Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1972
(1972)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Gerardina Anna Reuling
| |
[pagina 253]
| |
terug te vinden in Moeni, de moeder van Inka, violiste in het plaatselijk operette-orkest. Iets van de levenshonger van deze Moeni, van de zorgeloosheid, van het onvermogen om met geld om te gaan, hebben Moeni en Josine gemeen. Maar Moeni mist de ironie die Josine zo eigen was. Wel autobiografisch is dat Josine Reuling als kind haar doodzieke moeder verzorgde, een loodzware taak, die een onuitwisbare indruk op haar heeft gemaakt. Opmerkelijk is dat, bij al het materiaal dat zij uit haar Russische jeugd heeft gehaald in Het vreemde vaderland, geen plaats is voor de vaderfiguur, noch dat hij daar als voorbeeld voor andere personen heeft gediend. Gevraagd kan worden of het beeld van de vader, nog vol bekoring voor het kleine meisje in Siempie, die bekoring verloren heeft toen in 1939 Het vreemde vaderland werd geschreven. Feit is, dat op latere leeftijd communicatie tussen vader en dochter Reuling niet meer plaats vond. De twee beknopte biografische bronnen die beschikbaar zijn, een korte biografie en een brief,Ga naar voetnoot2 spreken elkander tegen wat de leeftijd betreft waarop Josine naar Holland terugterugkeerde. Singel 262 spreekt van haar zestiende jaar, de brief vermeldt de leeftijd van vijftien jaar. Hoewel de zaak niet van zo grote betekenis is dat daar lang bij stil gestaan mag worden, moeten we aannemen dat zij vijftien was en in 1914 naar haar vaderland terugkeerde. De beschrijving van de evacuatie van de vreemdelingen uit de Lettische stad maakt dit aannemelijk: ‘Toen Josine [...] in haar geboortestad terugkeerde, die zij als onmondig kind had verlaten, was zij verbaasd dat er nog andere mensen bestonden, die dezelfde taal spraken als haar ouders en zij. Het eerste Nederlandse boek, dat zij in handen kreeg, was ‘School-idyllen’ van Top Naeff; zij betreurde het toen nog meer, dat zij nooit een Nederlandse school had bezocht. Na 10 (13?) jaar leven in Oost Europa leek het vaderland haar een paradijs.’Ga naar voetnoot3 De tekst van Singel 262 gaat dan verder: ‘Op haar twintigste jaar debuteerde zij met Siempie.’ Bekend is evenwel dat Josine Siempie op tweeëntwintigjarige leeftijd schreef en dat het boek eerst verscheen in 1927. Zij was toen achtentwintig jaar. Het merkwaardige is, dat de gegevens en waarschijnlijk de totale tekst voor Singel 262 door Josine Reuling zelf geleverd is en dat daar zulke fouten in zitten. Slordigheid? Zeker, Josine was slordig. Maar sterker dan die slordigheid, de eerste oorzaak van deze | |
[pagina 254]
| |
fouten, ligt in haar onverschilligheid voor de dingen die haar schrijverschap betreffen. ‘Ik vind het heerlijk om te schrijven, maar daarom hoef je het nog niet zò gewichtig te nemen.’ Kenmerkend is, dat toen ik haar, jaren later, vertelde hoe ik van de uitgever Becht het manuscript van Het vreemde vaderland te lezen had gekregen;Ga naar voetnoot4 hoe zij dat boek, omdat het geen kinderboek was, uit de prijsvraag had teruggetrokken en hoe het naar mijn mening in een iet-of-wat herschreven vorm bij Querido was uitgekomen, zij zich dit zich nauwelijks wist te herinneren. Dat was geen geheugenzwakte, want hoe heeft zij mensen, huizen, landschappen en dieren niet bezien en naderhand beschreven! Het was een zekere mate van onverschilligheid tegenover de schrijfster Josine Reuling. In Siempie biografische gegevens? De gestorven grootmoeder, die zij als jong kind toch zoveel niet gezien zal hebben, de