Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1973
(1973)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Cornelis Frans Adolf van Dam
| |
[pagina 96]
| |
Op 6 april 1923 hield hij in Madrid een lezing in El Ateneo over Las relaciones literarias entre España y Holanda, in 1923 uitgegeven te Amsterdam, waarin Van Dam vooral de invloed van de Spaanse letterkunde van de Gouden Eeuw op onze Nederlandse letteren van de zeventiende en achttiende eeuw bestudeerde, toen wij onder Philips ii door de Tachtigjarige oorlog in nauw contact stonden met Spanje en zijn cultuur. Een oorlog scheidt niet altijd twee culturen, integendeel vormt deze dikwijls een nauwe band. Zo werd de Don Quijote meerdere malen in het Nederlands vertaald, terwijl Langendijk een nu nog wel eens gespeeld toneelstuk schreef: Don Quichot op de Bruiloft van Camacho, een episode uit het beberoemde werk. Willem de Zwijger las in zijn eeuw met veel genoegen de Amadis de Gaula, één van de modellen voor de Don Quijote. Jacob Cats vertaalde La Gitanilla, één van de Novelas Ejemplares en gaf het de titel van Het Spaens Heydinnetje, gepubliceerd in 1637. Lope de Vega werd vele malen in vertaling opgevoerd. Bredero werd door het realistisch toneel van Lope de Vega en door de schelmenroman Guzman de Alfarache van Mateo Alemán geinspireerd in zijn Spaenschen Brabander. Ook stukken van Calderón werden in het Nederlands opgevoerd, vooral zijn La Vida es Sueño. De gracioso, die niet in de smaak viel van ons volk, werd echter weggewerkt. Pas in 1871 verscheen een geautoriseerde vertaling van A.S. Kok van dit toneelstuk van Calderón, hetwelk echter zonder veel succes te Amsterdam werd opgevoerd, hoofdzakelijk wegens het onbegrip van de rol van de gracioso. In 1924 deed Van Dam doctoraal examen in de Letteren in Utrecht, hoofdvak Nederlands met de bijvakken Vulgair-Latijn en Spaans (waarvoor hij volledige onderwijsbevoegdheid kreeg, daar hij practisch aan alle eisen van het mo-examen Spaans had voldaan). Intussen was hij reeds enige jaren werkzaam geweest bij het middelbaar onderwijs te Amsterdam en te Bussum, zowel voor Spaans als voor Nederlands, een combinatie die hem op den duur bezwaarlijk werd, zodat hij tegen het einde van de cursus 1926-'27 het besluit nam het Nederlands er ten behoeve van het Spaans aan te geven en ontslag te nemen als leraar om zich geheel aan de wetenschappelijke beoefening van het Spaans te wijden; overigens een groot verlies voor al diegenen, die hij als goed leraar de Nederlandse taalen letterkunde wist bij te brengen, zoals vele oud-leerlingen mij verzekerden. Door bemiddeling van de toenmalige gezant van Spanje, de graaf de Pradère, werd hij door de Spaanse regering onder koning Alfons xiii aangewezen als Bijzonder Hoogleraar vanwege de Fondation au Profit de la | |
[pagina 97]
| |
Création d'une Chaire Spéciale de la Philologie et de la Littérature Espagnoles à l'Université d'Utrecht, de eerste leerstoel voor de Spaanse Taal- en Letterkunde in Nederland en aanvaardde hij, nog niet gepromoveerd, op 1 december 1927 zijn taak met het uitspreken van een rede, getiteld Enige Beschouwingen over Cervantes en zijn Quijote. In september 1928 promoveerde hij aan de Groningse Universiteit bij prof. dr. K. Sneyders de Vogel op een proefschrift, getiteld: El Castigo sin Venganza, tragedia de Frey Lope Félix de Vega Carpio, edición conforme al manuscrito autógrafo de la Ticknor Library de Boston, publicada con las variantes de los impresos, un estudio preliminar de la obra, notas al texto y tres facsímiles,Ga naar voetnoot1 door Menéndez Pidal, de grootmeester van de Spaanse filologie zelf genoemd: ‘la edición mas digna de una comedia de Lope de Vega.’ Zijn onderwijs in Utrecht verheugde zich in een steeds toenemende belangstelling. Het aantal van hen, die zijn colleges volgden, was voortdurend stijgende. Vele bezitters van het diploma mo-Spaans hebben bij hem hun opleiding genoten. Verschillende brachten het daarna tot een candidaats- en doctoraalexamen en velen promoveerden bij hem te Utrecht. Aan het einde van zijn loopbaan in 1969 had hij tachtig studenten, die het candidaats- of doctoraalexamen voorbereidden. Drie van zijn oud-leerlingen werden tot hoogleraar in het Spaans aan Nederlandse Universiteiten benoemd; de derde is nu hoogleraar aan de dertiende Parijse Universiteit. Van zijn lexicografische arbeid, die hem in brede kringen van Spaansstuderenden aan Nederlandse Universiteiten wel de grootste bekendheid heeft verschaft, erkende Van Dam gaarne dat het werk van prof. Gallas voor het Franse Woordenboek hem steeds als ideaal voor ogen heeft gestaan. Gallas kon echter op het werk van voorgangers voortbouwen, Van Dam moest van de grond af beginnen en had noch in, noch buiten Nederland voorbeelden waarop hij kon steunen. Zijn taak was dubbel zwaar, aangezien hij aan zijn woordenboek de eis stelde dat ieder artikel behoorlijk verantwoord diende te zijn. Het bracht hem als van zelf in aanraking met andere Nederlandse lexicografen als dr. Endepols in Maastricht, met wie hij jarenlang samenwerkte. Later werkte hij ook mede aan het grote Woordenboek der Nederlandsche taal te Leiden. Bovenal echter met de Real Academia Española de la Lengua te Madrid, voor wier Diccionario de la Lengua Española hij in de loop der tijden honderden arti- | |
[pagina 98]
| |
kelen verbeterde (ook de etymologieën), ze redigeerde en aanvulde; een hem zeer dierbare taak, waarvoor de Koninklijke Spaanse Academie zich erkentelijk betoonde door hem in 1931, op voorstel van haar toenmalige voorzitter, Ramón Menéndez Pidal, en de ‘secretario perpétuo’, Emilio Cotarelo y Mori, tot corresponderend lid voor Nederland te benoemen. In die hoedanigheid vertegenwoordigde hij de Real Academia Española bij het derde eeuwfeest van de Universiteit van Amsterdam in 1932 en ook ter gelegenheid van het zelfde eeuwfeest van de Utrechtse Universiteit in 1936. In de zomer van 1940 had de toenmalige secretaris van deze Spaanse instelling, Julio Casares y Sánchez, in een artikel dat onder andere is verschenen in La Nación te Buenos Aires, uitvoerig geschreven over Van Dam's medewerking aan de publicaties van ‘la docta casa’. Zijn Spaans-Nederlands en Nederlands-Spaans Woordenboek beleefde vier drukken in de loop der jaren. In 1968 verscheen de laatste druk. Belangrijk voor het Spaans onderwijs was ook de publicatie van zijn Spaanse spraakkunst bij W.J. Thieme te Zutfen in 1953, welke een verbeterde en meer uitgebreide uitgave beleefde in 1958 en in 1967. In 1941 verscheen het eerste deel en in 1942 en 1943 de volgende delen van zijn monumentale, zeer vakkundige Nederlandse vertaling van de Don Quichot van Cervantes, vertaald in samenwerking met de dichter en schrijver J.W.F. Werumeus Buning; de beste vertaling, die er ooit in Nederland van het Spaanse meesterwerk is verschenen. In 1967 werd het werk nog eens uitgegeven in een fraaie editie met de platen van Gustave Doré, waarvan ook een pocket-uitgave uit is gekomen.
