| |
| |
| |
Jozef Emiel Verheyen
(Kessel-bij-Lier, 15 mei 1889 - Gent, 31 augustus 1962)
Jozef Emiel Verheyen werd geboren te Kessel-bij-Lier (prov. Antwerpen) op 15 mei 1889. Hij overleed te Gent op 31 augustus 1962.
Aan het St.-Gummarus College te Lier deed hij gedeeltelijke middelbare studiën (1899-1904) en volgde van 1904 af de lessen aan de lagere normaalschool te Mechelen, waar hij in 1908 het diploma van onderwijzer behaalde. Van 1908 tot 1911 was hij onderwijzer aan het Klein Seminarie te Mechelen, vervolgens aan de Rijksmiddelbareschool te Turnhout en van 1912 tot 1914 aan de Rijksmiddelbareschool te Ieper. Na het uitbreken van de eerste wereldoorlog werd Verheyen aangesteld in het Franse Staatscollege te Pont-l'Evêque (Calvados) en daarna, van 1915 tot 1918, in de ‘Noodschool voor kinderen van Belgische vluchtelingen’ te Paris-Plage (Pas-de-Calais).
Na de oorlog werd hij schoolopziener in de Brusselse agglomeratie, eerst voor het kanton St.-Jans-Molenbeek-Waver, daarna voor het kanton Kortenberg en ten slotte, tot aan zijn benoeming aan de Rijksuniversiteit te Gent, voor het kanton St.-Jans-Molenbeek-Anderlecht.
Reeds vroeg voelde Verheyen de noodzakelijkheid aan, zijn praktisch gerichte pedagogische kennis te verruimen door een op het universitair plan gevestigde studie van de opvoedkunde in haar menigvuldige aspecten aan te vatten. Aan het pas opgerichte Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen bij de Vrije Universiteit te Brussel studeerde hij pedagogiek en psychologie; hier onderging hij de invloed van professor Dr. J. Demoor en Dr. O. Decroly. Hij zette zijn pedagogische vorming voort te Genève, waar hij aan het ‘Institut J.-J. Rousseau’ de lessen volgde van de grootmeester Ed. Claparède. In zijn publikaties komt later op vele plaatsen zijn bewondering voor deze sterke persoonlijkheid tot uiting. Zowel Decroly als Claparède zijn trouwens zijn vrienden geworden.
Verheyen, die intussen een voorname plaats begon te bekleden in de pedagogische vernieuwingsbeweging van na de eerste wereldoorlog, werkte met Edward Peeters actief mede aan de opbouw en verruiming van de destijds ook in Nederland bekende Vlaams Opvoedkundige Vereniging (1923). Het was vooral onder zijn stuwing dat deze jonge vereniging zich op de verspreiding van de nieuwe opvoedkundige beginselen en de verdediging van de pedagogiek als wetenschap toelegde. Steeds in
| |
| |
1923 kende hij één van de hoogtepunten uit zijn loopbaan, toen hij de gewone lagere school te Zaventem (prov. Brabant) tot experimenteerschool kon ombouwen. Hier kon hij de gedachte ten uitvoer brengen, die hem gedurende geheel zijn carrière een pedagogisch leitmotiv is geweest: de theoretische kennis heeft slechts waarde als ze in de praktijk haar bruikbaarheid kan bewijzen. ‘Opvallend in dit experiment’, zo schreef Dr. J. Van Buggenhout in het artikel In Memoriam Prof. em. J.E. Verheyen (verschenen in Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs, XXI, 1962, n. 198, p. 4), ‘waren zijn opvattingen over de praktische realisatie van de opvoedende spelen, de esthetische en sociale opvoeding. De opvoedende waarde van het spel lag, aldus Verheyen, niet zozeer in de manuele bezigheid zelf, maar in het eigenlijke spelkarakter; d.i. in de diepere betekenis die een of andere bezigheid tot spel maakt. Daarom verwerpt hij de zg. ‘jeux éducatifs’ en gebruikt hij de natuurlijke spelen van de Zaventemse jeugd als middel.’ Met de creatie van deze experimenteerschool, die vereerd werd met het bezoek van talrijke gezaghebbende pedagogen, heeft Verheyen willen aantonen dat het ‘mogelijk was een ‘gewone’ volksschool grondig om te vormen tot een ‘nieuwe school’ naar de theoretische opvatting van die tijd, zonder dat men daarvoor nieuwe gebouwen, kostbare leermiddelen en ‘speciale’ uitzonderlijke leerkrachten zou nodig hebben’ (cfr. J.E. Verheyen, De Experimenteerschool van de Rijksuniversiteit te Gent, p. 9).
