Maar naast de wetenschapsmens, die zulk merkwaardig standaardwerk op zijn aktief heeft, is er ook nog de man die belangstelling betoont voor ‘la petite histoire’ van de Vlaamse toneelwereld; ook al valt deze niet zo pikant uit als het aan avonturen rijk bedrijf dat zich in de Parijse coulisses afspeelt. Zo verscheen in 1949 het boek Medaljons: een reeks silhouetten van Vlaamse toneelspelers en toneelspeelsters. Deze bonte galerij is, dank zij haar overvloedige anekdotiek, een boeiend, bij plaatsen aandoenlijk, boekje geworden.
In 1941 publiceerde Monteyne een studie Over Shakespeare, zijn tijd, zijn leven en zijn werk: een verdienstelijke vulgarisatiepoging zonder meer. Van groter betekenis is daarentegen de omvangrijke monografie De Sabbe's welke Lode Monteyne schreef naar aanleiding van de zestigste verjaardag van zijn vriend Maurits Sabbe, de bekende romancier en conservator van het Museum Plantin Moretus. In dit boek worden drie Sabbe's ten voeten uit getekend: Victor, de verdienstelijke dichter, maar vooral vurig flamingant en ijveraar voor Brugge-Zeehaven; zijn zoon Herman die, ware hij niet zo jong gestorven, wellicht een groot geleerde ware geworden en ten slotte Maurits de auteur van ‘De Filosoof van 't Sashuis’.
Even interessant is de studie Charles De Coster, de Mens en de Kunstenaar 1917 die tot de geslaagde ontledingen van het oeuvre van de grote Belgische romancier moet gerekend worden.
Het is opvallend dat alle artikels verschenen in de pers naar aanleiding van Monteyne's overlijden het hoofdaksent leggen, voornamelijk, zoniet uitsluitend, op de toneelcriticus en toneelhistoricus, op ‘de man die de Vlaamse theaterkritiek uit het slop van het amateurisme haalde om het op een akademisch peil te brengen’. Hierbij wordt echter de verhalenschrijver en romancier in de schaduw gelaten. Dit verminkt in aanzienlijke mate Monteyne's veelzijdige betekenis. Ook geplaatst naast het imponerend werk ‘Drama en Toneel door de tijden heen’ verdienen de romanfiguren die Monteyne leven inblies op billijke wijze belicht te worden. Wanneer men deze belletristische produkten in het klimaat terugplaatst van de tijd, waarin zij ontstonden, moet men toegeven dat zij zeker niet van verdiensten ontbloot zijn. Ik zou haast durven zeggen dat zij een parfum uitwasemen dat, spijts de vele jaren die sindsdien zijn verstreken, met hun wisselvallige literaire omwentelingen, niet volledig is verstorven.
Monteyne's creatief proza, waarin hij opvallend aanleunt bij de artis-