Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977
(1977)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Geert Hendrik StreurmanGa naar eind*
| |
[pagina 115]
| |
nings begrip voor een vaste materiële basis de doorslag gegeven en net als zijn bewonderde voorbeeld Goethe een ambtelijke carrière gevolgd heeft in Weimar, zo heeft Streurman gekozen voor het leraarschap. In 1919 had hij al een jaar tijdelijk les gegeven als leraar Duits in Veendam, in 1922 werd hij vast benoemd aan de Rijks-hbs aldaar, die na de tweede wereldoorlog herdoopt werd als Winkler-Prins-lyceum. Van 1933 tot 1951 heeft Streurman ook een aantal uren gedoceerd te Sappemeer, maar zijn eigenlijke betrekking en taak lagen te Veendam. Streurman en Veendam, ze zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden als Goethe en Weimar! Een leraar aan een middelbare school in een kleine plaats heeft vanzelf een zeker prestige, maar de mensen uit de veenkoloniën zijn niet zo licht geneigd hulp van buitenstaanders te aanvaarden. Streurman was dan wel stads-Groninger, maar werd door iedereen als een loot van de eigen stam beschouwd. Zijn organisatorische gaven kwamen in het vooroorlogse Veendam al spoedig tot hun recht. In 1927 stichtte hij het Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen ter plaatse, als opvolger van de kwijnende Volksuniversiteit. Hijzelf werd meteen voorzitter en is dat tweeënveertig jaar lang gebleven. Het Genootschap organiseerde in het winterseizoen een aantal lezingen in de sociëteit Veenlust, waarbij Streurman persoonlijk borg stond voor een behoorlijk bezoekersaantal; de leerlingen van de hoogste klassen van het Winkler-Prins-lyceum werden moreel verplicht acte de présence te geven. Het bestuur stelde de te behandelen onderwerpen vast en zocht vervolgens daarvoor geschikte sprekers. Bij beide taken was Streurman de drijvende kracht. Hij maakte het de leden niet gemakkelijk en koos duidelijk moeilijke onderwerpen, maar slaagde er dan ook in geleerden van naam en faam naar Veendam te halen. In 1932 sprak bijvoorbeeld professor Leo Polak over De zin des doods, een lezing, die nogal wat reacties wekte van schrijvers van ingezonden stukken in de plaatselijke pers; het vijfentwintigjarig jubileum van het Genootschap in 1952 werd gevierd met een voordracht van professor Lindeboom over de Betekenis van de kunst en de wetenschap voor de samenleving. Het is de vraag, of de deels jeugdige toehoorders altijd even intens van dit soort onderwerpen genoten hebben, wel kan ik uit eigen ervaring verklaren, dat de avonden van het Genootschap doorgaans hoogtepunten waren in de Veendamse gemeenschap en dat Streurman als leraar de oude pedagogische waarheid in praktijk bracht, dat het vaak beter is zijn gehoor tot zijn eigen niveau op te heffen dan al te nadrukkelijk geestelijk op de hurken te gaan zitten. Streurmans tweede stichting te Veendam is het Veenkoloniale Museum. | |
[pagina 116]
| |
Er bestond daar sinds de twintiger jaren een gemeentelijke oudheidkamer, die weinig voorstelde. In 1939 werd echter de Vereniging voor Veenkoloniale Geschiedenis opgericht, waarvan Streurman uiteraard voorzitter werd. Deze riep de Stichting het Veenkoloniale Museum in het leven, die een pand in de Kerkstraat verwierf en sindsdien een niet onaantrekkelijk streekmuseum heeft ingericht met veel herinneringen aan de tijd toen Veendam de vestigingsplaats van een groot aantal schippers was. Hoofdredacteur van het historische werk, dat in 1955 verscheen bij het driehonderdjarig bestaan van de plaats onder de titel Veendam 300 was uiteraard G.H. Streurman! De meeste aandacht moet in dit overzicht gewijd worden aan Streurman de schrijver. Hij was Duits gaan studeren uit bewondering voor Goethe, over Goethe handelt dan ook het beste boek, dat hij mijns inziens geschreven heeft, Goethe, de universeele Mensch, uit 1936. Volgens ter zake kundigen verdient het ruimschoots zijn plaats naast het