Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1969
(1969)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Sybrandus Johannes Fockema Andreae
| |
[pagina 116]
| |
Vooreerst een beperkt en naar plaats en tijd goed omlijnd onderwerp, in dit geval Arnhem tussen 1815 en 1878.Ga naar voetnoot2 Dan een juiste keuze en goed gebruik van de bronnen, in dit geval ‘de opgestapelde schatten in de Openbare Bibliotheek te Arnhem’, waarbij aansluit een lijst van meer dan 40 beschrijvingen van kaarten van Arnhem uit het tijdvak 1815-1878. Voorts het zelf uit eigen aanschouwing kennen van de plaatselijke gesteldheid. Tenslotte een logisch betoog in goed leesbare vorm opgediend. Ondertussen was Fockema Andreae student geworden, en wel in de rechten in Leiden. In 1927 legde hij het doctoraal-examen af. Van 1928 tot 1934 was hij verbonden aan het Hoogheemraadschap Rijnland, eerst als tijdelijk ambtenaar, daarna als archivaris. Hij legde in 1931 het archivarisexamen af. Wij menen dat deze periode tot de gelukkigste van zijn leven behoort. In deze jaren raakte hij vertrouwd met het veld van studie, dat hij sindsdien niet meer verlaten heeft en waarin hij de algemeen erkende deskundige is geworden: de geschiedenis van de waterschappen en van de waterstaat. Hij schiep in deze jaren een drietal standaardwerken over Rijnland; in chronologische volgorde: in 1929 de herdruk van de originele koperplaten, die hij in het archief van Rijnland had aangetroffen, van de prachtige en interessante kaart van Rijnland van Floris Balthasar's van Berkenrode 1615 (B 4), voorzien van een uitstekende inleiding, terwijl hij in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap een iets uitvoeriger beschouwing aan deze kaart wijdde (B 6). Het was een in zijn soort bijzonder geslaagde uitgave, die bij Martinus Nijhoff het licht zag. Hier opende zich een nieuw studieterrein: de historische kartografie, waarin hij zich later door een reeks uitgaven als een grootmeester zou doen kennen. In 1933 verscheen zijn inventaris van: ‘De oude archieven van Rijnland’ (B 27). Hiermede had hij in weinige jaren voldaan aan wat als een hoofddoel van een archivaris wordt beschouwd: de onder zijn beheer staande archieven door een inventaris voor iedereen toegankelijk te maken. Het derde standaardwerk was zijn proefschrift: ‘Het Hoogheemraadschap van Rijnland, zijn recht en zijn bestuur van de vroegsten tijd af tot 1857’ (B 41), waarop hij in 1934 cum laude promoveerde, en dat terecht genoemd werd ‘een klassiek meesterwerk, dat tot de | |
[pagina 117]
| |
beste rechtshistorische werken van onze tijd mag worden gerekend’.Ga naar voetnoot3 Het bleef in deze jaren niet bij de hierboven genoemde werken; de bibliografie geeft de titels van een flink aantal studies, meest over rechtshistorische onderwerpen, die met Rijnland te maken hebben. Ik noem hier slechts zijn studie over ‘De tol aan het Warmonder hek’ (B 10); zijn ‘Aantekeningen omtrent het Baljuwschap Rijnland’ (B 26); ‘Duitsche en Fransche cartographie van Gelderland’ (B 47); ‘Een Hollandsche grondheerlijkheid (Valkenburg)’ (B 49); ‘Middeleeuws Oegstgeest’ (B 56); ‘Over de oorsprong van Amsterdam’ (B 18) waarbij hij betoogt, dat het leggen van de Amsteldam c. 1270 beslissend was voor het ontstaan van Amsterdam; en zijn aardig opstel over ‘De atlas van Blaeu’, verschenen in Elseviers geïllustreerd Maandblad van 1932 (B 19) en voor de huidige lezer daardoor niet zo gemakkelijk te raadplegen. Dit zelfde geldt voor zijn bijdragen aan de ‘Catalogus mapparum geographicarum ad historiam pertinentium’ (B 28), de catalogus van historische kaarten, die tentoongesteld werden bij het 7de internationale