Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1974
(1974)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Nicolaas Adrianus (Nico) VerhoevenGa naar voetnoot1
| |
[pagina 154]
| |
gebeurtenissen overigens duidelijk herkenbaar terugvinden in de latere bundel Torso van de tijdgenoot). De consequentie van het van school sturen was, dat hij op transport naar Duitsland gesteld zou worden... Maar na veel inbreng en sterke aandrang van vader Verhoeven werd Nico na verloop van tijd toch weer toegelaten op het College. Ondanks en dankzij een en ander deed hij in 1944 eindexamen. Hij slaagde. Maar het diploma hbs-b gaf nauwelijks toegang tot de universiteit. Vader Verhoeven, die als hobby's auto's (in technische zin) en tuinbouw had (vooral het enten), vond dat zijn zoon landbouwingenieur moest worden. Nico wilde echter een alfavak studeren en ondervond alleen maar tegenwerking. De kloof tussen knutselaar en kunstenaar kwam duidelijk aan het licht. Vader-Verhoeven zorgde ervoor dat de prille dichter een baan moest zoeken. Dat was ook mogelijk doordat Den Bosch na veel frontgevechten in september 1944 was bevrijd. Nico had in die tijd vele baantjes, hij was bijvoorbeeld tolk bij de knipseldienst voor de geallieerden. En in mei 1945 werd hij redacteur van de Delftse Courant, na als free-lance journalist zijn sporen verdiend te hebben. Begrijpelijkerwijs wilde hij het ouderlijk huis verlaten en vertrok dan ook naar Rotterdam. Tussen de puinhopen vond hij een kamertje en een vriendin (Annette van B.). De omstandigheden en de herinneringen aan de oorlog maakten hem ontheemd. Hij zwierf, de alcohol werd kamergenoot. Een Delftse figuur was Dirk Coster. (Wie Delft kent weet zijn huis aan de Voorstraat 101 te vinden, op het ogenblik het onderkomen van de dichter Maurits Mok). Als medewerker van de Delftse Courant is Nico Verhoeven aanwezig op de zestigste verjaardag van Dirk Coster, 1947. Zo leert hij Truus Hagman kennen, die als schrijfster en beeldend kunstenares het pseudoniem Toyke de Wilde heeft aangenomen. Een liefde ontstaat, waarvan hij in zijn eerste publikaties zal getuigen. Na korte tijd vertrekken zij naar Amsterdam, hij werkt nog voor dezelfde krant en zij verdient het broodnodige met waarzeggen. Maar het duurt niet, Toyke wordt ziek en zij moeten voor haar gezondheid buiten gaan wonen. Zij komen dan terecht in Epe. Nico neemt een vaste betrekking bij de Nieuwe Apeldoornse Courant. Het hoofdredacteurschap weigert hij, omdat hij niet tot de notabelen wil behoren. Zij wonen er samen, maar daardoor is er geen enkele kans op een huis. Daarom trouwen ze op 8 oktober 1949 en wonen vervolgens in een huisje, Zonnehof geheten, Wissel a122 te Epe. Intussen is het dichterschap publiekelijk aan het licht gekomen. Dat wil | |
[pagina 155]
| |
zeggen in Brabant had Nico Verhoeven zich ingezet voor piepkleine bladen als De Bries, Were Di en Spiegel en Stem, dat hij zelf oprichtte. Hij publiceerde daarin zowel proza als poëzie. Een vastere vorm tekent zich af wanneer hij werk instuurt naar het bekende literaire tijdschrift Het Woord, waarvan onder anderen Koos Schuur en Gerard Diels redacteuren waren; een existentialistisch tijdschrift dat geen genoegen nam met de ook toen overheersende anekdotiek. Nico's ‘anti-rationele’ poëzie viel daar zo goed, dat hij vanaf maart 1947 redacteur werd van Het Woord. En ook in boekvorm