| |
| |
| |
Hendrik Cornelis Hazewinkel
(s'-Gravenhage, 5 april 1892-Maarn, 14 januari 1968)
Hendrik Cornelis Hazewinkel, oud-gemeentearchivaris van Rotterdam, is op 14 januari 1968 te Maarn overleden.
Geboren te 's-Gravenhage op 5 april 1892 als zoon van een bekend oogarts, studeerde hij rechten te Utrecht en te Leiden. Hij vond daarin niet wat hij zocht, vandaar dat hij zich liet inschrijven in de literaire faculteit voor studie in de Nederlandse letteren, een studie die hij niet voltooide omdat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog twee jaar lang gedwongen was onder de wapenen te blijven. Na de demobilisatie besloot hij aan zijn liefde voor de geschiedenis toe te geven door aan de Archiefschool de studie voor wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste klasse ter hand te nemen. De Archiefschool baande voor hem de weg naar het archiefwezen, waarin hij van 1924 tot 1961 in diverse functies werkzaam was.
Zijn loopbaan begon in 1924 te Zwolle, waar hij benoemd werd tot commies aan het in de Sassenpoort gevestigde Rijksarchief. Lang bleef hij daar niet; zijn werkvertrek - een klein torenkamertje - gaf hem het gevoel zich niet voldoende te kunnen ontplooien.
Van 1925 tot 1929 is hij als commies-chartermeester verbonden geweest aan het Gemeentearchief van Utrecht. In die periode kwamen reeds verscheidene publicaties op zijn naam te staan. Zijn grootste activiteit wist hij te ontplooien in Rotterdam, waar hij met ingang van 1 september 1929 benoemd werd tot adjunct-archivaris naast de toenmalige gemeentearchivaris dr. E. Wiersum, wiens opvolger hij in 1935 is geworden.
Had hij zich te Utrecht vooral bezig moeten houden met juridische problemen als eigendomsrechten, onderhoudsplichten, erfdienstbaarheden enz., te Rotterdam kwam het accent geheel anders te liggen, sterker naar buiten gericht. Voorlopig kreeg de adjunct-archivaris evenwel voldoende mogelijkheid om zich geheel en al in te werken in de historie van zijn stad. In 1930 werd hij benaderd door een uitgever, die ter gelegenheid van het feit dat in 1940 het 600-jarig bestaan van Rotterdam gevierd zou worden, de geschiedenis van de stad wilde uitgeven. De opdracht werd aanvaard en het resultaat was het standaardwerk ‘Geschiedenis van Rotterdam’, in 1940 en 1942 uitgekomen in drie lijvige delen. Het vierde deel, dat de negentiende eeuw moest behandelen, is helaas nooit
| |
| |
verschenen, hoewel ook daarvoor heel wat bouwstof door hem bijeengebracht is. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was er debet aan dat het werk onvoltooid is gebleven.
Hij had een sterk ontwikkelde artistieke aanleg en een speciaal zintuig om het goede materiaal aan te trekken, dat in de toekomst van documentaire waarde zou zijn. De Rotterdamse topografisch-historische atlas was vanouds een belangrijke en fraaie verzameling. Nadat de binnenstad door het bombardement van 14 mei 1940 verwoest was, gingen velen beseffen dat in de prentatlas van het Gemeentearchief de onmisbare visuele gegevens te vinden waren, nodig om het verdwenen stadsbeeld te reconstrueren. Hazewinkel heeft ervoor gezorgd dat tekenaars belast werden met opdrachten om de verwoesting en herbouw vast te leggen en om de ontwikkeling van de nieuwe havens in het Botlek- en Europoortgebied in beeld te brengen. In de oorlogsjaren moesten vaak clandestien foto's en tekeningen gemaakt worden, maar sindsdien is de verzameling verrijkt met honderden tekeningen en duizenden foto's, die alle stuk voor stuk door zijn handen gegaan zijn. Tekenaars en fotografen werden steeds door hem persoonlijk ontvangen en na critische beoordeling of het wel verantwoord was, werd dan tot aankoop besloten.