historische congres, dat in augustus 1933 in Warschau werd gehouden. Fockema Andreae had de inzending van Nederland verzorgd, hij bezocht ook het congres, en hij schreef in de catalogus drie inleidingen, één over de historische kaarten en atlassen, één over de oud-nederlandsche kartografie, en één over de oude en nieuwe stadsplattegronden, waarbij hij een volkomen beheersing van deze onderwerpen deed blijken. Wie gedacht had, dat Fockema Andreae nu een loopbaan in het archiefwezen tegemoet zou gaan, had er geen rekening mede gehouden, dat hij evenzeer belang stelde in het praktische rechts- en bestuursleven van onze tijd, meer nog wellicht dan in het voornamelijk op het verleden gerichte archiefwezen. Zo kwam hij in 1934 op de afdeling staats- en strafrecht van het ministerie van Justitie; een functie die hij een jaar later verruilde met die van afdelingschef ter provinciale griffie te Zwolle. In zijn Zwolse tijd leerde ik, die toen archivaris-bibliothecaris van Deventer was, hem kennen. Wij waren beide bestuurslid van de Vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis en wij ontdekten spoedig een gemeenschappelijk terrein van studie, n.l. de oude kartografie. Ik erken dankbaar hoeveel zijn aanmoediging, steun en hulp voor mij heeft betekend. | |
[pagina 118]
| |
Wij ontmoetten elkaar geregeld op historische bijeenkomsten; zo ter gelegenheid van de herdenking van Geert Groote's geboortedag te Deventer op 16 october 1940. Hij vertrouwde mij toen toe hoe zeer hij getroffen was door een gezegde van Geert Groote, dat afgebeeld was op een gedenksteen, die aan de R.K. Lebuinuskerk werd aangebracht: ‘Uwe ghebreken zullen U mishaghen, mer niet beanxten noch bedrucken.’Ga naar voetnoot4 Ik realiseerde mij later hoezeer deze woorden toepasselijk waren op Fockema Andreae, die zich immers door een hinderlijk spraakgebrek nimmer uit het veld heeft laten slaan, en met grote moed toch voordrachten hield en zich op vergaderingen bewoog. De eerste maal, dat ik een voordracht van hem hoorde, was toen hij voor ‘Overijsselsch Regt’ sprak over het kaartbeeld van Overijsel, 1550-1850 (B 69), in welke beschouwing hij reeds dezelfde meesterschap toonde als in zijn hieronder te noemen- Geschiedenis van de kartografie van Nederland (B 117). In 1941, het jaar, toen Fockema Andreae huwde met Antoinette de Monchy, werd hij benoemd tot griffier van de provincie Groningen, welke functie hij tot de bevrijding bekleedde. In 1943 verscheen het boek: ‘Hoofdlijnen van waterschapsrecht’ (B 90). Het is de eerste van de ‘populaire’ werken, waarin de schrijver uit de volheid van zijn kennis in een heldere stijl in een voor een groot publiek geschikte vorm een onderwerp behandelt. Dat in 1946 een tweede en in 1956 een derde uitgave is verschenen bewijst, dat dit boek aan een behoefte voldeed. Afzonderlijke vermelding verdient nog een uitvoerige studie over ‘Beginselen van de Nederlandsche metrologie’, gedrukt in het Nederlandsch Archievenblad jaargang 49, blz.185-206 (B 93). Een verhandeling over maten en gewichten met ruime opgave van litteratuur, die zeer waardevol was voor de archivisten en andere lezers van het Archievenblad. In 1946 keerde Fockema Andreae weer terug in het archiefwezen door zijn benoeming tot rijksarchivaris van de tweede afdeling van het Algemeen Rijksarchief, waarmede hij de moderne staatsarchieven onder zijn beheer kreeg. Waar ik sinds 1946 rijksarchivaris van de derde afdeling was, hadden wij in de komende jaren veel contact. In 1947 verscheen zijn ‘Geschiedenis van de kartografie van Nederland van den Romein- | |
[pagina 119]
| |