ouders, die van ver, uit Rusland, komen, de zieke moeder die het kind haar liefdevol begrip geeft en de vader, wat kriegel met die zieke vrouw, maar toch vol goede bedoeling en die daarmee Siempie's hartje steelt. Siempie werd bij het verschijnen vreugdevol gewaardeerd. Haalde het in zijn genre het peil van Jaapje niet, het stond volgens Robbers een heel eind boven Merijntje. Alleen De Maasbode was maar matig bekoord, werd gehinderd door ‘speldeprikjes tegen het Katholicisme, nog geaccentueerd door uitlatingen van een soort sceptisch-cynisch protestantisme.’Ga naar voetnoot5 Josine Reuling bleef in Amsterdam wonen, werkte als secretaresse bij G.H. Bührmann's papiergroothandel en begon in haar vrije tijd aan haar tweede roman Sara Vierhout. Het is een gevaarlijke methode om uit romans, fictie, verbeeldingsliteratuur materiaal voor een biografie van de auteur te willen halen. Maar het is wel boeiend om te zien hoe bij deze schrijfster telkens weer haar ‘bedenksels’ opgehangen zijn, ontsproten zijn aan eigen ervaring, aan eigen milieu. Terugvallend op de ervaring bij Bührmann vinden we het kantoormeisje in De verwachting, Intermezzo met Ernst en De vogels zijn als jaren. Haar vriendschap met een Parijse mode-ontwerpster geeft haar kennis en stof voor twee figuren uit De verwachting, die van Charlotte Dupuis en van Wera Kowolsky (De Parijse vriendin had een Russische moeder). Musici, zangers en zangeressen vinden we terug in Het vreemde vaderland, Siempie en Senta Meloni. In Sara Vierhout is de moeder alweer een uiterlijk jong gebleven, luchthartige, | |
[pagina 255]
| |
tuberculeuse opera-zangeres. Josine Reuling heeft niet alleen met open ogen (en een ironische blik) naar de mensen gekeken, zij heeft tevens een scherp beeld gekregen en weergegeven hoe de mensen in hun wereld leven, werken, hun dingen doen. Om gezondheidsredenen moest zij haar werk bij Bührmann staken. Sara Vierhout werd in Zwitserland voltooid, eerst in Robbers' Elsevier opgenomen, daarna in boekvorm door Nijgh en van Ditmar uitgegeven. Van Zwitserland vertrok Josine naar haar tweede vaderland, Frankrijk. In 1940 werd zij door de oorlog genoodzaakt naar Nederland terug te keren. Twee keer greep een wereldoorlog in haar leven in en stuurde haar naar haar vaderland terug. In haar eerste Franse periode heeft Josine, behalve in Parijs, ondermeer in Tourettes bij Vence gewoond. Daar schreef zij De heilige van St Jean en later, in 1942, kwam zij terecht in de provincie De Lot, in de buurt van Brives. Vóór 1940 schreef zij in Parijs Senta Meloni, lerares solozang, gesitueerd in het Nazi-Berlijn van 1933, dat eerst in 1938 werd gepubliceerd. Het portret van een wonderlijke dame: ‘Zij fladdert als een vreemde, verlepte oude vogel door het boek, zij is dwaas en belachelijk en benauwend vulgair en toch behoudt ze een zekere onmiskenbare voornaamheid.’Ga naar voetnoot6 Verder worden in die periode gepubliceerd Intermezzo met Ernst (1934), volgens velen haar gaafste boek, Terug naar het eiland (1937) en het reeds genoemde Vreemde vaderland. De heilige van St Jean wordt ook in dit tijdvak geschreven, echter eerst in 1941 uitgegeven. Wie de ‘Franse’ romans heeft gelezen: De heilige van St Jean, De verwachting, De jaren zijn als vogels, weet wat Frankrijk, de dorpen en het landschap van Frankrijk en Parijs, voor haar heeft betekend. Lees over Parijs slechts de hoofdstukken over het verblijf daar in De verwachting. Was het heimwee, of lust naar avontuur, of een vorm van verzet, dat haar in 1942 deed besluiten langs de ‘pilotenweg’ naar Frankrijk terug