Door een jarenlange ervaring kende hij de topografie van het verdwenen Rotterdam; door grote belangstelling voor wat er in zijn stad omging en zou gaan gebeuren, kwam het zelden voor dat situaties verdwenen voordat ze door de fotograaf of kunstenaar vereeuwigd waren. Op de persfotografen werd dagelijks een beroep gedaan om de door hen geschoten actuele foto's te leveren. Hazewinkels activiteit op dit gebied werd algemeen gewaardeerd. Hij schreef erover in de vakliteratuur en hij heeft het initiatief genomen om allen, die topografisch-historische prentverzamelingen beheerden, samen te brengen in een vereniging ‘De Topografische-Historische Atlas’.
Sinds tientallen jaren lag op een zolder van het archiefgebouw een verzameling reclameplaten. Hazewinkel begreep dat ze niet zonder cultureel belang waren en catalogiseerde ze. In de Duitse tijd slaagde hij erin honderden aanplakbiljetten en affiches te verwerven, die veelvuldig geraadpleegd worden. Met speurzin is de collectie daarna door hem uitgebreid met jaarlijks ca. 400 stuks Nederlandse affiches.
Werden er vóór 1940 in het archiefgebouw in totaal 7 tentoonstellingen gehouden, van 1949 tot 1961 - het jaar van zijn afscheid - waren het er 34. Vooral de tentoonstellingen, die de stad van vóór de verwoesting tot
| |
| |
onderwerp hadden, trokken veel belangstelling. Om voor de overige steeds uitnemend verzorgde tentoonstellingen een geïnteresseerd publiek te vinden, kostte wat meer moeite. Door vol te houden lukte het Hazewinkel tenslotte de archiefexposities tot een door een vaste kring gewaardeerde regelmatig terugkerende manifestatie te doen uitgroeien.
Hazewinkel was beheerder van de naar het Gemeentearchief overgebrachte archieven. Natuurlijk hield dat in dat hij ernaar streefde dat de archivalia door middel van inventarissen en indices zo goed mogelijk toegankelijk gemaakt werden voor wetenschappelijk onderzoek. Zelf heeft hij enige archiefinventarissen samengesteld en ook heeft hij zich bezig gehouden met het indiceren van bepaalde bronnen als de gifteboeken en oude kranten. Toen na de Tweede Wereldoorlog enige tientallen werkloze hoofdarbeiders op het Gemeentearchief gedetacheerd konden worden, heeft hij van de gelegenheid gebruik gemaakt belangrijke reeksen als de notariële protocollen en de retroacta van de Burgerlijke Stand systematisch te laten klapperen. Het archief kreeg er een goede naam door bij een toenemend aantal bezoekers, die een deel der klappers op de studiezaal als in een zelfbedieningszaak konden gaan raadplegen. Indien hij over meer vakmedewerkers beschikt zou hebben, zouden er zeker ook meer archiefinventarissen tot stand gekomen zijn dan het geval is.
Hazewinkels historische belangstelling kwam vooral tot uiting in de wijze waarop hij zelf gebruik wist te maken van de geschiedbronnen, die in het Gemeentearchief zo rijkelijk aanwezig zijn. Hij kon de gegevens vinden en heeft velen, die een beroep op hem deden, aan zich verplicht door het geven van uitvoerige inlichtingen. Bij de voorbereiding van de ‘Geschiedenis van Rotterdam’ was hij met de literatuur over Rotterdam vertrouwd geraakt als bijna geen ander. Het ligt voor de hand dat hij, die niet alleen de gave had zijn gedachten snel op schrift te kunnen brengen, maar bovendien over een scherp onderscheidingsvermogen beschikte, zelf de schrijverspen in ruime mate is gaan hanteren. Als redacteur van het Rotterdams Jaarboekje, dat als jaarboekje van het Historisch Genootschap ‘Roterodamum’ een steeds groter debiet kreeg, had hij de mogelijkheid en de prikkel tot publiceren. Het resultaat waren tientallen historisch-wetenschappelijke opstellen, waarin zijn vondsten waren verwerkt.
