o.m. van Berssenbrugge, deed hij de verloren gegane binnenstad herleven. Het typeert Wagener, dat hij het oproepen van het oude stadsbeeld niet alleen gepaard liet gaan met persoonlijke herinneringen, maar ook met op speelse wijze geplaatste en toch ernstige meditaties. Zo bood het retrospectieve werk tevens uitzicht op de mens, die zin tracht te geven aan zijn bestaan. Daardoor kwam het ver te liggen boven het niveau van het locaal-chauvinisme, dat in dergelijke geschriften doorgaans kwistig gepresenteerd wordt.
Zijn gebondenheid aan de stad toonde hij in nog enkele kleinere werkjes met fotomateriaal, in het gedenkboek dat hij bij het eeuwfeest van zijn oude h.b.s. schreef, en ten slotte in Muziek aan de Maas, een opdracht bij het 50-jarig bestaan van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, waarin hij tevens in kort bestek de hele muziekgeschiedenis van de stad behandelde.
Het was zijn laatste werk, ontstaan na zijn pensionering. In deze jaren hield hij zich ijverig bezig met archeologische studies, waarvoor hij zelfs colleges volgde. Ook dit getuigt weer van zijn brede belangstelling voor alle facetten van het leven, dat hij als een eenheid ervoer en als zodanig trachtte vast te leggen. Deze veelzijdigheid van zijn belangstelling moet er de oorzaak van zijn geweest, dat hij de beloften van zijn veelbelovend debuut niet waar heeft gemaakt; er staat echter tegenover, dat hij veel en veel meer heeft gegeven.
Wim Wagener was een stille, rustig levende en ietwat in zichzelf gekeerde figuur, die evenwel in gesprekken goed los kon komen en dan klaar en duidelijk te kennen gaf hoe hij de zaken zag; dan openbaarde zich die ironische humor, die ook in zijn werken niet ontbreekt. Hij stond open voor het nieuwe, zoals vanzelf spreekt voor een auteur die zo vaak bewust van de gebaande wegen was afgeweken; daarnaast had hij in zijn levensstijl iets dat veeleer ouderwets aandeed en dat hem niet misstond. Zijn optreden werd gekenmerkt door een zeker gevoel voor decorum, voor stijl, voor waardigheid.
Bij verschillende gelegenheden zijn de verdiensten van Wagener min of meer officieel erkend. In 1961 verwierf hij de Pierre Bayleprijs voor zijn balletkritieken, in 1962 werd hij benoemd tot ridder in de orde van Oranje Nassau, in 1967 werd hem de Anna Blamanprijs voor zijn gehele oeuvre toegekend. Dat hij niet alleen in Rotterdam maar ook ver daarbuiten achting genoot, bleek voor de laatste maar in november 1968, toen een indrukwekkende stoet hem de laatste eer kwam bewijzen op het Hillegersbergse kerkhofje.
G.W. Huygens