had zijn dichterschap gestalte gekregen. In 1946 gaf De Bezige Bij de kleine bundel Voorbijgang uit en in 1950 nam pleitbezorger Ad den Besten de bundel Gij zijt in zijn eerste serie van De Windroos op en plaatste Nico Verhoeven tussen en bij de experimentelen. Een daad van bevestiging, een welkom teken van werkelijkheidszin. In 1953 herdrukte De Bezige Bij beide bundels, aangevuld met enkele nieuwe gedichten, onder de titel De brokaten mantel. De jonge dichter beleefde een aantal jaren een goede tijd. In 1950 krijgt hij een regeringsopdracht: er moest een gedicht van ongeveer vierhonderd regels geschreven worden ‘over de gevoelens van jonge mensen in deze tijd.’ Hij grijpt de kans aan om in het geliefde Amsterdam te wonen en voelt zich gelukkiger in de Marnixstraat dan in Epe. Maar zodra het werk voltooid is moet hij weer terug naar het platteland, totdat in 1955 een scheiding wordt uitgesproken. Maar van een echte scheiding in de relatie zal nooit sprake zijn. Hij is dan al in september naar Amsterdam teruggekeerd, niet alleen omdat het lange gedicht Torso van de tijdgenoot was uitgekomen, maar vooral om de studie aan de politieke en sociale faculteit, die hij toen begon; een studie die hij in 1965 zou stoppen, na in 1963 het kandidaatsexamen afgelegd te hebben. In de tussentijd schreef hij poëzie, hield hij een dagboek bij en schreef hij kritieken als los medewerker van het Haarlems Dagblad (toen nog onder leiding van Herman van Run) en van De Tijd. Dichters in Nederland leven langer voor de poëzie dan van de poëzie. Nico Verhoeven bevestigde dat. Hij heeft nooit betrekkingen aanvaard die hem volledig opeisten. Ondanks zijn intelligentie, improvisatie- en aanpassingsvermogen, ondanks zijn opleiding heeft hij nooit - wat men dan noemt - carrière willen maken. Hij heeft het bestaan niet willen verzaken. Hij leefde in dienst van de taal. Niet als onmondige, maar als maker. En al ging het schrijven hem zeker niet gemakkelijk af, al kende hij de onophoudelijke twijfel van elk werkelijk dichter - ‘Ik ga er kapot aan. Ik voel me | |
[pagina 156]
| |
helemaal geen dichter,’ zei hij in De Tijd van 30 maart 1957 -, al zijn gedichten tonen zijn daadkracht. Hij had een sterk vermogen tot bepalen. Haarscherp tekent hij wat dagelijks wordt verzwegen, vergeten of gewoonweg nooit geweten. Een dichter met een heel groot arsenaal van beelden. Zijn taal is altijd lyrisch, altijd zingend. Van een overwinning op het onbekende tot het vaststellen van een bankroet. Het zijn ‘eendere dingen’ voor iemand, die de kern van leven zoekt. ‘Dichten is de werkelijkheid ‘ontreizen’ en een andere werkelijkheid creëren,’ stelde hij zelf in vermeld interview vast. Ontreizen? Ja. Maar dat verwijst meteen naar een vertrekpunt en naar a point of return. Zelfs metafysische poëzie ontstaat niet zonder tussenkomst van en gebondenheid aan de aarde. Dichters moeten huur betalen, eten, drinken. Naast nauwelijks of geen brood op de plank brengende bezigheden als dichten, studeren en recenseren nam Nico Verhoeven vanaf 21 maart 1957 de verzorging van de publiciteit voor de Raad van Industriële Vormgeving op zich. Een instelling, waaraan hij heel lang verbonden zal zijn: vanaf 1966 doceert hij aan de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven, van het voorjaar 1969 tot 1970 is hij waarnemend direkteur van de Stichting voor Industriële