te keren? Met een Joodse vriendin en een klein Joods meisje dat Josine op de kritieke passages in de route op haar nek droeg, volbracht ze de riskante tocht. De vriendin ging via Frankrijk naar Zwitserland, Josine belandde in de buurt van Brives, waar zij twee jaar verborgen leefde. In De verwachting vindt men de neerslag van haar verblijf in bezet Frankrijk. Ze schreef er, ‘een vlucht uit alle verschrikkingen’, het kinderboek Paulientjes reis naar dierenland. Na de bevrijding van Parijs in augustus 1944 vertrok zij naar die stad en werkte daar op het Nederlandse Consulaat-Generaal tot het | |
[pagina 256]
| |
tijdstip dat zij veilig naar Holland kon terugkeren. Zij koos Laren als woonplaats en zette zich aan het schrijven van De verwachting. In 1948 schreef zij ‘met plezier en voor haar eigen plezier’ het kinderboek Heks Pimpelneus. In 1950 ging zij in opdracht van het Ministerie van okw weer naar Frankrijk om er opnieuw een roman te schrijven. De jaren zijn als vogels verscheen in 1951. In 1952 had zij een rubriek in Vrij Nederland onder de titel ‘Bij ons in de stad’. Maar dit soort werk lag haar niet, ging haar niet goed af. Zij was er allerminst tevreden mee en, hoewel zij het honorarium heel goed kon gebruiken, stopte zij de in maart begonnen reeks alweer in juli. Poeders en parels, een mislukte poging om met een mislukte detective mee te doen aan een prijsvraag, leverde zeker niet het hoogtepunt in haar oeuvre. In de laatste fase van haar leven was mijn contact met Josine Reuling vrij intensief. In de Mededelingen van de Vereniging van Letterkundigen van december 1961 heb ik daarvan het volgende verslag gedaan: ‘Op 1 februari 1949 trad Josine Reuling als typiste in dienst van de openbare leeszaal en bibliotheek te Amsterdam. Zij maakte al heel snel promotie en werd secretaresse van de directeur. En een heel goede secretaresse. Want zij was niet zonder ervaring op dit gebied en hield van haar werk, evenals de privé-secretaresse Bep uit ‘Intermezzo met Ernst’ er van hield. Zij was ook een wonderlijke secretaresse die voor haar wezen in de bibliotheek wellicht een betere klankbodem vond dan zij eertijds in het bedrijfsleven getroffen had. ‘‘Alle mensen, die op een of andere manier met het boek te maken hebben, zijn eigenlijk een beetje raar, vind je niet? En beminnelijk. En jullie werken zo hard. Is dat allemaal wel zo de moeite waard? Ach, in wat voor een wonderlijke wereld ben ik terecht gekomen!’ ‘Ze hield van de bibliotheek en van de mensen die daar werkten, maar soms moet zij al dat goede toch wel met een klein, een tikkeltje ironisch, glimlachje hebben bezien. ‘Zij kon me zo met ‘Bonjour monsieur le directeur’ aanspreken, dat alle plechtstatige ernst, die deze woorden bevatten kunnen, vervluchtigde tot niets en het klonk als ‘chèr ami’. ‘En ‘chèr ami’ dat werd het ook, want het was onmogelijk om met deze levendige, zich zelf allerminst serieus nemende kleine vrouw te werken zonder vriendschap voor haar te voelen. ‘Bij het steno-opnemen ging veel tijd, teveel tijd soms, verloren aan ge- | |
[pagina 257]
| |
