twee factoren te danken. In de eerste plaats waren er de sensationele ontdekkingen van de archeologen die de publieke aandacht trokken. Daardoor kwamen de beschavingen van het oude Egypte, van Mesopotamië, Klein-Azië en de bijbelse landen in een kring van belangstellenden die veel wijder was dan die van de specialisten op oudheidkundig gebied. Daarom kon het geen verwondering wekken dat lezingen over oudheidkundige onderwerpen een talrijk gehoor vonden en dat niet alleen in de academiesteden.
Het oprichten van studiekringen in heel Nederland, het aantrekken van erkende sprekers en daaronder ook buitenlanders, is het met succes bekroonde werk van Kampman geweest. Hij begreep ook dat de band tussen de belangstellenden moest worden versterkt door publikaties. Daaraan hebben we de lijvige delen te danken van de Jaarberichten van het Genootschap Ex Oriente Lux, waarin op den duur niet alleen Nederlandse vakgeleerden hun licht lieten schijnen, maar waaraan ook buitenlanders graag hun medewerking hebben verleend. Deze Jaarberichten en daarnaast de serie Mededelingen en Verhandelingen hebben internationaal een reputatie verworven. Daarbij mogen de adviezen van de professoren A. de Buck en F.M. Th. de Liagre Böhl niet worden vergeten. De verdiensten van Kampman werden erkend door het Genootschap dat hem bij het veertigjarig bestaan in 1973 tot erelid benoemde.
Een gebeurtenis van grote betekenis was de oprichting van het Nederlands Archaeologisch Instituut voor het Nabije Oosten. Deze vond plaats op 17 augustus 1939 en kreeg als adres Noordeindsplein 4a in Leiden. De doelstelling van dit Instituut was het organiseren van cursussen en lezingen, het verlenen van onderdak aan vakgenoten die Leiden bezochten en het vormen van een bibliotheek. Hier kreeg Kampman een kamer, van waar uit hij de werkzaamheden leidde, hier werd hij op den duur de directeur. Dit Instituut werd aanvankelijk gefinancierd door particulieren, door de nalatenschap van Frank Scholten, door de verkoop van boeken en eigen publikaties. Eerst in 1958 en 1960 kreeg men subsidie van de overheid. Een ieder die met het Instituut in aanraking is gekomen zag de in omvang groeiende bibliotheek. Wat hij niet zag maar waarvan de vakgenoten op de hoogte waren, was de rol die het Instituut speelde wat betreft de culturele betrekkingen tussen Nederland en de landen in het nabije Oosten.
Een tweede ingrijpende gebeurtenis was in 1943 de oprichting van het tijdschrift Bibliotheca Orientalis. Het begin was bescheiden naar vorm en