In zijn kwaliteit van redacteur van het Rotterdams Jaarboekje was hij bestuurslid van het Historisch Genootschap ‘Roterodamum’, dat hij
| |
| |
mede opgericht had. Ook van het Historisch Genootschap ‘De Maze, bestaande uit leden, die zelf lezingen en voordrachten houden over historische onderwerpen, was hij medeoprichter en een actief lid. Als voorzitter van de gemeentelijke Straatnamencommissie had hij een groot aandeel in de naoorlogse straatnaamgeving. De befaamde Rotterdamse Lijnbaan heeft zijn naam te danken aan hem evenals de belangrijke verkeersader Weena.
Enige jaren is hij redacteur geweest van het Nederlands Archievenblad (1936-1945); ook als voorzitter van de afdeling van gemeente- en waterschapsarchiefambtenaren (1950-1953) had hij zijn verdiensten voor de Vereniging van Archivarissen in Nederland.
Toch voelde hij zich gelukkiger binnen Rotterdam dan in het landelijk organisatiewezen; op zijn plaats was hij als bestuurslid van de beide historische genootschappen, in de Rotary Club, in de Volks Universiteit en in de Kring van Auteurs.
Als persoon trad hij niet graag op de voorgrond. Zijn instelling was in het algemeen introvert en bescheiden. Zij die hem niet kenden moesten wel eens wennen aan zijn houding, die iets gereserveerds in zich had. Wie zijn vertrouwen bezat, die schonk hij volop hartelijkheid en vriendschap.
Toen hij op 28 april 1961 officieel afscheid nam van de dienst in een bijeenkomst in de aula van het Museum Boymans-van Beuningen, werd dat een grootse huldiging, die culmineerde in de ontvangst van een koninklijke onderscheiding uit de handen van burgemeester Van Walsum.
Tot 1966 bleef hij te Rotterdam wonen. Toen vertrok hij naar Maarn om daar te kunnen genieten van de natuur. Helaas is hij spoedig daarop ziek geworden en op 14 januari 1968 overleden. Op 18 januari d.a.v. werd hij te Dieren gecremeerd, op eigen verzoek en geheel naar zijn stijl in alle stilte, op zijn laatste tocht slechts vergezeld door degenen, die hem het naast stonden.
Rotterdam
R.A.D. RENTING
| |
Bibliografie
Archiefinventarissen enz.
1924 | Het z.g. Spaansche Archief, 1578-1630. Inventaris van stukken uit de Rekenkamer van Roermond, op Overijssel betrekking hebbende. V.R.O.A. 1924, II, 484-514. |
1934 | Inventaris van de archieven der gemeenten Pernis en Hoogvliet, 1936 (gestencild). |
| |
| |
1937 | Uiteenzetting over het Nederlandsche archiefwezen in het algemeen en het Rotterdamsche Archief in het bijzonder, 15 april 1937 (gestencild). |
1957 | Honderd jaar gemeentelijke archiefzorg. |
1967 | Inventaris van het archief van Het Gereformeerd Burgerweeshuis (Evert Zoudenbalch Huis) te Utrecht (door H.C. Hazewinkel, G. Brinkhuis en A. Graafhuis). |
| |
Historische werken
1938 | Kroniek van de stad Rotterdam. |
1940, 1942 | Geschiedenis van Rotterdam, 3 delen. |
1942 | Vier eeuwen Rotterdam. Citaten uit reisbeschrijvingen, rapporten, redevoeringen, gedichten en romans, 1494-1940, verzameld door mr. H.C. Hazewinkel en J.E. van der Pot. |