sprekken over boeken, over mensen, over Josine Reuling zelf, dat zotte wezen, dat maar werken moest, dat maar schrijven wilde en dat een lichaam met zich meetorste, dat alle kwalen uit een medische encyclopedie in zich verenigde en toch draaien bleef. Gesprekken over haar jeugd, over het wonderlijk paar dat haar ouders waren, waar al haar warme gevoelens naar uitgingen en waar zij zich wel sterk mee verwant moest voelen, zelf ook een bohémien, een kunstenares, een zwerfster. ‘Talloze kleine verhaaltjes. Een ervan: haar vader leert haar op hun wandelingen Frans. Zij blijven voor een muziekwinkel staan. De vader wijst op een viool en vraagt: ‘hoe heet dat, Josientje?’ ‘Violon, papa.’ Een verhaaltje van niets, maar verteld met een intonatie, met zo'n innige verzonkenheid in het verleden, dat glanzend en levend voor mij staat het kleine Josientje, schrander, gelukkig. Het kleine meisje Josien, waaromheen later de grote Josien is gegroeid, die het lang niet altijd zo makkelijk heeft gehad, maar die die jonge kern onbeschadigd en onverhuld heeft weten verder te dragen. ‘Als secretaresse was zij niet te handhaven. ‘Monsieur le directeur, wees niet boos. Ik moet weg. Laat me gaan as-je blieft. Naar Frankrijk om rustig te werken. Ik moet zo nodig een boek schrijven’. ‘Zij vertrok alweer eind januari 1950, kwam terug, ging weer, keerde weer. Uit deze vluchten naar Frankrijk (wat hield zij van dat land) stamt o.m. ‘De jaren zijn als vogels’ (Querido, 1951). ‘Omdat een directeur nu eenmaal niet volstaan kan met een secretaresse, die hem tussen de buien van haar scheppingsdrift wel wil helpen, vond zij bij haar terugkomst haar plaats bezet. Maar ander werk genoeg. Zij gaf de leerlingen van de bibliotheek les in Nederlandse letterkunde. Zo heette dat officieel. In werkelijkheid was het veel minder, veel meer. Het waren gesprekken over de achtergrond van het ontstaan van literair werk; het werd een doceren over mensen, lief, goed, een beetje belachelijk, bewonderenswaardig, verachtenswaardig. ‘Later leidde ze voor de bibliotheek op verschillende filialen leesclubs voor wat wij ‘drempellezers’ noemen, lezers die angstig zijn voor een kennismaking met het hun niet vertrouwde, die het risico geeft van een schokkende ontmoeting. ‘Zij deed dit op een bewonderenswaardige manier en in al die kleine groepjes ontbrandde voor Josine Reuling een op verering gelijkende toegenegenheid. Wij hadden alle uren van alle weken van het jaar voor haar luisteraars, gesprekspartners, kunnen vinden, als zij gewild had, als zij | |
[pagina 258]
| |
gekund had. Want op de duur begon het lichaam het te begeven, kon zij het niet meer. Werd zij het beklagenswaardig hoopje mens, dat wij met deernis aanschouwden, waarvan wij de geest niet meer konden benaderen. Maar dat nooit de herinnering aan Josine Reuling in ons zal uitwissen, zoals wij haar gekend hebben: klein, charmant, vol vriendschap en zachte ironie. ‘Ach, we hebben veel gelachen samen. Dat kon je, lachen met Josien.’ Zij stierf 19 October 1961 in een rusthuis aan de van Eeghenstraat in Amsterdam.
g.a. van riemsdijk | |
Voornaamste geschriftenSiempie. Roman van een kind met sprietharen. Baarn, Hollandia, 1927 (derde druk: 1929). Bobby in Nederland, 1930, p.722-725. Sara Vierhout in Elzeviers Geïllustreerd Maandschrift, 1931, p.113-413 passim. Sara Vierhout, Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1932. Een oude meneer en ik in Forum, 1933, p.532-541. Intermezzo met Ernst. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1934. Terug naar het eiland. Amsterdam, Querido, 1937. Senta Meloni, lerares solozang. Amsterdam, Querido, 1938. Het vreemde vaderland. Amsterdam, Querido, 1939 (herdruk 1949). De heilige van St Jean. Amsterdam, Querido, 1941 (herdruk 1955). Paulientje's reis naar Dierenland. Amsterdam, Querido, 1946. De verwachting. Amsterdam, Querido, 1948. Heks pimpelneus. Amsterdam, Querido, 1949. De jaren zijn als vogels. Amsterdam, Querido, 1951. Bij ons in de stad in Vrij Nederland, mrt.-juni 1952. Poeders en parels. Utrecht, Bruna, 1953. |
|