meyendel, maar ook voor andere organisaties die op ecologisch terrein liggen heeft Schierbeek zich als bestuurslid verdienstelijk gemaakt, namelijk voor Stad en Landschap van Zuid Holland (1933) en de Stichting het Zuidhollands Landschap (1934) en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten (1934). Het begin van Schierbeeks internationaal bekende werk op het gebied der biohistorie valt samen met de herdenking van Antoni van Leeuwenhoek te Delft in 1932, waaraan hij een belangrijk aandeel had. Voor deze herdenking werd in het Haags Museum voor Onderwijs een tentoonstelling ingericht. W.H. van Seters verzorgde samen met Schierbeek de cata- | |
[pagina 90]
| |
logus. Tijdens de voorbereidingen werd het plan opgevat, de brieven van Van Leeuwenhoek met tekstkritische aantekeningen in een aantal delen te publiceren. In 1942 werd Schierbeek hoofdredacteur. Onder zijn hoede verschenen tussen 1948 en 1957 deel drie, vier en vijf van deze serie. In 1959 ontving Schierbeek de gouden Leeuwenhoek medaille van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen voor zijn verdiensten voor het Van Leeuwenhoek onderzoek. In dat zelfde jaar werd zijn werk in het Engels gepubliceerd door Abelard-Schuman in New York. In 1967 werd zijn werk over Jan Swammerdam in het Engels uitgegeven in Amsterdam bij Swets en Zeitlinger. Hij gold toen reeds internationaal als expert op het gebied van de zeventiende-eeuwse microbiologie. Overigens voelde Schierbeek niet veel voor internationale contacten, met uitzondering van de Vlaamse biohistorici, waaronder hij vele vrienden had, onder andere A.J.J. van de Velde, met wie hij zijn belangstelling voor Van Leeuwenhoek gemeen had. Schierbeek was aanvankelijk leraar aan de hbs in Den Haag en sinds 1940 leraar aan het Gymnasium Haganum. In 1927 werd hij toegelaten als privaatdocent aan de Leidse universiteit om onderwijs te geven in ‘onderwerpen uit de algemene dierkunde’. Deze formulering werd in 1937 omgezet in ‘geschiedenis en didactiek der biologie’. In 1931 maakte hij een reis naar Nederlands-Oost-Indië, als gast van de Jan Pietersz. Coen Vereeniging, een organisatie die door Sir Henry Deterding was opgericht en die ten doel had leraren in Indië te laten reizen voor studiedoeleinden. Gedurende de lessen, die hij op school gaf, sprak hij graag over zijn ervaringen tijdens die reis, waarover hij ook artikelen in populaire tijdschriften publiceerde. Ook in Gent heeft hij vele voordrachten gehouden voor het Koninklijk Natuurwetenschappelijk Genootschap ‘Dodonaea’. Ondanks Schierbeeks verdiensten op wetenschappelijk gebied en het aanzien dat hij bij zijn collega's en studenten genoot, lukte het niet hem een meer eervolle opdracht aan de universiteit te geven dan de smalle entree van de vergunning van de privaatlessen. Op institutionalisering van de biohistorie was geen uitzicht, zoals helaas ook het geval was bij meerdere takken van de wetenschapsgeschiedenis. Voor Schierbeek moest het brood uit andere handen komen dan die van de alma mater. De hem toekomende lauweren kwamen van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (gouden Leeuwenhoekmedaille in 1959), van het Genootschap Gewina (1951), van de Nederlandse regering (officier in de Orde van Oranje Nassau (1953)) en van de Gemeente | |
[pagina 91]
| |
's-Gravenhage (Meyendel, 1965). Van de vele lidmaatschappen kunnen genoemd worden die van de Koninklijke Vlaamse Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, het Koninklijk Natuurwetenschappelijk Genootschap ‘Dodonaea’ te Gent. Verder was hij lid van het Bataafs Genootschap (1929) en sinds 1945 lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Bijzonder na aan het hart lag hem de Koninklijke Maatschappij ‘Diligentia’ in Den Haag, waarvan hij vijfentwintig jaar lang voorzitter was en die hem in 1959 vereerde met zijn bronzen borstbeeld.
a.m. luyendijk-elshout | |
Voornaamste geschriftenSchierbeek heeft ongeveer honderdvijftig boeken, brochures en artikelen geschreven. Een groot deel van deze artikelen is gepubliceerd in het Biologisch Jaarboek. De artikelen die in de Bijdragen tot de Geschiedenis der Geneeskunde werden gepubliceerd, zijn ook opgenomen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Veel van deze artikelen zijn in aparte bundels verschenen vanaf 1921 tot 1965. Ook schreef Schierbeek regelmatig in populaire tijdschriften, meestal korte artikelen van twee of drie pagina's, dikwijls over een onderwerp waarover hij elders uitvoeriger had geschreven; of schreef hij een korte reeks van mededelingen, die later tot een boek zijn gebundeld. Voor een overzicht van Schierbeeks voornaamste geschriften kan verwezen worden naar de artikelen van P. van Oye en Peter W. van de Pas (zie noot). |
|