Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977
(1977)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Kornelis Heiko Miskotte
| |
[pagina 94]
| |
(door een reeks kleinere gevolgd). In diens denken vond hij de synthese van de bijbelse openbaring en de aspiraties van de moderne cultuur, een synthese die hij later, onder invloed van Barth, als ‘een te vroeg gegrepen triomf’ ging beschouwen. Maar de mystieke inslag van Gunning is hem bijgebleven. Het is verbazingwekkend, hoeveel grond-ervaringen Miskotte in zijn leven en denken blijvend verenigde. De scala liep van het naoorlogse levensgevoel der vertwijfeling via het profetisch-socialistische elan naar de bevindelijke gereformeerde vroomheid van het orthodoxe kerkvolk. Daaruit is ook zijn ambivalente verhouding tot de empirische kerk te verklaren. Duidelijk komt die verhouding tot de kerk naar voren in de vier jaren (1921-1925) waarin hij, de ‘rooie dominee’ en antimilitarist, zijn eerste gemeente, het traditionele en slaperige Kortgene (op Noord Beveland) dient. Het spiegelt zich in de artikelen in zijn Gemeenteblaadje, dat de meeste gemeenteleden veel te hoog ging, maar door velen elders in het land gelezen werd. Hoe leesbaar het in zijn diepe eenvoud en thematiek nog steeds is, bleek bij de heruitgave ervan, nog tijdens het leven van Miskotte, onder de titel van zijn intreepreek: ... als éen die dient (1976). In deze jaren viel vooral zijn Gunning-studie. Op 10 september 1923 huwde hij met Cornelia Johanna Cladder, een vrouw die met haar grote warmte en haar mystieke geloofsleven hem precies die inspiratie en steun bood, die deze in zichzelf veelszins eenzame man behoefde. Uit dit huwelijk werden vier dochters en een zoon geboren. Ook in zijn tweede gemeente Meppel (1925-1930) waren het er weinigen (maar ze waren er wel), die door deze prediking met haar verbintenis van oerbijbelse noties en modern levensgevoel, werden geraakt. En de radiopreek van 16 maart 1930, Geloof bij de gratie Gods, deed duizenden in heel het land ophoren. In deze jaren vallen literaire publikaties, over Henriette Roland Holst, Thomas Mann en anderen. Beslissend wordt deze periode van Miskotte door zijn wending van Gunning naar Karl Barth. De tweede uitgave van diens Römerbrief had hij al in 1923 gelezen; hij miste daarin toen de mystiek en de ethiek. Intussen waren ook bij Barth zelf de accenten verschoven. De persoonlijke contacten in de jaren 1926-1928 legden de grondslag voor een levenslange theologische en persoonlijke verbondenheid. Sindsdien heeft Miskotte zich bijzonder geroepen gevoeld om Barth in Nederland te interpreteren en te verdedigen. Toch heeft hij daarbij zijn oorspronkelijkheid nooit ingeboet. Deze lag vooral in de verbinding van Barths grondgedachten met de grote cultuurproblemen, waardoor de | |
[pagina 95]
| |
theologische begrippen nog een heel andere glans kregen dan ze bij Barth zelf hadden. Een dergelijk organisch samengaan van volgzaamheid en originaliteit heb ik nooit elders aangetroffen. Haarlem werd zijn derde gemeente (1930-1938). Deze tijd is vooral gekenmerkt door de publikatie van preken en bijbelstudies, vaak onder treffende titels (waarvoor Miskotte een bijzondere gave had). Daardoor ontstond er in die jaren door het hele land onder predikanten, studenten en ontwikkelde gemeenteleden, dwars door de kerken en richtingen heen, een ‘Miskotte-gemeente’. In die periode valt ook de promotie, over Het wezen der joodse religie (1932). Dit werk van vijfhonderdzestig bladzijden ontsloot voor intellectueel Nederland een onbekende wereld. Hermann Cohen en Franz Kafka waren in kleine kringen bekend, maar Martin Buber nauwelijks, en Franz Rosenzweig en Ernst