Even waardevol was Van Dam's culturele arbeid buiten zijn eigenlijke Universitaire werkkring. In het najaar van 1927 nam hij het initiatief tot de oprichting van het Genootschap Spanje - Spaans-Amerika, gevestigd te Amsterdam, dat, onder de voortreffelijke leiding van de voorzitter mr. dr. W. Dijckmeester, hem in de hoedanigheid van secretaris alle gelegenheid bood zijn organisatorische talenten tot ontplooing te brengen. Hiermede kon Van Dam bereiken dat in Nederland de aandacht werd gevestigd op de culturele betekenis van de Spaans-sprekende wereld. Het Genootschaphield en houdt nog altijd in de eerste plaats een centrum in stand, waar geregeld, om van de Nederlandse sprekers maar te zwijgen, Spaanse en Spaans-Amerikaanse sprekers het woord voerden en voeren. Van de buitenlanders, die hier (of ook wel voor een combinatie van andere Spaanse verenigingen in alle grote steden van Nederland, door het Genootschap georganiseerd) | |
[pagina 99]
| |
spraken: prof. dr. Rafael Altamira van de Universidad Central te Madrid en rechter aan het Permanente Hof van Internationale Justitie in den Haag; prof. dr. Werner Beinhauer van de Universiteit te Keulen; prof. dr. Rodolfo Grossmann, directeur van het Iberoamerikanisches Institut te Hamburg; prof. dr. O. Lehmann, hoogleraar te Berlijn en groot kenner van Oud-Mexico; prof. dr. Hugo Obermaier van de Universidad Central te Madrid; prof. dr. Lucien-Paul Thomas van de Université Libre te Brussel; prof. dr. Aurelio Viñas van het Institut des Hautes Études Hispaniques te Parijs; José F. Montesinos van het Centro de Estudios Históricos te Madrid en nog vele andere vooraanstaande Hispanisten. Maar ‘Spanje - Spaans-Amerika’ zorgde niet alleen voor een tribune, vanwaar steeds de aandacht werd gevestigd op ‘las cosas de España’ in Nederland, maar deze vereniging, evenals de vele zusterverenigingen, vooral na de tweede wereldoorlog in allerlei Nederlandse steden opgericht, steunde ook iedere uiting van belangstelling ten onzent. Van de vele bijzondere prestaties, welke hetzij door het Genootschap alleen, hetzij in samenwerking met andere culturele instellingen werden uitgevoerd, worden hier de volgende slechts opgesomd: de tentoonstelling van Spaanse schilderkunst in het Stedelijk Museum te Amsterdam in 1928 gehouden ter gelegenheid van het eerste eeuwgetij van Goya's dood; excursies naar Spanje onder leiding van professor Huib Luns en Van Dam in 1931 en 1932 en een tocht naar Antwerpen in 1938 om een bezoek te brengen aan de Spaanse afdeling van het Museum Plantijn; de plechtige Lope de Vega-herdenking in 1935; de Argentina-herdenking (voor de beroemde danseres) in 1939; de concerten van oude Spaanse muziek, onder andere een Juan del Encina-concert gegeven door de heer Henri Geraedts en zijn Música Divina in december 1938 in het Amsterdams Concertgebouw en voorstellingen van Spaanse culturele films in verschillende Nederlandse steden. In september 1940 nam Van Dam het initiatief tot het stichten van de Centrale Spaanse Bibliotheek, die, in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek gevestigd, zou moeten voorzien in de behoeften aan Spaanse boeken op allerlei gebied (niet alleen dat der filologie, maar ook historie, kunstgeschiedenis, geografie, geologie, techniek, muziek, etc.) van alle belangstellenden in Nederland. Naast het Utrechts Universiteitsfonds en enkele particulieren, is het weer het Genootschap Spanje - Spaans-Amerika dat deze onderneming financieel mogelijk maakte. Tenslotte zij hier vermeld dat het Genootschap, vaak daartoe op gelukkige wijze in staat gesteld | |
[pagina 100]
| |
door de Junta de Relaciones Culturales van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Madrid en door de regeringen van verschillende Zuid- en Midden-Amerikaanse republieken, telkens Spaanse boekwerken schonk aan alle Universiteitsbibliotheken in Nederland en ook aan de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Amsterdam. Zijn ijveren voor de verspreiding van de Spaanse cultuur in ons land werd door de Spaanse republikeinse regering van toen (sedert de stichting van de republiek in 1931 onder president Azaña) erkend in 1932 door het toekennen van de Orde van Isabel la Católica. Voor het culturele leven in Nederland in het algemeen interesseerde hij zich steeds in hoge mate. Daarvan getuigt onder andere dat hij enkele jaren voorzitter was van de Nederlandse Toneelunie, een lichaam dat onder zijn leiding en die van