1943 | Beschrijvinge der Stad Rotterdam en eenige omleggende dorpen, door Gerard van Spaan, voor onze tijd bewerkt door mr. H.C. Hazewinkel. |
1954 | Prentenboek van Rotterdam, door J. Aarse, mr. H.C. Hazewinkel en Alfred Kossmann. |
1958 | Verleden en heden van een stukje Rotterdam. Uitgegeven t.g.v. het gereedkomen van het kantoorgebouw van de Algemeene Friesche Levensverz. Mij. en van ‘De Groot-Noordhollandsche van 1845’. |
| |
Artikelen in verzamelwerken
1946 | Haven en handel tot aan de tweede helft der negentiende eeuw, in Rotterdam. De Poort van Europa. |
1949 | Margaretha Pirot, openbare koopvrouw en klopje te Rotterdam, in Huldeboek Pater dr. Bonaventura Kruitwagen O.F.M. |
1958 | Rotterdamse Boekverkopers uit de Patriottentijd, in Opstellen, aangeboden aan dr. F.K.H. Kossmann. |
1959 | Pierre Bayle à Rotterdam, in Pierre Bayle le Philosophe de Rotterdam. Uitgegeven door l'Institut Français d'Amsterdam, Maison Descartes. |
1966 | De zegels en het wapen van Rotterdam, in Zegels en wapens van steden in Zuid-Holland, Zuid-Holl. Studiën XII van de Hist. Ver. voor Zuid-Holland. |
| |
Artikelen in historische tijdschriften
1932 | Twee attestaties over de Nederlandsche kolonisatie aan de Goudkust, in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. 53. |
1934 | Een Rotterdamsch plan voor een democratische bestuursorganisatie uit het begin van de 18e eeuw, in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. 55. |
1934-1935 | De heerlijkheid Hogenban en de commerciëele rivaliteit tusschen Delft en Rotterdam, in Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidk. 7e reeks, 4 en 5. |
1941 | Ds. Scharp maakt een speelreisje, in Historia, okt. en nov. 1941. |
1947 | Blitz in Rotterdam. Last of Munro Architect's Work damaged by Fire, in Clan Munro Annual, no. 2. |
1957 | Rozenburg, in Zuid-Holland, orgaan van de Hist. Ver. voor Zuid-Holland, dec. 1957. |
| |
Artikelen in het Jaarboekje van ‘Oud Utrecht’
1927 | Professor Buurman. De Kerkeraad en het Toneel. |
1928 | Lakmoesindustrie in Oud-Utrecht. |
1928 | Voor 400 jaar. |
| |
| |
| |
Artikelen in het Rotterdams Jaarboekje
1931 | De postkaart van Quack en haar auteur. |
1931 | Een episode uit het Roomsche kerkelijke leven te Rotterdam in 1691. |
1933 | De oudst bekende Rotterdamsche almanak. |
1933 | De aanvang der katoendrukkerij te Rotterdam. |
1933 | Het Heintje. |
1934 | De opkomst van drie nieuwe industrieën in XVIIde-eeuwsch Rotterdam. |
1936 | Een zeldzame prent van J.C. Philips. |
1937 | Symptomen van den naijver tusschen Rotterdam en Amsterdam gedurende de jaren volgende op den tweeden Engelschen Oorlog. |
1937 | Een memorie over den handel van Rotterdam uit 1729. |
1937-1939 | Feijenoord. |
1938 | De Oostvest. |
1938 | Bij de portretten van mr. Toussaint Woordhouder en zijn vrouw. |
1939 | Een Rotterdamsche menagerie. |
1940 | De concertzaal in de Bierstraat. |
1941 | Nogmaals ‘Oud Rotterdam in beeld’. |
1941 | Pieter Jacobsz. den Dop. |
1942 | Misgewas en duurte (1698, 1699). |