Bloch eigenlijk heel niet. Miskotte zelf is van dan af niet te verstaan zonder Rosenzweig. En het feit, dat hij als verreweg de eerste de betekenis van Ernst Bloch signaleerde (zo'n dertig jaar voordat deze echt bekend werd) is één van de vele voorbeelden van de neus die Miskotte had voor pas ontluikende kwaliteit. Op de betekenis die het Oude Testament voor Miskotte had, wezen we al. Juist daaruit putte hij voor zijn modern-orthodoxe prediking. In zijn dissertatie constateert hij bij alle continuïteit een grote afstand tussen het Oude Testament en het latere jodendom; en wel krachtens de gezamenlijke grondovertuiging der joodse denkers, dat God en mens wederzijds afhankelijk zijn (hij noemt dat de ‘correlatieleer’). Bewondering en afwijzing gaan hier samen. Hij ziet het jodendom als min of meer een terugval in de ‘religie’, in het ‘heidendom’, waarin God en de werkelijkheid samenvloeien. In 1939, kort na zijn vertrek uit Haarlem en stammend uit die periode, verscheen wat ik zijn tweede hoofdwerk noem: Edda en Thora. Een vergelijking van Germaanse en Israelitische religie. In een groots, hoofdzakelijk fenomenologisch gehouden onderzoek worden hier de structuren en thema's van de Edda en die van de boeken van Mozes, maar ook wijder: van heel het Oude Testament en heel de bijbel, vergeleken: het worden, het lot, de deugd, de voleinding, enzovoort. De toeleg is duidelijk: via deze beide bronnen moet de onverzoenlijke tegenstelling tussen het opkomend nationaal-socialisme en het christelijk geloof worden duidelijk gemaakt. Die toeleg is veel belangrijker dan de (op zichzelf natuurlijk gewettigde) vraag, of de Edda in dit werk niet is mistekend - een kwestie waarmee de | |
[pagina 96]
| |
critici zich sterk bezig hielden. Het boek verscheen in oktober 1939, nog net op tijd. Het was spoedig uitverkocht en ook snel door de Duitse bezetters verboden. Abel Herzberg noemt het in zijn Kroniek der jodenvervolging: ‘dat boek dat tijdens de bezetting voor zovele joden een bron van kracht in alle kommer is geweest’. Dat laatste was mede daarom mogelijk, omdat het na-oudtestamentische jodendom in dit boek, anders dan in de dissertatie, nu vooral als bondgenoot wordt begroet in de grote strijd tegen het naturalistisch heidendom. Wel zal Miskotte altijd drie mogelijkheden van mens-zijn blijven onderscheiden: de heidense, de joodse en de christelijke. De Haarlemse periode is publicistisch bijzonder vruchtbaar geweest, ook door polemieken met het ‘neo-calvinisme’, door hermeneutische opstellen en literaire voordrachten. Wij laten veel onvermeld, maar noemen nog de voordrachtentournee in Nederlands-Indië, met als thema's: Edda en Thora, A. Roland Holst, Nijhoff en Marsman. Ondanks dit alles werd Miskotte enige malen voor een professoraat gepasseerd; de heersende theologische en kerkelijke winden waren nog tegen. Aan deze afwijzingen heeft hij zwaar getild. Dan komen de Amsterdamse jaren (1938-1945), die ik als zijn ‘top-jaren’ beschouw, ondanks het feit dat hij toen betrekkelijk weinig meer kon publiceren. Maar in 1941 kon zijn kleine en veel gelezen hermeneutiek van het bijbellezen, Bijbels abc nog uitkomen, waarin de drie eerste delen van Barths Kirchliche Dogmatik bruikbaar werden gemaakt voor de gemeente in haar strijd met het nieuwe heidendom. In die jaren werkt Miskotte openlijk vooral als prediker, en in het verborgene als schrijver en leider voor de kerkelijke illegaliteit. Nog steeds denken velen met heimwee en dankbaarheid terug aan de preken van Miskotte in de stampvolle Amsterdamse kerken, vooral sinds zijn gaven volop werden ingezet bij zijn opdracht voor het ‘bijzondere kerkewerk’ onder de kerkelijke randbewoners van