Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971
(1971)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
[pagina 29]
| |
Dirk Bartling
| |
[pagina 30]
| |
opdat de docent iets zou hebben waar hij over heen kon spreken. Ook in de didactische situatie was Dirk Bartling zichzelf: men kreeg geen toegang tot zijn kennis dan via zijn menselijkheid, zij vormden één geheel. Hij was zeer tolerant, ook tegenover zichzelf, en verwachtte tolerantie van anderen. Een van zijn amusantste eigenschappen was zijn aanpassing aan eigen tekorten. Hij leed aan een lichte graad van afasie, die hij had leren manipuleren tot een spel met versprekingen en komische misvormingen van woorden, waarbij hij met een - ik kan het niet anders noemen - guitig gezicht uitnodigde tot meespelen. Tot op dit moment voel ik het als mijn tekort, dat mijn verkrampte vingers het schrijven staakten bij die eigenaardige stijl die werd aangeduid met ‘le grand cou’. Om uitleg gevraagd bleef Bartling hardnekkig verduidelijken: ‘le grand cou, dat weet je toch wel, le grand cou.’ Natuurlijk had ik het moeten weten. Aler, recht doend aan de wetenschappelijke verdiensten van Bartling, schrijft: ‘Van [de] wetenschappelijk georiënteerde kunstfilosofie was Bartling [...] hier te lande de pionier. Iedereen die zich thans in Nederland met wijsgerige kunstbeschouwing bezig houdt, mag zich in deze zin als zijn leerling beschouwen.’Ga naar voetnoot1 Heeft dit oordeel betrekking op wát Bartling doceerde, evenzeer dient te worden vermeld, dat zijn wijze van omgaan met studenten meer dan één universitair docent tot voorbeeld is geweest. Zoals de colleges gewoonlijk werden voortgezet in een koffiehuis, zo werd de cursus afgesloten met een tentamen thuis, in Doetinchem. Als Bartlings woning was en is er geen tweede in Nederland. Er is er ook geen denkbaar die hem beter paste. Tot op heden staat aan de Gaswal het gebouw van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek, overschaduwd door een immense beuk, die rond zijn voet zitplaats verschaft aan wie door ouderdom geneigd is tot herinneren. Het gebouw is opgetrokken uit dezelfde baksteen waarvoor de Spoorwegen vroeger voorkeur hadden: vaal en grijs-zwart. Indien ooit een boer door drempelvrees verhinderd werd dit gebouw te betreden, de architect kan men daarvan geen verwijt maken. Een wijde poort geeft toegang tot een lange gang met rechts de ingang naar de - destijds - meer dan voortreffelijke boekerij van de leeszaal. Links was het kantoor van de directeur: strikt privé. Waarom, begreep een ieder die had kennis genomen van de aanzienlijke voorraad gedistilleerd en wijnen die Bartling er had opgelegd. Aan het eind van de gang was de deur die toegang gaf tot Bartlings woning. Achter de deur het ver- | |
[pagina 31]
| |
lengde van de gang met links slaapkamer en keuken, rechtdoor de deur naar een groot, hoog en slechts door één venster verlicht vertrek, zó vol met boeken, schilderijen, foto's en snuisterijen, dat men ze de eerste keer wégdacht uit puur zelfbehoud. De ontginning van die ruimte zou voor mij een werk worden van jaren. De eerste keer trad de bewoner mij tegemoet met een kist sigaren. Even later lagen wij beiden geknield om de sigaren terug te vinden tussen de poten van tafel en stoelen. Later werd die kamer plaats voor menig feestmaal en vele vriendschappelijke gesprekken in gezelschap van ons beider echtgenoten en nog later ook van mijn kinderen, die jaloers het ogenblik verwachtten waarop oom Dirk ongestraft een wijnglas zou omstoten. ‘Alles mag’, zei hij vaak om iemand op zijn gemak te stellen, waarna hij er dan iets zachter op liet volgen: ‘maar ik mag natuurlijk ook alles.’ En die geestelijke ruimte had hij wél nodig, want hij was een zinnelijk, bijna gulzig levend mens met tegelijk een sterke hang naar het spirituele. Zijn belangstelling voor kunst was niet louter theoretisch. Zolang ik hem heb gekend kon hij intens en zeer emotioneel genieten van muziek, schilderijen en architectuur. Van zijn vele reizen kwam hij altijd terug met veel fotomateriaal dat weer dienen kon voor zijn colleges en tot vermaak van vrienden die hem een bezoek brachten. Men kan onmogelijk zeggen, dat Dirk Bartling een dubbel leven leidde, in ‘Doetinchem’ en in ‘de wetenschap’. Het verbazende was juist dat hij dat niet deed. Hij slaagde erin twee uiteenliggende leefsferen te overbruggen en in beide volwaardig te funktioneren. De in Doetinchem gewaardeerde directeur van de openbare leeszaal en