In 1924 volgde hij Edward Peeters op als hoofdredacteur van het Schoolblad voor Vlaanderen, dat in 1927 vervangen werd door Moderne School, waarvan hij tot mei 1940 directeur en eigenaar bleef en dat veel heeft bijgedragen tot de vernieuwing en de verdieping van het pedagogisch leven in Vlaanderen.
Zijn faam geraakte ondertussen tot over de landsgrenzen bekend; in 1927 volgde dan ook zijn benoeming tot secretaris van de Internationale Commissie voor Didactisch Materiaal bij het Bureau International de l'Education te Genève en in 1928 zijn aanstelling tot lid van de Internationale Commissie voor Tweetaligheid.
Een belangrijke datum in de Belgische geschiedenis van de pedagogische Wetenschap, op universitair plan, was de stichting op 19 november 1927 van het Hoger Instituut voor Opvoedkunde bij de Rijksuniversiteit te Gent. Bij Koninklijk Besluit van 19 november 1927 werd Verheyen er gedetacheerd als leider van werkzaamheden en belast met de ‘oefeningen en praktische lessen in het lager onderwijs’ (K.B.
| |
| |
van 15 oktober 1928). Hij promoveerde er in 1930 tot licentiaat in de opvoedkundige wetenschappen en werd op 5 februari 1930 tot docent bij de Rijksuniversiteit te Gent benoemd. Zijn activiteit in deze periode was volledig geconcentreerd op de materiéle en wetenschappelijke organisatie van het Instituut, dat volgens het oprichtingsbesluit tot doel had een centrum te zijn van navorsingen en documentatie, evenals een school van algemene verstandelijke vorming en een instelling voor beroepsopleiding tot betrekkingen bij het onderwijs. Wilde het Instituut de opgelegde taak op behoorlijke wijze vervullen, dan bleek de oprichting van een experimenteerschool noodzakelijk. Het was hoofdzakelijk op aansporing van Verheyen dat de stad Gent werd bereid gevonden een van haar scholen met kinderen van zes tot veertien jaar te laten omvormen en inrichten tot experimenteercentrum voor het Instituut.
Dat deze school, ‘zijn’ school, doorheen allerlei moeilijkheden is uitgegroeid tot een centrum met hoge wetenschappelijke standing, is vooral te danken aan de enthousiaste en dynamische directie, die hij tot 1940 heeft waargenomen. In dit experimenteercentrum kon hij zijn pedagogische denkbeelden aan de praktijk toetsen. Zijn streven was er vooral op gericht proefondervindelijk aan te tonen dat men het kind als een actief, scheppend, dynamisch wezen moest beschouwen en niet langer als een lijdend object, waarvoor het in het traditioneel onderwijssysteem werd gehouden.
Na het beëindigen van de tweede wereldoorlog bleek om allerlei praktische redenen een reorganisatie van de school noodzakelijk. In plaats van de experimenteerschool, die administratief nog steeds afhing van het Gentse stadsbestuur, werd in 1948, onder leiding van Verheyens oud-student en naaste medewerker, Prof. Dr. R. Verbist, een eigen experimenteercentrum opgericht, dat als laboratorium voortaan rechtstreeks van de Rijksuniversiteit zou afhangen. Toen uiteindelijk in 1960 door het Centrum de nieuwe lokalen konden betrokken worden, mocht de toenmalige rector, Prof. Dr. P. Lambrechts, met reden schrijven: ‘Voor Verheyen is deze nieuwbouw de bekroning van een meer dan dertigjarig streven om aan de experimentele pedagogiek de plaats te doen toekomen waarop deze recht heeft in het geheel van het universitair bedrijf’ (cf. Ten Geleide in J.E. Verheyen, De Experimenteerschool van de Rijksuniversiteit te Gent, p. 5).