Amsterdam-Zuid. Iets van de ‘happening’ van die kerkdiensten kan de lezer nog navoelen, die de toen gehouden preken leest in de later verschenen De hoofdsom der historie (1945, over het boek Openbaring) en Feest in de voorhof. Sermoenen voor randbewoners (1952). En rondom de prediking ontstond een intens werk van catechese en onderricht, en een onafzienbaar persoonlijk-pastoraal werk. Wie zich het Amsterdam van die jaren voorstelt met zijn verzet, jodenvervolgingen, onderduikers enzovoort kan er enig vermoeden van krijgen. Daarmee zijn we al aan Miskottes illegale arbeid toegekomen. Hij was degene die in 1940 de brief namens de ‘Lunterense kring’ opstelde, die het hervormd-kerkelijk | |
[pagina 97]
| |
verzet inluidde. Ook latere illegale getuigenissen en oproepen werden vaak door hem ontworpen. Maar zijn oorspronkelijke stijl was zo gemakkelijk te herkennen, dat altijd een ander die moest vervlakken. Nog denk ik met weerzin terug aan mijn aandeel daarin tijdens mijn onderduikperiode. Apart vermeld ik nog de verschijning in 1941 van zijn tweede boek over Henriette Roland Holst: Messiaans verlangen. Het is een bewerking en uitbreiding van een eerdere publikatie van 1927. Typerend voor Miskotte is, dat hij haar na 1927 gepubliceerde lyriek beschouwt ‘als een moeizame nalezing op de vermoeide akker’. Er is dan bij haar een terugkeer naar de natuur en, daarmee samenhangend, naar ‘religie’ en dus naar ‘heidendom’. Het boek werd al na enige maanden door de bezetters in beslag genomen. Het behoort, met andere publikaties op literair gebied, tot Miskottes minder bekende werken. De literaire ‘Zunft’ nam de beschouwingen van zo'n dominee niet serieus, en Miskottes steeds breder geworden lezerskring bestond in hoofdzaak uit theologisch-geïnteresseerden. Dan komt de bevrijding voor Amsterdam en Miskottes beroemd geworden preek op 9 mei: Gods vijanden vergaan. Maar een maand later al schokt hij vriend en vijand als de eerste schrijver van een ‘Verklaring’ van zeven Amsterdamse predikanten die hun verbondenheid met casu quo toetreden tot de sdap verkondigen, en als de mede-schrijver (samen met dominee Buskes) van de toelichtende brochure Wat bezielt ze? Terzelfder tijd wordt zijn strijdbare blad In de Waagschaal opgericht, waaraan hij met talloze artikelen leiding geeft. (Ongewoon en typerend is, dat dit blad na de opheffing in 1969 door een groep jongeren in 1971 weer is opgericht, en nog steeds bestaat). Ondanks veel kritiek op zijn politieke keuze blijkt het kerkelijke en theologische leiderschap van Miskotte in brede kring erkend te worden. De synode der Hervormde Kerk benoemt hem op de Leidse leerstoel voor dogmatiek. Op 26 oktober 1945 inaugureert hij over De praktische zin van de eenvoud Gods. En vier dagen later leidt hij de bidstond bij de opening van de nieuwe ‘generale synode’, met als tekst voor zijn preek: Eén ding is nodig. Kort daarop is het een kwart eeuw geleden, dat hij als predikant begon; vrienden bieden hem een bloemlezing van zijn minder bekende artikelen aan, onder de (naar Zeeland terugwijzende) naam In de gecroonde allemansgading. Met zorg zien velen de profeet en priester nu een professor worden. De jaren in Leiden (1945-1959) zijn niet de gelukkigste geworden. Dat | |
[pagina 98]
| |
