Voornaamste geschriften
Das Problem der Perioden in der Literaturgeschichte. Groningen 1948 (dissertatie Groningen).
Literatuurgeschiedenis en literatuurwetenschap. Groningen/Djakarta 1952 (openbare les Utrecht).
Ironie als literair spel. Groningen/Djakarta 1956 (inaugurele rede Utrecht).
The Chicago School in Théories et problèmes. Contributions à la méthodologie littéraire.
Copenhague 1958, p.198-206 (Orbis Litterarum Supplement 2).
Capriolen van Pegasus in Levende Talen 1959, p.394-408.
Dichter en lezer. Utrecht 1959 (Voordrachten en redevoeringen Centrale Opleidingscursussen voor Middelbare Akten 9).
Die Magie der Zahlen. Das Generationsprinzip in der vergleichenden Literaturgeschichte in Miscellanea litteraria. Groningen 1959, p.147-173 (Studia Litteraria Rheno-Trajectina 4).
Het genre in Handelingen van het zesentwintigste Nederlands Filologencongres Groningen 1960, p.98-105.
Der Standort des Interpreten in Orbis Litterarum 19, 1964, p.31-46.
Probleme der kunstwissenschaftlichen Wertung in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie 56, 1964, p.246-251.
Perodisierung in Reallexikon der deutschen Literaturgeschichte. Band 3. Berlin 1966. (Herausgegeben von Werner Kohlschmidt und Wolfgang Mohr; zweite Auflage).
Ironie als dichterisches Spiel. Ein stilistischer Versuch an Hand von Wielands Schach Lolo in Stil- und Formprobleme in der Literatur. Heidelberg 1969, p.258-266 (Herausgegeben von Paul Böckmann).
Romantische ironie bij Heinrich Heine in Het spel in de literatuur. Wassenaar 1970, p.95-118.
Literatuur en werkelijkheid. Het probleem der fictionaliteit in Handelingen van het tweeëndertigste Nederlands Filologencongres Utrecht 1972. Amsterdam 1974, p.18-27; Duitse Kroniek 26 1974, p.11-23 (speciaal nummer: Prof. dr. H.P.H. Teesing 1907-1973).
Literaturgeschichte und Literaturkritik in Zeitschrift für Ästhetik und allgemeine Kunstwissenschaft 20, 1975, p.14-25.