Inmiddels werd zijn leeropdracht aanzienlijk uitgebreid: bij K.B. van 6 juli 1931 werd hij belast met het houden van colleges in de ‘Alge- | |
| |
mene Methodiek’ en ‘Oefeningen over de opvoedkunde en de methodiek, partim’. Verder werd hij bij K.B. van 18 januari 1933 benoemd voor de cursus in de ‘Grondige vraagstukken der proefondervindelijke opvoedkunde’. Ook buiten het Hoger Instituut voor Opvoedkunde werden leeropdrachten toegevoegd, nl. de cursus in de ‘Algemene Methodeleer’ in verband met de aggregatie van het middelbaar onderwijs van de hogere graad, te houden in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte (bij K.B. van 15 juni 1932), in de Faculteit der Wetenschappen (bij K.B. van 10 oktober 1933), in de Hogeschool voor Handels- en Economische Wetenschappen (bij K.B. van 22 juni 1937), in het Hoger Instituut voor Lichamelijke Opvoeding (bij Besluit van de Secretaris-Generaal van 15 april 1943 en bij Besluit van de Prins-Regent van 20 juni 1945) en in de Rijkslandbouwhogeschool (bij Besluit van de Prins-Regent van 15 mei 1949).
Aan zijn bevoegdheden in het Hoger Instituut voor Opvoedkunde werden ten slotte bij K.B. van 25 december 1937, ten gevolge van een grondige hervorming van het programma van dit Instituut, nog toegevoegd de cursussen ‘Bijzondere methodiek der kindertuinen, alsmede van het lager en middelbaar onderwijs, met inbegrip van de lessen te geven in de overeenstemmende scholen en van de didactische oefeningen’; ‘De zielkundige en proefondervindelijke opvoedkunde’ (partim); ‘Oefeningen in de opvoedkunde, met inbegrip van de praktijk der verstands- en opvoedkundige tests’; ‘Grondige vraagstukken uit de zielkundige en proefondervindelijke opvoedkunde’ en ‘Oefeningen en practische werken over zielkundige en proefondervindelijke opvoedkunde en over de methodiek inzonderheid met het oog op het schooltoezicht’.
Een paar maanden voordien was hij bevorderd geworden tot hoogleraar bij het Hoger Instituut voor Opvoedkunde (K.B. van 4 november 1937) en zijn benoeming tot gewoon hoogleraar bij de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte volgde in 1939 (K.B. van 30 oktober 1939).
Gedurende de jaren 1933 tot 1938, 1939 tot 1941, en van 1950 tot 1951 was hij secretaris van het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen en tijdens de academiejaren 1941-42 en 1943-44 voorzitter van hetzelfde Instituut.
Zijn drukke academische bezigheden beletten hem geenszins het schrijven van talrijke wetenschappelijke bijdragen voor tijdschriften en verzamelwerken. Op dit gebied verdient zonder twijfel de uitgave
| |
| |
van zijn ‘Pedagogische Encyclopedie’, in samenwerking met zijn Leidse collega, Prof. Dr. R. Casimir, een aparte vermelding; van deze standaarduitgave, die voor de pedagogiek in de Nederlandssprekende gewesten van enorme betekenis is geweest, verscheen het eerste deel in 1939, het tweede in 1949. ‘In Vlaanderen’, zo schreef Prof. Dr. R. Verbist (in Naar een verantwoorde opvoeding, Album Prof. J.E. Verheyen, p. XIII), ‘had niemand tot dan toe van zoiets durven dromen. Met durf en volharding heeft Verheyen dit reusachtig werk tot een goed einde gebracht.’ Het aandeel van Verheyen in deze encyclopedie was inderdaad aanzienlijk: op de 354 artikels die er in voorkomen, zijn er 156 van zijn hand en schreef hij er 19 in samenwerking met andere auteurs; daarenboven verzorgde hij, op een paar uitzonderingen na, de literatuuroverzichten bij de artikels.