Vormgeving. Gedurende zijn verbintenis met genoemde Raad heeft hij een groot aantal brochures over de problematiek van adequate vormgeving geschreven, waarvan de belangrijkste Straatmeubilair is. Een breukpunt treedt in 1973 op, wanneer hij zich verplicht ziet uit de Raad te stappen, omdat hij zich niet meer thuisvoelt bij een beleid, dat zich steeds meer richtte op de wensen van de industries. Hoe zacht van natuur hij ook was en hoeveel begrip hij ook kon opbrengen, hij kon alleen met mensen omgaan met wie hij een relatie had en hij kon slechts werk verrichten, dat zijn persoon geen geweld aandeed. Hij zag in 1973 zijn inspanningen teniet gedaan en dat heeft hem zo aangegrepen, dat hij te vroeg is gestorven. Maar niet alleen ‘maatschappelijk’ had hij teleurstellingen te verwerken. Al eerder was hij ontdaan door de matige respons op zijn werk. In de jaren zestig ondervond hij indifferentie ten opzichte van zijn poëzie. Zelfs bevriende collega's zagen de noodzaak en kwaliteit van zijn gedichten niet. Hij publiceert dan niet meer. Het gaat hem als andere dichters die geen kans voor, geen antwoord op hun werk krijgen. Het gaat hem slecht. Malaise. Ontwrichting van waar alles om begonnen leek. Gedwongen zwijgen. Totdat hij in 1966 Judith Boer (pseudoniem voor Valeska Judith Satsuki) ontmoet - beeldend kunstenares, die zijn levensgezellin zal zijn tot zijn dood. Begin 1967 is er een herleving van zijn kunstenaarschap. | |
[pagina 157]
| |
Samen met Judith Boer worden dingen gemaakt: zij tekent, hij schrijft een poëtische tekst in de tekening, zij vult met lijnen aan, hij maakt compleet met opgeroepen tekst. Uitwisseling, aanvulling, stimulans. Nico Verhoeven ziet weer mogelijkheden voor zijn poëzie: de toeschouwer kan op deze wijze niet om de tekst heen. Zij noemen hun werk Printozie en inderdaad is er weerklank bij publiek en pers. De dichter wordt bevestigd en is weer aan het werk. Na verloop van twee jaar is hij zover, dat hij zelf tekeningen maakt en teksten schrijft rond eigen tekens. Hoe verwant Judith Boers lijnen ook waren, ze had hem tekenen geleerd en zijn oorspronkelijkheid riep tot afzonderlijk werk op. Beschreven bladen noemde hij zijn nieuwe vormen van creatie. En ook de Beschreven bladen worden gunstig ontvangen. Zijn persoonlijkheid is niet meer versplinterd of gebroken. Vanaf 1967 ook schrijft hij vanuit zijn politiek-sociale opleiding en interesse een rubriek, Lijnen in kunst en samenleving, in het Financieel Dagblad, waarin hij vanuit sociaal perspectief kunst in alle vormen onder de loupe neemt. Alle faculteiten van Nico Verhoeven krijgen hun kans, vragen recht van bestaan. Hij schrijft, hij tekent, hij is analytisch bezig, communicatie komt tot stand. Hij reist ook. In 1970 bezoekt hij Japan, Thailand en India. In hetzelfde jaar bezoekt hij met Judith Boer de stad Glasgow. Er volgt een griep, hij raadpleegt een arts, zijn bloeddruk blijkt zo hoog, dat hij opgenomen moet worden in het ziekenhuis. Een lichte hartafwijking wordt geconstateerd. Maanden verblijft hij in het ziekenhuis, maar hij knapt niet op, hij voelt zich steeds zieker en zwakker. Toch, op 30 december 1970, komt hij thuis, zij het met de mededeling dat hij niet meer mag werken. Maar, kunstenaar als hij is, kan hij niet anders dan werken. Begin 1972 volgt een hevige aanval van rheuma. Hij voelt zich invalide en verzet zich tegen een