vele andere dat in Nederland over de heros van Weimar geschreven is, mij trof het door de manier waarop het eigen enthousiasme op de lezers werd overgedragen. Bovendien geloof ik dat het boek voor degenen die Streurman gekend hebben nog een extra dimensie bezit, omdat de auteur zijn eigen strevingen en overtuigingen in Goethe belichaamd ziet of moeten we eerder zeggen dat Streurman zijn eigen leven zo veel mogelijk gemodelleerd heeft naar dat van zijn Duitse cultuurheld. Na 1936 is hij over Goethe blijven schrijven, in twee latere boeken, heeft ook radio-lezingen over hem gehouden en voordrachten voor de Internationale School voor Wijsbegeerte. Naast zo vele geschriften over Goethe kon iets over Schiller niet ontbreken. In 1946 verscheen Schiller en het idealisme, maar in hem kon Streurman veel minder van zich zelf terugvinden en hij is op het onderwerp ook nauwelijks meer terug gekomen in latere geschriften. Wel was hij gefascineerd door de Groningse dialectschrijver Geert Teis Pzn, het pseudeniem voor G.W. Spitzen (1864-1944). Spitzen was evenals Streurman Groninger (geboren te Stadskanaal), eveneens leraar bij het middelbaar onderwijs, eveneens in het bezit van de akte Duits mo. Anders dan Streurman evenwel bezat hij gevoel voor humor en een bescheiden poëtisch vermogen dat zich uitte in toneelstukken en gedichtjes in Gronings dialect. Streurman schreef een soepele, heldere stijl, was zeker kunstzinnig en gevoelig zoals blijkt uit zijn schilderijen en tekeningen, maar voor zover ik weet heeft hij zich nooit aan poëzie gewaagd. Als propagandist voor Geert Teis kende hij echter zijn weerga niet. In 1950 schreef Streurman een monografie Geert Teis Pzn. Zijn leven en zijn | |
[pagina 117]
| |
werk, waarin diens autobiografie was opgenomen. Daarna heeft hij in voordrachten en artikelen herhaaldelijk de aandacht voor hem opgeëist en mede als resultaat van dat onversaagd hameren op hetzelfde aambeeld heeft in 1967 het Cultureel Centrum te Stadskanaal de naam Geert Teis-centrum gekregen. In 1956, toen ik hem leerde kennen, was Streurman conservatief tot in alle vezelen van zijn wezen. ‘Sinds de Nibelungen is er geen behoorlijke film meer gemaakt’, was zijn oordeel over de cinematografische produktie sinds Fritz Langs meesterwerk uit 1925! Ik vermoed dat deze geesteshouding ook al vroeger kenmerkend is geweest, getuige de brochures Rede en bezetenheid van 1939 en Blijf u zelf van 1940. Daarin waarschuwt hij, enigszins op voorbeeld van Huizinga in Schaduwen van morgen, voor de waandenkbeelden van het ogenblik en de actualiteit en spoort de mensheid aan zich te bezinnen op de eeuwige waarden. Ook klinken zijn eigen religieuze problemen daarin door. Streurman was niet ongodsdienstig, had echter een achttiende-eeuws aandoende afkeer van bigotterie en de door hem veronderstelde gewetensdwang van de georganiseerde religies. Van 1924 tot kort na de tweede wereldoorlog was hij vrijmetselaar, daarna vanaf de oprichting lid van het Humanistisch Verbond. Zijn grote voorbeeld was ook hier Goethe; hoewel hij geen echte aanleg voor de filosofie bezat, was hij daarin hevig geïnteresseerd en wist de vriendschap te verwerven van filosofen van naam als de bekende professor Leo Polak en de veel jongere spinozist dr. J.G. van der Bend. In het dagelijks leven hield hij zeer streng vast aan normen en waarden en dit lijkt me ook de basis van zijn conservatisme. In 1957 kwamen de docenten van het Winkler-Prinslyceum tot de conclusie dat de leerlingen best eens wat harder konden werken. Streurman moest maar eens een lezing voor de ouders houden en dat was een kolfje naar zijn hand. De ouders kregen er ongenadig van langs, hun kinderen moesten minder sport bedrijven, bioscopen en danslokalen mijden en als de kinderen van school kwamen, dienden de moeders thuis te zijn om naar hun verhalen te luisteren en hen aan het werk te zetten. Deze donderpreek wekte heel wat beroering in Veendam, juist omdat Streurman daar een man van aanzien was en als een paus het culturele leven domineerde vanuit zijn huis aan de Ae-kade. Streurman is nooit getrouwd geweest, sinds 1927 leefde hij alleen in zijn grote huis in het centrum van Veendam, waarbij mejuffrouw G. Hoving voor hem de huishouding bestierde. In zijn Goethe-boek beschrijft hij hoe zijn held wel voortdurend onder de indruk was van vrouwelijk en soms | |