Door zijn rol als verspreider van de pedagogische vernieuwingsgedachten en zijn uitgesproken voorliefde voor de Nieuwe-Schoolbeweging stond hij in bestendig contact met de buitenlandse prominenten op opvoedkundig gebied. Te midden van hen werd zijn autoriteit officieel erkend door zijn benoeming in 1937 tot ondervoorzitter van de Raad van het Bureau International d'Education te Genève. Tevens werd hij verkozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en zetelde als vertegenwoordiger van de Belgische pedagogiek in de redactieraad van het tijdschrift Paedagogische Studiën.
Op nationaal vlak werd Verheyen benoemd tot lid van de Universitaire Commissie voor Advies inzake Pedagogiek ingesteld door het Ministerie van Openbaar Onderwijs en werd er een van de meest bezielende werkers. Zijn tussenkomst inzake het onderzoek van het rekenonderricht leidde in 1953 tot de publikatie van het bekende rapport De Deling van Gehele Getallen en haar moeilijkheden.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Gent werd in deze stad van 7 tot 12 september 1953 het Eerste Internationaal Congres voor het Universitair Onderwijs in de Pedagogische Wetenschappen gehouden. Verheyen fungeerde hier als voorzitter van het bureau van de congreszittingen en hield tijdens de plechtige openingszitting een zeer opgemerkte rede over de rol van de Universiteit in het pedagogisch onderzoek. (Een beknopte weergave van deze rede kan gevonden worden in de publikatie Verslag en Rapporten over het Universitair Onderwijs in de Pedagogische Wetenschappen in West-Europa, uitgegeven
| |
| |
door R.L. Plancke en R. Verbist, Gent, 1953, pp. 70-76). Samen met Professor R. Barros uit Valparaiso (Chili), droeg hij veel bij tot de oprichting van het Internationaal Sekretariaat voor het Universitair Onderwijs, waarvan de leiding toevertrouwd werd aan twee van zijn oudstudenten.
De Gentse hoogleraar werd verder vereerd met talrijke nationale orden o.m. Ridder in de Leopoldsorde, Grootofficier in de Leopold II-Orde, en Grootofficier in de Kroonorde.
Na een zo bedrijvige carrière werd hij bij K.B. van 3 december 1958 tot het emeritaat toegelaten. Die gelegenheid werd door vrienden, collega's en oud-studenten te baat genomen om de zeventigjarige een album amicorum Naar een Verantwoorde Opvoeding, Album Prof. J.E. Verheyen aan te bieden, waaraan talrijke collega's uit het binnen- en buitenland hebben meegewerkt.
Het emeritaat betekende geen rust voor deze pionier van de pedagogiek aan de Gentse Universiteit. Reeds in 1961 verscheen zijn hierboven vernoemd werk De Experimenteerschool van de Rijksuniversiteit te Gent, waarin een markante synthese werd gegeven van een meer dan 30-jarige activiteit op het gebied van het pedagogisch onderzoek en dat als een tweede deel moet beschouwd worden van het in 1954 verschenen boek Het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen van de Rijksuniversiteit te Gent.
Wie later een verantwoorde studie wenst te maken over de betekenis van Verheyen en de plaats die hij heeft bekleed in de geschiedenis van de moderne pedagogiek in België, zal met deze omvangrijke publikatie rekening moeten houden. Doorheen het laatste werk, dat van zijn hand verscheen, vinden we de pedagogische basisprincipes terug, die hij gedurende zijn lange loopbaan heeft onderwezen en toegepast: opvoeding is vorming van de totale persoonlijkheid, maar in functie van de gemeenschap; de opvoeding is tevens een totaliteitsopgave, waarbij de lichamelijke, intellectuele, sociale en esthetische vorming op harmonische wijze moet geschieden (o.c., p. 22 sqq.).