bibliotheek was dezelfde van wie Aler heeft geschreven: ‘Het heeft uitsluitend aan de universitaire constellatie gelegen, dat Bartling het vak van zijn liefde niet in een ruim kader van mensbeschouwing tenslotte als hoogleraar heeft beoefend.’Ga naar voetnoot2 Bartling sprak niet vaak over het verleden, althans niet met mij. Misschien kwam dat doordat hij in de tijd dat wij elkaar leerden kennen (1953) op de drempel stond van een nieuw bestaan: een huwelijk met een vrouw die jonger was dan hijzelf. De nieuwe toekomst vervreemdde hem mogelijk verder van het voorbije bestaan. Misschien ook was het opzettelijker, een kwestie van levensinstelling. Ik herinner me dat hij eens heeft geschreven: ‘Een der waardevolste zaken die het leven den mensch meegeeft, ligt in het vermogen te kunnen vergeten.’ | |
[pagina 32]
| |
Dirk Bartling werd geboren op 1 april 1891 te Haarlem als zoon van Pieter Dirk Bartling en Jeannette Helena Valk. Hij was de oudste van vier kinderen, twee meisjes en twee jongens. Pieter Dirk was eigenaar van de door zijn vader opgerichte Haarlemsche Fabriek voor Installaties van Stoom-waschinrichtingen. Dirk was voorbestemd om het bedrijf voort te zetten. Van huis uit gereformeerd, bezocht hij de Christelijke school voor ulo, waarna hij in de zaak van zijn vader ging werken. Toen hem dit niet bevredigde, gaven zijn ouders hem de keus tussen de technische hogeschool en een opleiding tot predikant. Niet zozeer uit roeping voor het predikambt alswel bij gebrek aan technisch vernuft, liet Dirk zich inschrijven bij het gymnasium te Doetinchem, waaraan een internaat was verbonden. Het werd geen succes. Ook toen waren er uiterlijke kentekenen die het wantrouwen van autoriteiten gaande maakten: Dirk Bartling droeg geen hoed. Hij verliet het internaat en ging bij een boer in de kost. Dat is waarschijnlijk de springplank geweest voor zijn korte loopbaan als kippenfokker. Omstreeks 1913 begon hij in Ambt Doetinchem het hoenderpark Ellegoor. In die tijd huwde hij voor de eerste maal. Het staatsexamen in 1917 betekende het einde van de kippen. Een jaar later begon Dirk in Doetinchem met het voorbereiden van de openbare leeszaal en bibliotheek, die in 1919 werd opgericht. Dirk Bartling werd directeur en hij is dat gebleven tot 1 oktober 1961, toen hem eervol ontslag werd verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het directeurschap heeft hem bijna levenslang met Doetinchem verbonden. ‘Je kunt er jezelf zijn,’ heeft hij eens tegen een verslaggever gezegd, ‘en dat is voor mij de hoofdzaak.’ Bij zijn afscheid werd hij onderscheiden met de gouden medaille van de stad Doetinchem, niet alleen voor zijn werk aan de leeszaal, maar ook om zijn bijdrage aan het culturele peil in de wijde omgeving. Eveneens in 1919 begon Dirk Bartling zijn academische studies in de wijsbegeerte en psychologie; in 1923 deed hij doctoraal examen, waarna hij in 1931 cum laude promoveerde op een proefschrift getiteld De structuur van het aesthetisch a priori bij Kant. In 1934 werd hij (eerste in Nederland) toegelaten als privaatdocent in de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de rijksuniversiteit te Utrecht, om onderwijs te geven in de esthetica en algemene kunstwetenschap. In oktober 1935 hield hij zijn openbare les Over het begrip ‘leven’ in de kunstleer van de hedendaagse Nederlandse literatoren. Eén van die literatoren, Menno ter Braak, wiens esthetische inzichten volgens Het Vaderland het hardhandigst werden aangepakt, was aanwezig. Typerend voor Dirk Bartling was, dat het jaren heeft geduurd | |
[pagina 33]
| |
voor hij eens terloops tegen mij zei, dat hij door zijn tweede huwelijk de zwager was geweest van Menno ter Braak. Het privaatdocentschap werd in 1948 omgezet in een leeropdracht. Ook buiten de universiteit was Dirk Bartling actief op het gebied van de wijsbegeerte. Hij was een van de oprichters (later erelid) van het Genootschap voor Critische Philosophie, redacteur van de Annalen van het Genootschap voor Wetenschappelijke Philosophie en trad enige jaren op als secretaris van de Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Wijsbegeerte. Van 1934 af was hij redacteur van het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie. Nu ik dit schrijf is het bijna zes jaar geleden, dat Dirk Bartling op 15 maart 1966 overleed na een langdurige ziekte, die hem het leven waarvan hij zo virtuoos had weten te genieten, tot een kwelling maakte. Moge dit bericht de herinnering aan hem ondersteunen.