had verschillende oorzaken. Collega's die beducht waren voor het komen opzetten der ‘barthiaanse orthodoxie’ trachtten hem te isoleren. Zelf was hij te onhandig om zulke impasses te doorbreken. Maar onder de studenten won hij steeds meer aanhang, door de theologische diepte en de culturele wijdheid van zijn colleges. Een jaar na de aanvang van zijn professoraat zat de familie Miskotte aan aan het bruiloftsmaal van hun joodse onderduikster. Nadien traden er vergiftigingsverschijnselen op. De bruidegom, mevrouw Miskotte (49 jaar) en hun tweede dochter Alma (21 jaar) stierven er aan. Voegen wij nog daarbij het heengaan van de grote vrienden J. Koopmans (in 1945) en D. Tromp (in 1948) en de moeizame beginjaren in Leiden, dan begrijpt men veler vrees, dat zijn creativiteit zou zijn uitgeblust. Een blik in de bibliografie bewijst echter al, dat die vrees is beschaamd. We moeten zelfs zeggen, dat de Leidse jaren uitermate vruchtbaar zijn geworden. In die jaren groeit het derde en meest eigenlijke hoofdwerk: Als de goden zwijgen. Over de zin van het Oude Testament (1956). Nog eenmaal wordt het grote geding tussen de God van Israel en het heidendom ter sprake gebracht. Nu gaat het niet om een romantisch naturalisme of om het nationaal-socialisme, maar om de ‘vierde mens’ die in zijn nihilisme met God en goden heeft afgerekend (zonder ooit helemaal van de religie te kunnen afkomen), maar die gekend, opgevangen en beantwoord wordt door het Woord en de Naam van de God van Israel. Na een diepgaande cultuurkritiek wordt het grote middenstuk gevormd door de bespreking van die elementen uit het Oude Testament, die in het Nieuwe en daarmee in de kerkgeschiedenis tot onze schade weinig of niet hebben doorgewerkt: het primitieve, het antropomorfe, het verhalende, het leed, de armoede, de verborgenheid van God, de eros, de politiek, enzovoort. Ook hier toont Miskotte weer zijn intuïtie voor wat in aantocht is: hij anticipeert reeds op de God-is-dood-theologie die tien jaar later inzet. Dan zal zijn boek ook in het buitenland erkenning vinden. Aan veel ander werk uit deze periode op theologisch, synodaal-kerkelijk en journalistiek gebied moeten we hier voorbijgaan. De bundel Geloof en kennis bevat elf grotere studies uit zijn Leidse jaren. Maar aan één zaak, waarin Miskotte initiatiefnemer en bezielend middelpunt is geweest, mogen we in dit levensbericht niet voorbijgaan: het totstandkomen van de nieuwe psalmberijming.Ga naar eind1 Van de hiertoe door de synode der Nederlandse Hervormde kerk ingestelde commissie was Miskotte voorzitter. Als nauwelijks iemand anders | |
[pagina 99]
| |
in deze commissie leefde hij in de overtuiging, dat het scheppen van een hedendaags rijmpsalter, dat dat van 1773 zou kunnen vervangen, werk voor dichters was, niét voor rijmvaardige theologen. De in 1936 gereedgekomen berijming van H. Hasper leverde hem slechts het bewijs daarvoor en kon in zijn ogen dan ook volstrekt geen genade vinden. Waarmee intussen nog lang niet vaststond, dat een dichterlijke herberijming, zoals hem voor ogen stond, ook werkelijk tot de mogelijkheden behoorde. Wel wist Miskotte al in een vroeg stadium - nog tijdens de tweede wereldoorlog - dichters als Martinus Nijhoff en Muus Jacobse (pseudoniem van prof. dr. K.H. Heeroma) in de arbeid van zijn commissie te interesseren, maar voorlopig werd alleen het veld vol voetangels en klemmen verkend. Van het leveren van proeven was in die fase nog nauwelijks sprake, - daar kwam het eigenlijk pas toe, nadat Miskotte in 1948 naar Leiden was verhuisd. De destijds in het naburige Oegstgeest woonachtige Muus Jacobse heeft daarover ietwat badinerend gesproken in zijn gedicht Psalm 1 vers 1: Tien jaar geleden
is het begonnen:
psalm 1 vers 1.
Begin er maar mee.
Er komt op een avond
een man op een fiets
van Leiden naar Oegstgeest,
hij wil iets, hij wíl iets,
hij is roepend in de woestijn,
hij is zoekend naar een ploegbeest
om te ploegen op de geestgrond,
hij staat aan de deur en klopt,
hij vult mijn kamer
van buiten naar binnen,
hij heeft het gebaar van
dicht of ik schiet.
Man op de fiets,
in 's hemels naam
wat moet ik beginnen? etc.