De wensen, uitgesproken naar aanleiding van het overhandigen van het huldealbum op 6 maart 1960: ‘Dat zijn emeritaat lang en gelukkig zou mogen zijn’ mochten niet in vervulling gaan. Amper een paar jaren na deze plechtigheid kwam onverwachts een einde aan de vruchtbare activiteit van deze eminente figuur. Door zijn verscheiden werd de Vlaamse opvoedkundige wereld zwaar getroffen. Als pedagoog en als
| |
| |
mens, bij wie zijn talrijke oudstudenten nooit tevergeefs te rade gingen, laat Professor J.E. Verheyen een grote leegte na.
R.L. PLANCKE
| |
Beknopte bibliografie
Publikaties over Prof. J.E. Verheyen (behalve ‘In memoriam’ artikels):
D'Espallier V.: Verheyen, Jozef E., in: Katholieke Encyclopedie voor Opvoeding en Onderwijs, Deel 3, 's-Gravenhage/Antwerpen, Pax/'t Groeit, 1954, p. 728.
Verheyen (Joz. Emiel), in: Pedagogische Encyclopedie (cfr. infra), Deel 2, pp. 581-582.
Verbist R.: Professor J.E. Verheyen, in: Naar een Verantwoorde Opvoeding, Album Prof. J.E. Verheyen, Gent, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen, 1959 [= Bijdragen tot de Pedagogiek, nr 4], pp. XI-XIII.
J. Emiel Verheyen, in: Liber Memorialis 1913-1960, Rijksuniversiteit te Gent, Uitgegeven onder de hoofdredactie van Th. Luykx, Deel 1: Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, Gent, Rectoraat, 1960, pp. 344-346.
Van Buggenhout J.: J.E. Verheyen, in: Enkele Aspecten van de Pedagogiek in Verband met de Vlaamse Openbare Lagere School. Periode 1919-1940, Gent, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen, 1961 [= Bijdragen tot de Pedagogiek, nr 5], pp. 143-152.
| |
Publikaties van Prof. J.E. Verheyen:
1924 | Kunst en Tekenen voor Kinderen (in samenwerking met Karel Maes), Jette-Brussel, De Clercq. |
1925 | Uit het Leven van Frans en Grietje, Brussel, De Boeck. |
1926 | Het Moedertaalonderwijs op Nieuwe Banen, Handleiding bij ‘Uit het Leven van Frans en Grietje’, Brussel, De Boeck. |
1926 | Het vraagstuk der Tests, Brussel, Libertas. |
1939-49 | Pedagogische Encyclopedie (in samenwerking met R. Casimir), 2 dln., Antwerpen/Groningen, De Sikkel/J.B. Wolters. |
1951 | 1889-1939: Een Halve Eeuw Nieuwe Opvoeding, Gent, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. |
1951 | Hoofdstukken uit de Algemene Pedagogiek, Gent, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. |
1953 | De Deling van Gehele Getallen en haar Moeilijkheden, Resultaten van Onderzoek Ingesteld door de U.C.A.P. [Universitaire Commissie voor Advies inzake Pedagogiek], Brussel, Ministerie van Openbaar Onderwijs. |
1954 | Het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen van de Rijksuniversiteit te Gent, Terugblik en Toekomstperspectieven, Gent, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. |
1955 | Hoofdstukken uit de Algemene Pedagogiek, 2 dln., Gent, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. |
1957 | Hoofdstukken uit de Algemene Pedagogiek, Deel I, 2e herwerkte uitgave, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. |
| |
| |
1961 | De Experimenteerschool van de Rijksuniversiteit te Gent, Gent, Rijksuniversiteit, Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. |
Daarnaast artikels in tijdschriften, jaarboeken, albums e.a. Voor de volledige bibliografie ervan tot en met 1958, zie de bibliografische lijst opgesteld door R. De Decker en verschenen in de hierboven vermelde publikatie: Naar een Verantwoorde Opvoeding, Album Prof. J.E. Verheyen, pp. XV-XXIV.
|
|