wijlen dr. Wibaut en prof. Prinsen en enkele anderen streefde naar het bevorderen van de belangstelling voor het serieuze toneel, vooral onder de Nederlandse jeugd. Tevens steunden genoemde heren het toneel niet alleen moreel, maar ook financieel. Debatavonden in de Stadsschouwburg in Amsterdam en in de Koninklijke Schouwburg in den Haag trokken algemeen zeer de aandacht. Van Dam trad dan na de voorstelling voor het voetlicht om met het publiek over de waarde van het zo juist gespeelde stuk te discussiëren. Maar in de latere jaren beperkte hij zich tot alles wat Spanje en de Spaans-sprekende landen betrof. Om de belangstelling voor de Spaanse taal- en letterkunde in brede kringen te blijven stimuleren, trad hij dikwijls als docent voor Volksuniversiteiten in Nederland op, vooral te Amsterdam. Zijn voor een filoloog enigszins ongewone vooropleiding verklaarde waarschijnlijk zijn levendige belangstelling voor alles wat het economische leven betrof. In 1932 nam hij tesamen met mr. W.J. van Balen het initiatief tot het oprichten van het Nederlands-Zuidamerikaans Instituut, gevestigd in den Haag, dat, aanvankelijk onder leiding van dr. E. Heldring, de toenmalige President van de Nederlandse Handel-Maatschappij, daarna onder voorzitterschap van Zijne Excellentie Minister jhr. mr. dr. H.A. van Karnebeek, zich ten doel stelde de economische en culturele betrekkingen met de Spaans-sprekende wereld in Amerika te versterken. Aan de voorbereiding van de Handelsmissie, die in 1938 onder leiding van jhr. van Karnebeek, enkele van de belangrijkste Zuid-Amerikaanse republieken bezocht, nam hij naar de mate van zijn krachten ijverig deel. Als lid van het bestuur van genoemd Instituut ondernam hij in het voorjaar van 1938 een | |
[pagina 101]
| |
studiereis naar Brussel, Parijs en Hamburg om het werk van La Maison de l'Amérique Latine in Brussel, dat van de gelijknamige instelling te Parijs, dat van het Iberoamerikanisches Institut te Hamburg te bestuderen, ook mede voor het in zijn hoofd alreeds rijpende plan om op den duur een soortgelijk Instituut op universitaire basis en dan te gelegener tijd in Nederland op te richten, hetgeen verwerkelijkt werd, toen in 1951, dus pas na de tweede wereldoorlog, door Van Dam's ijveren het Spaans Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht werd opgericht, met naast zich de Stichting Het Spaans Instituut met een fonds dat bijeengebracht werd door de vertegenwoordigers van het gehele economische leven in Nederland, onder voorzitterschap van de Prins der Nederlanden, aan wie Van Dam in dat zelfde jaar colleges in de Spaanse taal- en letterkunde begon te geven. Ook leven van de hofhouding studeerden samen met de Prins ijverig Spaans. Deze colleges zette hij voort tot kort voor zijn overlijden, dat wil zeggen tot eind 1971. Inmiddels was hij, ook in 1951, tot gewoon hoogleraar in de Spaanse Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht benoemd. In 1951 huwde hij met mevrouw Maria Johanna Valstar-Slebe, die als waardige gastvrouw luister bijzette aan het bestaan van de Stichting. In 1955 viel hem de bijzondere gunst ten deel uitgenodigd te worden door de Academies van alle Spaans-Amerikaanse republieken en door de besturen van de Universiteiten van Mexico af tot Argentinië toe en zelfs door het Portugees-sprekende Brazilië om een vijf maanden durend bezoek te brengen aan die landen en lezingen te houden aan al die Universiteiten. Hij bracht een aanzienlijke hoeveelheid boeken van zijn reis mee ter aanvulling van de Spaanse collectie van het Instituut. Niet alleen de Rijksuniversiteit te Utrecht, maar ook het fonds van de Stichting stelde Van Dam in staat om een grote Spaanse boekerij bijeen te brengen, zodat deze verzameling de beste is, niet alleen in Nederland, maar ook zelfs in de Benelux. Vele beoefenaren van het Spaans uit België en uit het Duitse Rijnland komen geregeld naar Utrecht om deze bibliotheek te raadplegen. In januari 1955 werd bij besluit van de jaarvergadering van de Stichting onder leiding van de Prins der Nederlanden, het Spaans Instituut uitgebreid met de Portugese en Braziliaanse studierichtingen. Al sedert 1951 verzocht Van Dam schrijver van dit levensbericht de colleges Portugees, die deze van 1948-1951 als privaat-docent in het gebouw van de Utrechtse Universiteit had gegeven, te komen houden in het Spaans Instituut aan de Drift. In 1956 werd schrijver dezes op initiatief van Van Dam door de Fa- | |