Overigens had Miskotte al in zijn Amsterdamse periode ook contacten gelegd met enkele jongere dichters - W.J. van der Molen, Ad den Besten, | |
[pagina 100]
| |
J.W. Schulte Nordholt - die misschien wel voornamelijk door hem een kritische, maar in wezen toch positieve relatie tot de kerk en het christelijk geloof onderhielden. Wat was het, dat Miskotte voor hen zo inspirerend maakte? Den Besten heeft daarover het volgende gezegd: ‘Het was, wat mij betreft, allereerst dit, dat hij vragen artikuleerde, die reikten tot ónder mijn eigen duistere vermoedens van zinloosheid en absurditeit. Dat hij Nietzsche ernstig nam, Sartre en Heidegger, - al die seismografen of verwekkers van de ontreddering die ik ervoer. En dat hij ze niet veroordeelde. Het was dit, dat hij bijwijlen leed aan zijn God, die het mensen zó moeilijk maakt, en het niet verheimelijkte’. Zo was het niet verwonderlijk, dat ook de drie genoemde dichters - zoals iets eerder W. Barnard en Jan Wit - de een na de ander een bijdrage gingen leveren aan de verwerkelijking van Miskottes ideaal: een psalmberijming, waarvan het theologisch en godsdienstig belang niet in mindering zou komen op het dichterlijk gehalte. Een en ander kreeg weliswaar pas zijn beslag na 1952, toen de voorverkenningen het duidelijke inzicht hadden opgeleverd, dat ‘het erin zat’. Maar hoeveel aarzelingen moesten worden overwonnen, hoeveel drempels moesten worden overschreden aleer deze hedendaagse dichters bereid en in staat waren, hun eigen dichttrant en idioom zodanig te ‘besnijden’, dat ze ten dienste konden staan aan de christelijke gemeente! Het was alweer Miskotte, die, deze aporieën herkennende, op de vruchtbare gedachte kwam, de dichters voor enige weken in een soort werkconferentie bijeen te brengen. Vanaf de zomer van 1953 vonden zulke bijeenkomsten regelmatig plaats in het conferentieoord De Pietersberg te Oosterbeek. Hier is in wezen de psalmberijming van 1967 ontstaan, in niet geringe mate als vrucht van wederzijdse inspiratie. Met Miskottes lumineuze idee was tevens de stoot gegeven tot een veel verder strekkende vernieuwing van het geestelijk en kerkelijk lied in de Nederlanden, welk in 1973 haar neerslag vond in het Liedboek voor de kerken. Miskotte heeft aan verschillende van de dichter-werkconferenties zelf deelgenomen, als theologisch adviseur op de achtergrond. Zo leerde hij degene kennen, die spoedig zijn levensgezellin zou worden: Jannie van Pienbroek, destijds châtelaine van De Pietersberg. Op vrijdag 13 november 1953 werd hun huwelijk gesloten en ingezegend in de kerk van Oosterbeek, waarbij het orgel werd bespeeld door Jan Wit, terwijl een andere dichter, Barnard, als voorzanger fungeerde. Bijna drieëntwintig jaar, tot aan zijn dood, is deze vrouw voor Miskotte een bron van vreugde en inspiratie geweest. Toch waren de eerste jaren van dit huwelijk niet de ge- | |
[pagina 101]
| |
makkelijkste - om de toenemende kwalen die hem fysiek en psychisch neerdrukten. Hij zag zich genoopt om bij het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd zijn ambt neer te leggen. Zijn afscheidsrede: De moderne dogmaticus als dilettant en dirigent (14 december 1959) was een briljant slot, waarvan de titel in theologenkringen spreekwoordelijk is geworden. Dan komt de laatste periode (1959-1976) in de voormalige pastorie van Voorst, De olde Wheme. Ondanks zijn wankele gezondheidstoestand en mede dank zij de begeleiding van zijn vrouw komt het daar tot een nieuwe vruchtbaarheid, nadat de kwalen gelukkig afgenomen waren. Velen, onder wie een steeds toenemend getal van jongere bewonderaars, komen hem opzoeken en zijn raad vragen. Enkele mijlpalen zijn: de aanbieding van de feestbundel Woord en wereld (1961), het eredoctoraat van Glasgow (1964), de Leidse promotie van zijn zoon H.H. Miskotte