verzorging door zijn tien jaar jongere geliefde, Judith. Hij trekt weer meer naar de oudere Toyke de Wilde. In september 1972 is hij toch zo ver, dat hij met Judith Boer een reis kan maken naar Joegoslavië. Hij is er beter aan toe, hij schrijft en verzet daarnaast veel werk voor de Vereniging van Letterkundigen en de Raad voor de Kunst. Hij werkt in Amsterdam en brengt de week-ends door in Bolsward, waar Judith een buitenhuisje heeft dat hij in maart 1973 ook betrekt. Zijn aanwezigheid geeft erg veel warmte, waar hij ook verschijnt. Totdat op 3 september 1973 de doodskou intreedt. Nico sterft in het ziekenhuis van Sneek na een hersenbloeding. Dat is het einde. Van zijn leven, van zijn warmte. ‘Wie hem kende, hield van hem,’ stond er op het overlijdensbericht. Het is waar, hij was niet als anderen. Hij is onvervangbaar; ieder- | |
[pagina 158]
| |
een die hem heeft meegemaakt zoekt de leegte op te vullen. Herinneringen worden uitgewisseld: hoe hij was, hoe hij vertelde, hoe hij kon improviseren. Het zal vervagen, de tijd doet aan momenten af. Wat er wél is en waaraan iedereen hem kan herkennen of leren kennen: zijn gedichten allereerst. Aanwezig zijn ook de tekeningen, teksten. En niet te vergeten de schitterende dia's die hij maakte: beeldende creaties zonder vergelijk. Als men echt wil, zal hij blijven. Het woord is nu niet meer aan hem, maar aan anderen. Zijn jonge vriend drs. H. Meddens zal de verzamelde gedichten uitgeven en in later stadium een proefschrift aan hem wijden. Wie hem kende of nog zal leren kennen doet hem tekort door over hem te zwijgen. Ik besefte het twaalf dagen na zijn dood. Een vriend is weg, maar blijft altijd nog te bevestigen: In memoriam Nico Verhoeven
hij begon ademloos
om zich heen te kijken
de vlucht van vogels
een wiekslag van warmte
onder de zon
vond hij domeinen
hij speelde de woorden
tot ze versteenden
hij verliet plekken
waar het dood was
maar hij legde het vast
met zijn ogen
hij is er opeens weer
onhoorbaar ademend
als je afscheid van hem neemt
om het netvlies leegte
en hij verzwijgt zich
in de dalende vogels
die zich zetten tussen de
stenen letters van zijn naam
dirk kroon
| |
[pagina 159]
| |
Voornaamste geschriftenEen volledige bibliografie van het werk van Verhoeven wordt samengesteld door K. Lekkerkerker, Behalve verspreid werk in de tijdschriften Were Di, Spiegel en Stem, De Bries, Het Woord, Roeping en Raam, verschenen de volgende afzonderlijke publicaties: Voorbijgang. Gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij, 1946. Gij zijt. Een cyclus. Amsterdam, Uitgeversmaatschappij Holland, 1950. De brokaten mantel. Gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij, 1953. Torso van de tijdgenoot. Gedicht. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols, 1955. Drie staat tot een. Acht tekeningen van Martin van Veen en acht gedichten van Hans Andreus, Nico Verhoeven, Simon Vinkenoog. Amsterdam, Moussault's uitgeverij nv, 1962. Voorjaarsgewei. Cyclus gedichten. Amsterdam, De Beuk, 1963. Straatmeubilair. Culemborg-Haarlem, De Technische uitgeverij H. Stam nv, 1966 (samen met ir. D.L.H. Slebos; voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten). De eendere dingen. Gedichten. Haarlem, Uitgeversmaatschappij Holland, 1966. Elpénor. Gedichten en teksten van Nico Verhoeven en Wim Zaal. Benno Helders, 1968 (beperkte oplage van 100 exemplaren). |
|