[pagina 102]
| |
culteit der Letteren van de Utrechtse Universiteit benoemd tot bijzonder hoogleraar in de Portugese Taal- en de Portugese en Braziliaanse Letterkunde, vanwege het Utrechtse Universiteitsfonds, dat ambtshalve ook in de Stichting van het sedert januari 1955 geheten Spaans, Portugees en Ibero-Amerikaans Instituut vertegenwoordigd was. In juni 1957 werd ondergetekende bovendien, naast zijn bijzonder hoogleraarschap, tot lector aan de Universiteit benoemd. Het zij opgemerkt dat hij van 1951 af onafgebroken tot Van Dam's afscheid op 1 september 1969, dus achttien jaar lang zeer vruchtbaar, eerst als medewerker en daarna als proximus collega heeft medegewerkt, zeer tot wederzijds genoegen. Van Dam eiste veel van zijn studenten, maar ook van zich zelf en van zijn medewerkers en collega, overigens met een gezond begrip van ieder's kunnen. De aard van Van Dam en Houwens Post was dusdanig verschillend dat er onmogelijk conflicten konden ontstaan. Die waren er dan ook niet. Veel bewondering en waardering heeft schrijver dezes altijd opgebracht voor zijn enorme werkkracht. Geregeld stond Van Dam om vijf uur 's ochtends op om, voordat hij om acht uur naar het Instituut ging, al veel werk te hebben verzet voor de dagelijkse taak aan zijn Spaans Woordenboek, dat zich allengs tot volumineuze boekdelen uitbreidde in elke nieuwe druk. Uit elke Spaanse krant of boek werden met het potlood in de hand aantekeningen gemaakt voor ‘het’ woordenboek. Zijn leven werd beheerst door het streven kennis te verbreiden omtrent en belangstelling te wekken voor de Spaans-sprekende wereld in een zo breed mogelijke schare van ons volk om tot een grotere waardering te geraken voor de culturele waarden van die volken. Verder om wegen te zoeken om anderen, vooral jonge mensen, mede door de kennis van het Spaans, in staat te stellen een werkkring te vinden, waarin zij als ernstige Nederlandse burgers een betere plaats in de maatschappij konden verwerven dan zonder kennis van het Spaans mogelijk zou zijn beweest. En als derde doel: het Spaans een volwaardige plaats te bezorgen in ons middelbaar onderwijs. Dit laatste is ten dele gelukt. Vele middelbare scholen hebben als keuzevak facultatieve cursussen voor Spaans in hun curriculum opgenomen. Van Dam steunde ook, altijd financieel, persoonlijk door behoorlijke schenkingen, landen als Spanje en die van Zuid-Amerika, wanneer natuurrampen die gebieden teisterden. Hij zond dan ook de vele staatshoofden van die landen, in het prachtigste Spaans gesteld, schriftelijke blijken van zijn medeleven. | |
[pagina 103]
| |
In 1966, ter gelegenheid van het derde lustrum van het Spaans, Portugees en Ibero-Amerikaans Instituut werd hem een Homenaje al Instituto de Estudios Hispánicos, Portugueses e Ibero-Americanos aangeboden. Vele geleerden van naam hadden met hun wetenschappelijke artikelen bijgedragen. In 1967 werd hij als de man, die veertig jaar lang onafgebroken Spaans aan de Universiteit had gedoceerd, door een comité, bestaande uit universitaire autoriteiten, medewerkers en collega's gehuldigd en uit handen van de president-curator der Universiteit, mr. C. Th. E. graaf Lynden van Sandenburg, werd hem de Orde van de Nederlandse Leeuw, hem verleend door Hare Majesteit de Koningin, op de borst gespeld. Bij Van Dam's afscheid van de Universiteit op 29 mei 1969 in de aula van de Utrechtse Alma Mater, schetste de Prins der Nederlanden de wijze waarop Van Dam Spaans sprak, volgens getuigenis van vooraanstaande Spanjaarden: ‘Van Dam spreekt een zo volmaakt Spaans als geen andere Spanjaard het spreekt, immers deze hebben door hun landstreek beïnvloede regionale afwijkingen in taal en accent, terwijl Van Dam accentloos het volkomen klassieke Castiliaans beheerst, dat der grote schrijvers.’ Hij heeft maar kort van zijn emeritaat genoten. Aan dit arbeidzame leven kwam, na een korte ziekte, op 25 januari 1972 een einde. Hij werd begraven op de begraafplaats ‘Woudenberg’ op 29 januari. Bij die gelegenheid spraken achtereenvolgens het oudste lid van de Utrechtse faculteit der Letteren, professor dr. J. Gonda, daarna als proximus collega de schrijver van dit levensbericht, vervolgens een oud-leerling, de heer Van Goethem, gevolgd door de Spaanse Ambassadeur, Zijne Excellentie Angel Sanz-Briz, daarna zijn beste vriend, dr. P.J. Meertens en tenslotte le pasteur Chappon, predikant van de Waalse Kerk, waarvan Van Dam een trouwe kerkganger was. Hij ruste in vrede!