over de verhouding van het Oude en het Nieuwe Testament in de nieuwe rooms-katholieke hermeneutiek (1966), de zeventigste en de vijfenzeventigste verjaardag. Deze jaren zijn naar buiten toe vooral gekenmerkt door bundelingen, heruitgaven en vertalingen. Enerzijds treedt er een jongere generatie van ‘Miskottianen’ aan, die vooral geboeid is door de combinatie van oudtestamentische noties en maatschappij-kritische toepassingen. Anderzijds blijkt Miskotte toenemend gehoor te vinden in het buitenland, vooral in de beide Duitslanden. Dat zou bij zijn oorspronkelijke en moeilijk vertaalbare stijl niet hebben kunnen gebeuren, als hij niet in dr. Hinrich Stoevesandt zulk een congeniale vertaler had gevonden. Van de, uiteraard zeldzamer wordende, oorspronkelijke publikaties dient het kostelijk De weg van het gebed (1962) genoemd te worden, waarin we in geconcentreerde vorm de ‘mystieke’ kant terugvinden, die voor een goed verstaander als ondertoon in al zijn werken te beluisteren valt. In een langzaam en lang proces namen zijn lichamelijke en geestelijke krachten af, vooral na zijn tachtigste verjaardag. Hij was helder genoeg, om dit proces zelf te onderkennen. Toch, of juist daarom, spande hij zich bijna tot het laatste toe in, om de brug der communicatie met zijn bezoekers in stand te houden.
Veel uit dit rijke leven hebben we slechts aangestipt of zelfs geheel verzwegen. Maar op twee elementen moeten we nog wijzen. Het eerste is: het enorme epistolaire oeuvre van Miskotte, wat hij eens gekscherend ‘mijn epistolaire episcopaat of liever pastoraat’ noemde: honderden brieven als antwoord of ook uit spontane intuïtie geschreven | |
[pagina 102]
| |
aan mensen in nood of staande voor moeilijke beslissingen, in dat zo aparte kriebelschrift met zijn doorhalingen en onderstrepingen, boordevol van wijze en flitsende observaties. Het is goed, dat familie en vrienden in Voorst bezig zijn een Miskotte-archief op te bouwen, waarin naast de te achterhalen brieven ook de lange reeks dagboeken een plaats zal krijgen. Samen zullen die ons veel te zeggen hebben over wat er zo'n halve eeuw lang ‘geistig’ en ‘geistlich’ in Nederland omging - en over de man die dat alles zo diep wist te peilen. Het tweede, waarvoor we nog eens uitdrukkelijk aandacht vragen, zijn Miskottes studies over de literatuur. Zij zijn wat tussen wal en schip terecht gekomen, zoals we boven al opmerkten, maar verdienen beter. De bewonderaar van Gezelle, de ontdekker van dèr Mouw (in 1921), de man die zo verschillende geesten als Hölderlin en Stifter, Dostojewski en Thomas Mann, Rilke en Kafka kende en herkende, heeft ons bij zijn ontdekkingstochten in de literatuur veel te zeggen. In de verzamelwerken Grensgebied en In de waagschaal is vrij veel, maar lang niet alles te vinden. In het Jaarboek 1957-1958 van de Maatschappij verzorgde hij het levensbericht van Martinus Nijhoff. Toen zijn professoraal-theologische plichten van hem afvielen, had hij plannen om over grote figuren uit de Duitse literatuur van de negentiende en twintigste eeuw te gaan schrijven. Daar is weinig of niets meer van terechtgekomen. Het enige dat mij bekend is, is een opstel over Hugo von Hofmannsthal in de feestbundel voor Jan Wit (1964).Ga naar eind2 Samenvattend moeten wij zeggen, dat de Nederlandse cultuur in Miskotte een hoogst ongewone synthese heeft ontvangen van mystieke diepgang, scholastieke scherpzinnigheid, culturele breedte, pastorale bewogenheid en politieke waakzaamheid. En dan te denken, dat al die eigenschappen toebehoorden aan een persoon die zelf zozeer leed aan het gevoel te kort te schieten, juist omdat hij met zijn grote begaafdheid zich altijd aan het hoogste mat; en die door de duisternis van zoveel aanvechtingen heenging, omdat hij noch God noch een godvergetende cultuur kon loslaten.