L. Mosheuvel | |
Voornaamste geschriftenAfzonderlijke publikatiesOns zieleleven. Inleiding tot de psychologie. Assen 1929. Is volksontwikkeling mogelijk door middel van lectuur van boeken? Assen 1930. De structuur van het aesthetisch a priori bij Kant. Een bijdrage tot de systematische interpretatie van de Kritik der ästhetischen Urteilskraft. Assen 1931 (diss. Utrecht). Over het begrip ‘leven’ in de kunstleer van de hedendaagse Nederlandse literatoren. Openbare les, uitgesproken bij de aanvaarding van het privaat docentschap in de aesthetica en algemene kunstwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Assen 1935. De structuur van het kunstwerk. Prolegomena tot de kunstwaardering. Amsterdam 1941. Prominentenreeks 4. | |
ArtikelenAnnalen der Critische Philosophie 1 (1930)-4 (1934). Vanaf jaargang 4 opgenomen in het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie: Kunst en philosophie (1, p.119-150). De aesthetische structuur van het kunstwerk (3, p.106-137). Algemeen Nederlandsch Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie, waarin opgenomen de Annalen voor het Genootschap voor Wetenschappelijke Philosophie. 1 (1907)-50 (1957-58)-...: Hoe onderscheidt Kant het voorwerp van smaak van het kunstwerk? Enkele opmerkingen betreffende de ‘Kritik der ästhetischen Urteilskraft’ (25, p.241-265). Rationalistische en irrationalistische fundering van de kunst (27, p.71-86). Schoonheid en kunst (29, p.289-300). Aantekeningen over stijl, persoonlijkheid en kunstwerk (31, p.133-172). Als overdruk uitgegeven in de reeks Theoria, een reeks kleinere wijsgerige geschriften onder redactie van D. Bartling, J.H. Carp, T. Goedewaagen e.a., Assen 1938, nr.4. | |
[pagina 34]
| |
Een critische philosophie van de stijl. Inleiding tot Görlands aesthetica (32, p.249-266). Het begrip cultuur bij Kant en Herder (36, p.187-200). Het schoone in de kunst in het stelsel van Hegel en in de gedachtegang van Bierens de Haan (37, p.78-95). Het logische en het aesthetische (38, p.65-70). De aesthetische houding (40, p.153-166). De aesthetische tijd (41, p.89-104). Het aesthetisch oordeel (44, p.43-56). Aesthetische perceptie (48, p.107-119). De interpretatie van het kunstwerk (49, p.117-129). Uit de geschiedenis der Algemeen Nederlandse Vereniging voor Wijsbegeerte van 1934-1946 (51, p.24-30). Bibliotheekleven; Orgaan van de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken [...] 1 (1916)-53 (1968): Sensatiegenot (12, 1927, p.1-11, 21-24, 37-39, 51-57, 68-74, 114, 132). De roman en het leven. Enkele overwegingen naar aanleiding van de enquête betreffende aanbevelenswaardige doubletten van romans in Openbare Leeszalen (13, p.55-61). De catalogus als propagandamiddel (15, p.28-30). Een mededeling en een verzoek inzake psychologie van de lezer (15, p.28-30). ‘Moreel schadelijke lectuur’. Een paar opmerkingen (16, p.139-154). De vrouw als arbeidster in de leeszaal (16, p.46-48). Metaphysische en bijzonder-wetenschappelijke aesthetica in Feestbundel Dr. J.D. Bierens de Haan, Assen 1936, p.17-48. Principia der literaire critiek in Handelingen van het zeventiende Nederlandse philologencongres, Groningen 1937, p.137-140. De romanlezer. Proeve van een onderzoek inzake de motieven der waardering van de roman bij Nederlandse lezers in De Gids 101, deel 4, 1937, p.290-310. Wetenschappelijke aesthetica in Groot Nederland 36, deel 1, 1938, p.255-268. Wat is stijl in Focus; veertiendaags Fotoblad 33, 1948, p.237-239, 244. |