Utrecht, juli 1973 h. houwens post | |
Voornaamste geschriftenGids voor de lezers van A.A. Fokker's ‘Flores Españolas’. Amsterdam, Versluys, 1917. Las relaciones literarias entre España y Holanda. Conferencia. Amsterdam, Emmering, 1923. [Vertaling van Spaanse documenten] in Olivier van Noort, De Reis om de Wereld, 1598-1601. 's-Gravenhage, Linschoten-Vereniging, 1926 (samen met H.C. Barrau; Bijdragen voor Vaderlandse Geschiedenis en Oudheidkunde 7:8; overdrukken uitgegeven door de Linschoten-Vereniging). Enige beschouwingen over Cervantes en zijn Quijote. Utrecht, Van Druten, 1927 (inaugurele rede). | |
[pagina 104]
| |
[Vertaling van Spaanse documenten] in Piet Hein en de Zilvervloot. Utrecht, Historisch Genootschap, 3:53, 1928. Lope de Vega, El castigo sin venganza. Groningen, Noordhoff, 1928 (proefschrift) [Korte biografie van Rafael Altamira] in De Psychologie van het Spaanse Volk. Utrecht, Kemink, 1928 (Spaensche Wijsheit i). Oefeningen ter vertaling in het Spaans. Zutphen, Thieme, 1932 (tweede vermeerderde druk: 1942; derde druk: 1946; vierde druk, voorzien van een woordenlijst: 1954; vijfde druk: 1962). Spaans leesboek voor beginners. Zutphen, Thieme, 1932 (tweede druk: 1943; derde druk: 1947; vierde druk: 1954). Spaans handwoordenboek. 's-Gravenhage, Van Goor, 1932 (deel i en supplement op deel i). [Vertaling van Spaanse documenten] in Nederlandse Zeevaarders op de Eilanden in de Caraïbische Zee en aan de Kust van Columbia en Venezuela (1621-1648/9). Documenten hoofdzakelijk uit het Archivo General de Indias in Sevilla, verzameld door Irene A. Wricht, vertaald en bewerkt door C.F.A. van Dam. Utrechts Historisch Genootschap, 3:63-64, 1934. Van Goor's miniatuur Spaans woordenboek. 's-Gravenhage, Van Goor, 1935 (tweede en derde druk, verzorgd door H.C. Barrau, onder de titel Van Goor's klein Spaans woordenboek, 1943; daarna zijn nog ettelijke herdrukken verschenen). Spaans handwoordenboek. 's-Gravenhage, Van Goor, 1937 (dit is het tweede deel van het handwoordenboek; het eerste deel verscheen in 1932; tweede druk van beide delen: 1948; derde druk: 1956; vierde druk: 1968. Pio Baroja, El mundo es ansí. 's-Gravenhage, Van Goor, 1937 (geannoteerde uitgave; tweede druk: 1944; derde druk; 1947; vierde druk: 1962). Spaans handwoordenboek. 's-Gravenhage, Van Goor, 1938 (supplement i). Las mil y una expresiones de la lengua Española. 's-Gravenhage, Van Goor, 1938 (eerste druk in één deel; tweede en derde druk in twee delen: 1946; vierde druk: 1954). Jacinto Benavente, Rosas de Otoño en La vestal de Occidente. 's-Gravenhage, Van Goor, 1938 (geannoteerde uitgave). Ramón Pérez de Ayala, Tigre Juan. 's-Gravenhage, Van Goor, 1940 (geannoteerde uitgave). Spaans handwoordenboek. 