h. berkhof | |
Voornaamste geschriftenGa naar eind*De bibliografie van K.H. Miskotte, verzorgd door zijn zwager H.C. Touw, is opgenomen in de hem aangeboden feestbundel Woord en wereld, Amsterdam 1961. Zij eindigde december 1960. Hier volgt een aanvulling, waarvan de jaren 1960-1969 nog door H.C. Touw zijn verzorgd en zijn afgedrukt in een niet gepubliceerd boekje Tien jaar verder ter gelegenheid van Miskottes vijfenzeventigste verjaardag. De gegevens van na 1969 dank | |
[pagina 103]
| |
ik aan de zorg van de heer A. Otter te Driebergen. De artikelen in In de Waagschaal die alle door Touw zijn geregistreerd, zijn hier niet opgenomen. Ueber Karl Barths kirchliche Dogmatik. Kleine Präludien und Phantasien. München, Chr. Kaiser Verlag, 1961 (vertaald door Hinrich Stoevesandt; Theol. Existenz Heute 89). Over dr. J. Koopmans in L. de Jong, De bezetting 1. 1961, p.132 (televisietoespraak van 25 november 1960). De wijze van vragen in Wending juli-augustus, 1962, P.353-372 (dit nummer van Wending is getiteld Het bittere raadsel van de goede schepping). De nieuwe psalmberijming in Woord en Dienst 13 oktober, 1962. De mensvormigheid Gods in Woord en Dienst 27 oktober, 1962 (naar aanleiding van prof. Kuiterts dissertatie). De weg van het gebed. Den Haag, Boekencentrum, 1962 (tweede druk 1965; derde druk 1968). Prof. dr. J.H. Gunning in Woord en Dienst november, 1962. Licht boven de glans der zon! De zondag als feestdag in Hervormd Nederland 13 april, 1963 (Paasnummer). Wenn die Götter schweigen. Vom Sinn des Alten Testaments. München, Chr. Kaiser Verlag, 1963 (vertaald door Hinrich Stoevesandt; tweede, herziene druk 1964; derde druk 1966). Over de psalmberijming. Antwoord aan dr. A. de Willigen in Woord en Dienst september, 1963. Het ferment der Europese beschaving in Woord en Dienst 11 april, 1964 (over A. Th. van Leeuwens boek Christianity in world history). Fragende Existenz in R.K. Werkbuch z. Alt. Test. 1964 (onder redactie van Fritz Leist). Een handvol spreuken in Witboek voor een vijftiger. Amsterdam, Uitgeverij Holland, 1964, p. 34-35 (over Hugo von Hofmannsthal; feestbundel op de vijftigste verjaardag van Jan Wit). Der Weg des Gebets. München, Chr. Kaiser Verlag, 1964 (vertaald door Hinrich Stoevesandt; tweede druk 1968). Het wezen der joodse religie. Amsterdam Uitgeverij Holland, 1964 (tweede druk). Am Rande der Christenheit in Eckart Jahrbuch 1964-1965, 1964, p.222 en volgende (essay). Als de goden zwijgen. Amsterdam, Uitgeverij Holland, 1965 (foto-mechanische herdruk met nieuwe voorrede en met registers). Geleitwort in A.E. Loen, Säkularisation. Von der wahren und angeblichen Gottlosigkeit der Wissenschaft. München, Chr. Kaiser Verlag, 1965, p.5-9. Bijbels abc. Amsterdam, W. ten Have, 1966 (tweede, herziene druk). Werfels bekering in Wending 1966, p.614-662 (speciaal-nummer over christendom en jodendom verschenen onder de titel Iemand had twee zonen). Geloof en kennis. Theologische voordrachten. Amsterdam, Uitgeverij Holland, 1966. Om het levende woord. 1966 (voorwoord bij de eerste aflevering van een serie geschriften van F.H. Breukelman en anderen). De blijde wetenschap. Franeker, Wever, 1967 (foto-mechanische herdruk). K.D. iii, 3, Bij het tiende deel van de K.D., Barth en Nederland in Karl Barth-cahier. Woudschoten, Nederlandse Christen Studenten Vereniging, 1967 (deze drie stukken ver- | |
[pagina 104]
| |