1943 | Hoe kwamen de Rotterdammers drie eeuwen geleden aan den kost? |
1944 | Het debuut van Abraham Maggaris. |
1945 | ‘Zuivering’ in de achttiende eeuw. |
1946-1947 | Rondom het De Vletter-oproer. |
1948 | John Goddard, Engels koopman te Rotterdam, 1690-1767. |
1949 | Hendrik Toren, een ooggetuige van het Costermanoproer. |
1949 | Justitie in Rotterdam. |
1950 | Uit het dagboek van Jacoba van Thiel. |
1951 | De hofstad Rodenrijs. |
1952 | Het veer. |
1952-1953 | Het begin van de straatverlichting te Rotterdam. |
1955 | Dirk en Jan Anthonie Langendijk en Christoffel Meyer. |
1955 | Poging tot ontvoering. |
1957 | Mislukt Fonteinplan. |
1957 | De mummie van Rotterdam. |
1958 | Vergeving van ambten. |
1958-1961 | Vergeten figuren (Teunis Herman Philips, Frédéric Rainville, Johannes Cornelis de Jongh, Pieter Isaak Annokké). |
1959 | Het Rotterdamse Panorama-gebouw. |
1960 | De oudste berichten over het ontstaan van het eiland Rozenburg. |
1961 | Een achttiende-eeuws plan voor stadhuisbouw. |
1962 | Een onhistorische historieprent. |
1963 | De rode haan kraaide in Rotterdam. |
1965 | De nieuwe heren van 1797. |
| |
Verspreide artikelen
1932 | Knoeierijen in de Gouden Eeuw. Hoe het er in Rotterdam toeging, in De Zondagscourant, 21 aug. 1932. |
1932-1939 | Diverse artikelen over de synagoge en de Joodsche Gemeente te Rotterdam, in Weekblad voor Isr. Huisgezinnen, 9 sept. 1932, 10 febr. 1933, 13 sept. 1939. |
1935 | De buitenplaats Woudenstein, in N.R. Ct., 26 juli 1935. |
| |
| |
1935-1936 | Rotterdamsche Archivalia, in Oud-Holland. |
1936 | De Waterweg van Rotterdam naar Zee, in N.R. Ct., 30 okt. 1936. |
1938 | De Rotterdamsche schildersfamilie Verburgh, in Oud-Holland. |
1939 | Herinnering van eene langdurende en gevaarlijke kwaal en derzelver volkomene genezinge, door Abraham Wynants anno 1773, in Ned. Tijdschr. voor Geneesk., 1 juli 1939. |
1941 | De Scheveningsche vischmarkt op de Coolvest, in De Maastunnel, juli 1941. |
1942 | Een oude gildebrief, in De Schakel, weekblad voor het Gemeentepersoneel, 20 nov. 1942. |
1943 | De schenking van Marie van Eysden-Vink, in De Schakel, weekblad voor het Gemeentepersoneel, 29 jan. en 5 febr. 1943. |
1946 | Romance. Rott. Liefdesgeschiedenis in het begin van de 18de eeuw, in Taak en Tolk, dec. 1946. |
1947 | Toen ‘comedianten landlopers wierden geacht’. Stedenbedervende oeffeningen en guychelspelen, in Het Parool van/voor onzen schouwburg, 10 jan. 1947. |
1951 | De schepper van het elixer. C. van der Veen, in Hier Rotterdam, 30 nov. 1951. |
1951 | De lotgevallen van de Vicarie op het altaar van St. Jeroen in de St. Laurenskerk, in De Maasstad, 10 mei 1951. |
1952 | Koken op stoom, in De Maasstad, okt. 1952. |
1952 | Zo kreeg Rotterdam zijn Coolsingel-ziekenhuis, in Hier Rotterdam, 1 febr. 1952. |
1952 | De topografische verzameling van het Gemeentearchief te Rotterdam, in Ned. Arch. Blad, 1952/53. |
1953 | Een Nederlands Typografisch Lexicon (1801), in Drukkersweekblad, 15 aug. 1953. |
1957 | Topografische documentatie, in Ned. Arch. Blad, 1956/57. |
|
|