[pagina 118]
| |
mannelijk schoon, maar tot aan zijn verblijf in Italië van 1786 tot 1788 kuis geleefd heeft en zeer wel inzag dat men de seksuele driften kan sublimeren tot het hogere, het ware, het goede en het schone. Misschien bedrijf ik hier wat goedkope psychologie, maar het lijkt me waarschijnlijk dat Streurman dit laatste zijn hele leven nadrukkelijk heeft nagestreefd. Hij was bezeten van de culturele waarden in een soort achttiende-eeuwse zin, en hij heeft enigszins de rol van een ‘veenkoloniale Goethe’ vervuld. Ik bedoel daarmee niets denigrerends en bedrijf geen neerbuigende ironie. Maar zoals Goethe in Weimar van 1800 tot 1832 bezoekers ontving, manifestaties organiseerde en werkte aan zijn eigen legende, zo domineerde Streurman het culturele leven van Veendam en heeft daarmee voor de plaats onschatbare verdiensten gehad. Wat hij van Goethe zegt, geldt ook voor hem zelf. ‘Hij heeft zijn hele leven lang gepoogd de grote gaven die hij bezat, in alle richtingen harmonisch te ontplooien om tenslotte tot de conclusie te komen dat alleen door zelfbeheersing en zelfbeperking het hoogste bereikt kan worden wat voor de zoekende en tastende mensheid bereikbaar is’. Streurman was lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde sinds 1947 en behoorde tot de trouwe bezoekers van de maandvergaderingen der Noordelijke Afdeling; 9 oktober 1971 hield hij daar nog een lezing over het karakteristieke onderwerp De aard van Goethes erotiek. Hij was toen al naar Groningen verhuisd en woonde in de bejaardenflat Groenestein, vlak bij de plaats waar hij geboren was. Ik geloof dat deze verhuizing hem niet erg bevallen is. In Veendam was hij de leider geweest, in Groningen trof hij allerminst de rustige sfeer van zijn eigen studietijd, maar veeleer het koortsachtige gejacht van het moderne verkeer en het lawaai van contesterende studenten. Tot het eind bleef hij echter de beminnelijke, hoofse, goedlachse heer die hij altijd geweest is.
h.p.h. jansen | |
Voornaamste geschriftenPublikaties in boekvormGoethe. De universeele mensch. Amsterdam, Elsevier, 1936. Rede en bezeteneheid. Assen, Van Gorcum, 1939. Blijft U zelf. Amsterdam, Elsevier, 1940. Uren met Goethe. Baarn, Hollandia, 1941. Schiller en het idealisme. Bussum, Kroonder, 1946. Geert Teis Pzn. Zijn leven en zijn werk. Groningen, Mulder, 1950 (Bayard reeks 6). Inleiding tot het denken van Goethe. Assen, Born, 1953. Inleiding Gedenkboek Geert Teis Pzn. J.D.v.d. Veen, 1964 (bloemlezing samen met J.A. Fijn van Draat). | |
[pagina 119]
| |
Veendam-Wildervank in oude ansichten. Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1970. Kent u ze nog, de Veendammers en Wildevankers. Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1972. | |
Publikaties in verzamelwerkenIk geloof dat .. in Nog's Inzien 1 maart 1955 (uitgave van de AVRO Hilversum). Schiller, dichter van de vrijheid in Nog's Inzien 8 mei 1955. Goethe, de universele mens in Grote filosofieën en de huidige mens. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1958. In memoriam E.J. Duintjer jzn. overleden 3 januari 1956 in Groninger Volksalmanak voor het jaar 1958, 1958. Goethe als religieus humanist in Rede en religie in het humanisme. Amsterdam, J.H. de Bussy, 1962. Voorts schreef G.H. Streurman artikelen en boekbesprekingen voor onder andere Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, Duitse Kroniek, Levende Talen, Stad en Lande, Cultureel Maandblad Groningen en De Warf. Bovendien verzorgde hij talrijke radiouitzendingen. |
|