schenen eerder respectievelijk in In de Waagschaal 5:xliii, In de Waagschaal 11:i, Antwort. Zollikon, Evang. Verlag). Biblische Meditationen. München, Chr. Kaiser Verlag, 1967 (vertaald door Hinrich Stoevesandt). Christen en saecularisatie in Woord en Dienst juli, 1967 (gesprek van G. Puchinger met Miskotte; tevens opgenomen in Puchingers gelijknamige boek, 1968, p.203-260). When the gods are silent. New York-Evanston, Harper and Row Publishers; London, William Collins Sons & Co., 1967 (vertaald en ingeleid door J.W. Doberstein). The roads of prayer. New York, Sheed and Ward, 1968 (vertaald door J.W. Doberstein en ingeleid door Helen S. Doberstein). In memoriam Karl Barth in Kerk en Pers 1968, 1969 (overgenomen uit In de Waagschaal 24:vi). Kennis en bevinding. Haarlem, Uitgeverij Holland, 1969. Der Tisch des Herrn in Stimmen der Gemeinde 1969. Miskende majesteit. Twaalf preken uit de laatste vijf jaren. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1969 (gekozen en ingeleid door H. Berkhof en A. Otter). Over ‘fundamenten en perspectieven’ in Postille 1969-1970, 1969 (vier bijdragen). Predigten aus vier Jahrzehnten. München, Chr. Kaiser Verlag, 1969 (gekozen, vertaald en uitgegeven door Hinrich Stoevesandt). Edda en Thora. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1970 (tweede druk). Frömmigkeit im Alten Testament in Entdeckungen im Alten Testament, oder Die vergessene Wurzel. München, Verlag J. Pfeiffer, 1970 (uitgegeven door Thomas Sartory; Experiment Christentum 8). Das Judentum als Frage an die Kirche. Wuppertal, Theologischer Verlag, Rolf Brockhaus, 1970 (vertaald door Brigitta Toet-Kahlert: Schriftreihe für christlich-jüdische Begegnung 5). Om de waarheid te zeggen. Opstellen over het kerkelijk belijden. Kampen, J.H. Kok, 1971. Predigt in Unser ergrauendes Dasein: Neukirchen-Vluyn, Neukirchener Verlag, 1971, p.75-89 (preek over Joh. 3:6-7; vertaling van Hinrich Stoevesandt; kritiek door Georg Eichholz, p.89-94; Gespräch 5). Om het levende woord. Opstellen over de praktijk der exegese. Kampen, J.H. Kok, 1973 (tweede druk met voorwoord en register). Gevulde stilte. Enkele gebeden en preken ter gelegenheid van de tachtigste geboortedag van prof. dr. K.H. Miskotte: 23 September 1974. Kampen, J.H. Kok, 1974 (gekozen, samengesteld en ingeleid door A. Otter). Der Gott Israels und die Theologie. Ausgewählte Aufsätze, zum 80. Geburtstag des Verfassers am 23. September 1974. Neukirchen-Vluyn, Neukirchener Verlag des Erziehungsvereins GmbH, 1975 (vertaald en uitgegeven door Hinrich Stoevesandt en Hans-Jörg Weber). De weg der verwachting. Baarn, Uitgeverij Ten Have, 1975 (laatste preek gehouden in de Willem de Zwijgerkerk; verzorgd door A. Otter; bevat tevens een verslag van het symposion met bijdragen van Breukelman, Deurloo, Ter Schegget en Zuurmond). Biblisches ABC. Wider das unbiblisches Bibellesen. Neukirchen-Vluyn, Neukirchener Verlag des Erziehungsvereins GmbH, 1976 (vertaald en uitgegeven door Hinrich Stoevesandt; met een voorwoord van Adriaan Geense; met registers). ... Als één die dient. Volledige uitgave van het Gemeenteblaadje Cortgene 27 oktober 1923-4 april | |
[pagina 105]
| |
1925. Baarn, Uitgeverij Ten Have, 1976 (verzorgd en ingeleid door A. Otter). Der Weg der Erwartung in Göttinger Predigtmeditationen 31:ii, 1977, p.224-235 (vertaling van Hinrich Stoevesandt). Geschonken eindigheid. Enkele gebeden en preken. Kampen, J.H. Kok, 1978 (Gekozen, samengesteld en ingeleid door A. Otter). |
|