's-Gravenhage Van Goor, 1941 (supplement op deel ii). Miguel de Cervantes, El ingenioso hidalgo Don Quijote de la Mancha. Amsterdam, Querido, 1941-1943 (vertaald samen met J.W.F. Werumeus Buning; vier delen; tweede druk in twee delen: 1944; derde druk in twee delen: 1950; vierde druk in twee delen: 1957; vijfde druk in twee delen: 1963). Spaans handwoordenboek. 's-Gravenhage, Van Goor, 1942 (supplement ii). Kramer's Spaans woordenboek. 's-Gravenhage, Van Goor, 1948 (samen met H.C. Barrau; tweede druk: 1953; derde druk: 1958; vierde druk: 1965). Sebastián Juan Arbó, Tierras del Ebro. 's-Gravenhage, Van Goor, 1950 (geannoteerde uitgave). Het leven van Lazarillo de Tormes en over zijn wederwaardigheden en tegenslagen. Utrecht, Stichting De Roos, 1953 (vertaling). Spaanse spraakkunst. Zutphen, Thieme, 1953 (tweede herziene en vermeerderde druk: 1958; derde herziene en zeer vermeerderde druk: 1967). | |
[pagina 105]
| |
2000 zinnen vertaald in het Papiaments. Willemstad (Curaçao), Hollandse Boekhandel, 1953 (samen met E.R. Goilo). Jacinto Benavente, La malquerida en Y amargaba in Echegaray en Benavente: Toneel. Pantheon der Nobelprijswinnaars voor Letterkunde. Hasselt, Heideland, 1958, vertaald (samen met H.C. Barrau en J.W.F. Werumeus Buning). Jacinto Benavente. Inleiding over auteur en werk in het voorgenoemde werk. Gramática holandesa. Madrid, csic, 1960 (samen met H. Th. Oostdorp; tweede druk: 1965). Spaanse spraakkunst voor iedereen. Utrecht, Het Spectrum, 1961 (tweede druk: 1962; derde druk: 1964; vierde druk: 1968; vijfde druk: 1969; zesde druk: 1971). | |
Artikelen:Lope de Vega y el neerlandés in Revista de Filología Española 14, 1927, p.282-286. Lope de Vega y el alemán in Revista de Filología Española 15, 1928, p.381-383. Lope de Vega en het Nederlands in Nieuwe Taalgids, 1929. De Spaanse woorden in het Nederlands in Bundel Opstellen van oud-leerlingen aan C.G.N. de Vooys. Groningen, Wolters, 1940. Dos sonetos Españoles desconocidos de un poeta Portugués in Estudios dedicados a Menéndez Pidal 3, 1952, p.237-245. Un refranero Español publicado en Holanda a mediados del siglo xvii in Romanistisches Jahrbuch 6, 1952, p.285-288. Un pasaje obscuro de una comedia de Lope de Vega enmendado y aclarado in Romanistisches Jahrbuch 6, 1953-1954, p.342-343. Los héroes anónimos del miedo in Punta Europa 43-44, 1959, p.160-162. De moderne talen in het economisch onderwijs in Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs 60:4-5, 1960, p.68-80. Las lenguas vivas en la eñsenanza económica de Holanda in Punta Europa 51, 1960. Het laatste boek van Gregorio Marañon: Los tres Vélez in Tijdschrift voor Geschiedenis 75, 1962, p. 44-48. Brieven van Simón Bolívar en van Louis Brion in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage in Nieuwe Westindische Gids 44, 1965. Bescheiden over de vrijheidsstrijd van Spaans-Amerika, berustende in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage in Nieuwe Westindische Gids 44, 1965. Sobre un documento Español antiguo in Boletín de la Real Academia Espanola 161:1, 1967, p.29-35. |
|