schen tijd tot in het midden der 19de eeuw’ (B 117). Hoewel mijn naam ook op het titelblad wordt genoemd, is het misschien goed ook hier te vermelden, dat de gehele tekst door Fockema Andreae is geschreven, zoals trouwens in het woord ‘ter inleiding’ wordt medegedeeld. Mijn aandeel was slechts tweeërlei: nl. dat het plan om een boek over de kartografie van Nederland te schrijven eerst door mij ter hand was genomen. En verder, dat ik een groot aantal van titels had verzameld.Ga naar voetnoot5 Maar nu Fockema Andreae als enige auteur moet worden beschouwd mag ik wel over dit boek de loftrompet steken. Evenals hij vroeger in zijn artikel over het kaartbeeld van Overijsel (B 69) had gedaan, heeft hij hier de kaarten steeds behandeld in verband met de cultuur van de tijd van ontstaan. Hij beschouwt ‘de kartografie als onderdeel van de geestesgeschiedenis, de cultuurgeschiedenis; de evolutie der kaarten als spiegels harer tijden, als voortbrengselen van bepaalde beschavingperioden. Uit den maatschappelijken en geestelijken achtergrond immers worden de kaarten gelijk alle historische producten, ten volle gekend’.Ga naar voetnoot6 Wat mij ook trof is de gave om aardige details in te voegen, wat alleen mogelijk was door de grote belezenheid en het uitstekende geheugen van de auteur. Zo memoreert hij ‘dat Mercator in de St. Maartenskerk in Duisburg is begraven en niet in de Doesburgse St. Maartenskerk, zoals een misleide lokale geschiedschrijving lang beweerd heeft, ‘Jac. P. Thijsse voelde de situatie goed aan, toen hij in zijn Verkadealbum ‘De IJsel’ opmerkte: ‘Hoe die man op het eind van zijn leven in Doesburg verzeild is geraakt, is me een raadsel.’ In 1948 verscheen zijn ‘Rechtsgeleerd handwoordenboek’ (B 132) een standaardwerk, waarvan in 1951 een tweede druk het licht zag. En in hetzelfde jaar schonk de schrijver ons het eerste deel van zijn ‘Stad en dorp in de Middeleeuwen’, waarvan het vervolg: ‘Stad en dorp na de middeleeuwen’ in 1957 gereed kwam (B 134 en B 306). Deze studies maken deel uit van het werk, dat tot titel heeft: ‘Duizend jaar bouwen’, waarin dr. E.H. ter Kuile de architectuur behandelde. Ik beschouw deze publicaties als behorend tot de fraaiste uit het gehele oeuvre van Fockema Andreae. Ongelofelijk is de velerlei kennis, die aan dit werk ten grondslag ligt. | |
[pagina 120]
| |
In 1946 begint de serie van kleine biografieën in het Maandblad van Samsom te verschijnen. Hier stuiten wij op een bijzondere gave van Fockema Andreae, n.l. het zich kunnen indenken in andere personen, en dan een goede karakteristiek van de behandelde personen te geven. Dit geldt zowel voor tijdgenoten als voor figuren uit een min of meer ver verleden. Voor onze Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde waarvan hij sinds 1930 lid was, heeft hij niet minder dan zeven levensberichten verzorgd. Verder heeft hij in het Gedenkboek 1766-1966 de lotgevallen van: ‘De Historische Commissie’ van de Maatschappij geboekstaafd.Ga naar voetnoot7 In 1948 was er voor Fockema Andreae een terugkeer tot zijn waterschapsverleden. Hij werd n.l. tot secretaris van het Hoogheemraadschap Rijnland benoemd. De weerslag hiervan waren zijn: ‘Studiën over waterschaps geschiedenis’, waarvan de zeven eerste deeltjes in 1950 en het achtste deel in 1952 verschenen (B 181-187 en 219). Successievelijk werden behandeld het polderdistrict Veluwe, Salland, de Grote - of Zuidhollandse Waard, het Nedersticht, Zeeuws Vlaanderen, Oostelijk Groningen en de grensproblemen aan de Bovenrivieren, terwijl het laatste deeltje een ‘Overzicht van de Nederlandse waterschapsgeschiedenis’ geeft. Men kan slechts betreuren, dat deze acht deeltjes niet tot één boek zijn verenigd; dit boek zou dan zeker het standaardwerk zijn over de geschiedenis van de Waterschappen in Nederland. Afzonderlijke vermelding verdient zijn boek: ‘Willem I, graaf van Holland (1203-1222) en de Hollandse Hoogheemraadschappen’, in opdracht van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland gepubliceerd door S.J. Fockema Andreae secretaris van Rijnland, ter toelichting van het gedenkteken van graaf Willem I, vervaardigd door L.O. Wenckebach en geplaatst aan het boezemgemaal van Rijnland te Katwijk aan Zee, in 1954 uitgegeven door de Iris Pers te Wormerveer (B 258). In dit bijzonder fraai uitgegeven en rijk geïllustreerde boekje maakt de schrijver aannemelijk, dat graaf Willem I de stoot heeft gegeven tot het aanleggen van dijken in Holland. Na de stormramp van 1 februari 1953 wilde het bestuur van de Historische Vereniging voor Zuid-Holland onder de zinspreuk ‘Vigilate Deo Confidentes’ iets bijdragen tot leniging van de nood van de door | |
[pagina 121]
| |
de overstroming getroffen gebieden. Het plan kwam naar voren dit te doen door de verkoop van een historische publicatie. Het was mr. Fockema Andreae, die bereid was deze wens te vervullen. Binnen enkele maanden kon zijn ‘Schets van Zuid Hollandse watersnoden’ (B 250) gedrukt en verspreid worden, als deel 3 van de Zuid-Hollandse Studiën. Op deze wijze kon ‘Vigilate’ een bedrag van ruim f. 800.- aan het Rampenfonds overmaken. Voor een Historische Vereniging een mooi resultaat. Ook de in het Rotterdamse Maritiem Museum gehouden tentoonstelling over ‘Eilanden en Waarden’ ingericht door Drs. Pelinck en mij, was te danken aan het initiatief van Fockema Andreae.Ga naar voetnoot8 Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Vereniging ‘Oud-Leiden’ verscheen in 1952 het fraai uitgegeven werk over ‘Kastelen, ridderhofsteden en buitenplaatsen in Rijnland’, (B 221) waarin van de hand van Fockema Andreae waren ‘de Rijnlandsche kastelen en landhuizen in maatschappelijk verband’; samen met Drs. Pelinck de ‘Beredeneerde lijst van kastelen, ridderhofsteden en buitenplaatsen’; en ‘Bronnen en litteratuur.’ Het is een voorbeeld van gezamelijke publicatie, waarvan het idee van Fockema Andreae afkomstig was en de andere medewerkers, in dit geval Drs. Pelinck en Dr. Renaud, de overige hoofdstukken schreven. Het kwam wel vaker voor, dat een herdenking Fockema Andreae tot een publicatie aanleiding gaf. Zo wijdde hij een opstel aan het 350-jarig bestaan van het bestuur der provincie Groningen (1595-1945) (B 118). Zijn boekje over ‘Wat er aan de droogmaking van de Haarlemmermeer vooraf ging’ (B 281) vond zijn aanleiding in een tentoonstelling te Hoofddorp ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Haarlemmermeerpolder; terwijl ‘De trekvaart Haarlem-Leiden driehonderd jaar’ was geschreven in 1957, maar eerst in het Jaarboek van ‘Haarlem’ in 1959 is gepubliceerd (B 351). Merkwaardig is wel het ontstaan van het boek: ‘Een menschenleven in Nederland; driekwart eeuw ontwikkeling van openbaar bestuur, onderwijs en onderneming’. Ook hier was een jubileum en herdenking de aanleiding, nl. het 75-jarig bestaan van de uitgeverij Samsom in Alphen aan de Rijn, welke op het gebied van overheids-uitgaven en het onder- | |
[pagina 122]
| |
wijs gespecialiseerd was en nog is. Met dit boek heeft de auteur zichzelf overtroffen. In zover is het een populair boek, dat het gebruikte materiaal steeds in een litteratuurlijst achter elk hoofdstuk wordt gegeven, waarbij dan een uitvoerige klapper achterin het boek de lezer dadelijk op weg helpt om snel te vinden, waar de schrijver over een bepaald onderwerp handelt. Ik aarzel niet dit boekwerk het knapste van alle publicaties te noemen. Het is een soort sociale geschiedenis van ons land geworden in het tijdvak (1882-1957). Wij lezen aan het begin van het eerste hoofdstuk: ‘Wat in de laatste 75 jaren gebeurd is, weet men wel zo ongeveer - meent ieder, totdat hij het wat nauwkeuriger onder woorden tracht te brengen; dan bemerkt hij hoeveel van de grote en graduele veranderingen in zijn geest verzonken is zonder duidelijke bewustwording; dan dient enige documentatie te hulp te komen, die ieder niet steeds bij de hand heeft.’ Deze oriëntatie geeft Fockema Andreae ruimschoots in 17 hoofdstukken in een voor een groot publiek aantrekkelijke vorm. Het ligt voor de hand, dat Fockema Andreae in de loop der jaren van menige Commissie deel uitmaakte. Zo was hij een der leden van de Commissie, die de nieuwe archiefwet voorbereidde. Verder was hij voorzitter van een commissie tot oprichting van een Culturele Raad voor Zuid-Holland waarvan hij van 1956-1963 lid was, bovendien lid en vice-voorzitter van het dagelijks bestuur. Wij mogen wel als zeker aannemen dat hij voor de voorbereidingscommissie de stuwende kracht is geweest. Hij was een bijzonder bekwaam voorzitter, niet alleen wegens de goede zakelijke leiding, die hij aan de vergadering gaf, maar ook door de sterke stimulans die hij op de leden van de Commissie wist uit te oefenen. Uit eigen ervaring weet ik dat hetzelfde kan worden gezegd van zijn voorzitterschap van de Commissie voor Historiebeoefening, Heemschut en Heemkennis waarvan hij voorzitter was in de jaren 1957-1959. Tenslotte brengen wij in herinnering, dat Fockema Andreae in zijn opstel: ‘vorming en integratie van de provincie Zuid-Holland’ (9) de theoretische grond legde voor het cultureel beleid van deze provincie. De organisatie, die het meest voor Fockema Andreae heeft betekend en waarvoor hij het meeste heeft gedaan, is ongetwijfeld het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap geweest. Jarenlang is hij bestuurslid en lid van de redactie van het Tijdschrift van het Genootschap geweest. Sinds 1963 was hij erelid. In het Tijdschrift heeft hij een groot aantal van zijn studies gepubliceerd en ook de meeste besprekingen van publicaties vary anderen geplaatst. Aparte vermelding verdient de re- | |
[pagina 123]
| |
productie-uitgave van Christiaan Sgroten's kaarten van de Nederlanden, in 1961 uitgegeven onder de auspiciën van het Aardrijkskundig Genootschap, waarvoor wij beiden de inleidingen schreven (B 393). Verder was Fockema Andreae sinds de oprichting in 1963 voorzitter en sinds 1967 erevoorzitter van de afdeling ‘Historische geografie’. Zijn benoeming tot lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen in 1950 bracht hem samen met geleerden van zijn niveau. Hij was een trouw bezoeker van de veertiendaagse bijeenkomsten in het Trippenhuis, waar hijzelf ook menigmaal een voordracht heeft gehouden. De Koninklijke Akademie heeft verscheidene van zijn publicaties uitgegeven. Ongetwijfeld is hiervan de meest belangrijke ‘De Nederlandsche staat onder de Republiek’ (B 346). Alweer een standaardwerk, dat in geen boekenkast van een Nederlands historicus mag ontbreken. Voorts heeft Fockema Andreae soms een werkzaam aandeel genomen in de organisatie van de door de Akademie georganiseerde Akademiedagen. Zo lezen wij in het verslag van de Akademiedagen, gehouden te Dordrecht op 3 en 4 april 1956, blz. 6, dat mr. Fockema Andreae speciaal bedankt werd voor het leggen van de eerste contacten. Reeds enige jaren voordat hij Akademielid werd, was hij door het Aardrijkskundig Genootschap als zijn vertegenwoordiger in de redactie van de ‘Nomina Geographica Neerlandica’ aangewezen. Hier vond hij een nieuw terrein voor werkzaamheid. Hij leidde symposia en publiceerde een reeks studies, meest in de Mededelingen van de Vereniging voor NaamkundeGa naar voetnoot9 te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Salamanca 1955, München 1958, Florence 1961 en Amsterdam 1963. Van het laatste congres was hij een der voorzitters. Sinds 1949 was Fockema Andreae lid van de Commissie voor de archieven van de Nederlands Hervormde kerk. Hier zorgde hij er voor, dat deze archieven door overzichten voor iedereen gemakkelijk toegankelijk werden gemaakt. In deel I van de archieven van de Nederlands Hervormde kerk bewerkt door hemzelf en van de archivarissen van de Ned. Hervormde kerk T.J. Naudin ten Cate en J.P. van Dooren werden, behalve een algemeen Overzicht, de overzichten van de pro- | |
[pagina 124]
| |
vincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel door Fockema Andreae samengesteld (B 375). Na gedurende enige jaren als directeur aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat werkzaam geweest te zijn keerde hij in 1963 terug naar de provincie waar hij geboren was, n.l. Friesland, als gevolg van zijn benoeming tot Rijksarchivaris van die provincie. Dat dit gewest historisch voor hem geen terra incognita was blijkt wel heel duidelijk uit zijn bijdrage: ‘Friesland van de vijfde tot de tiende eeuw’ in het eerste deel van de Algemene geschiedenis der Nederlanden, verschenen in 1949 (B 160) en zijn resp. in 1943 en 1945 verschenen reproductie-uitgaven van ‘Piscator's (Nic. Jansz. Visscher's) kaart van 1628 van Friesland, Groningen en het land van Emden’ (B 92) en ‘Van Doetecum's kaart van 1606 van Overisel und Frieslandt sampt de Omlanden van Groningen’ (B 104), beide met een belangwekkende toelichting. Het is jammer, dat deze beide uitgaven alleen met de hand gekleurd en dus nogal prijzig, verkrijgbaar zijn en dat zij dientengevolge minder bekend zijn dan zij verdienen. Fockema Andreae kwam dus niet geheel onvoorbereid in Friesland aan. Toch dwingt het alle respect af, wat hij in deze laatste levensjaren, toen zijn gezondheid al geschokt was, tot stand heeft gebracht. Voor details verwijzen wij naar de laatste bladzijden van Westenberg's bibliografie waar men de titels van verscheidene inventarissen naast een overzicht van: ‘Die Friesischen Archive’ (B 431) vindt. Aan die werkzaamheid kwam op 6 december een plotseling einde. Ik heb in dit levensbericht een overzicht trachten te geven van de zeer uitgebreide en afwisselende publicistische activiteiten van Fockema Andreae. Door deze publicaties zal hij inderdaad het meest blijven voortleven. Maar wij, die het voorrecht hebben gehad gedurende vele jaren met hem persoonlijk bevriend te zijn geweest, willen eindigen met een woord van dankbare herinnering aan een gaaf karakter van iemand, die het in velerlei opzicht niet gemakkelijk heeft gehad, maar die steeds bereid was anderen te steunen. | |
BibliografieDr. J. Westenberg heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door het samenstellen van de ‘Bibliografie van de werken van mr. S.J. Fockema Andreae’. Deze biblio- | |
[pagina 125]
| |
grafie die niet minder dan 514 nummers telt, is door het Algemeen Rijksarchief uitgegeven en is verkrijgbaar voor f. 2.50. Wij brengen hier alle hulde aan dr. Westenberg, voor zijn onbaatzuchtige arbeid, die het voor iedereen mogelijk maakt het levenswerk van Fockema Andreae te overzien. In het Nederlands Archievenblad, jaargang 47 (1970), blz. 279-289 verscheen nog een ‘slotaanvulling op de bibliografie van werken van mr. S.J. Fockema Andreae’ van circa honderd nummers. Daaraan is toegevoegd een lijst van ‘levensberichten gewijd aan wijlen mr. S.J. Fockema Andreae’.
B. VAN 'T HOFF |
|