Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1961
(1961)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Jhr. Augustinus Bernardus Gijsbertus Maria van Rijckevorsel
| |
[pagina 144]
| |
werd verkozen; hij zou deze funktie, na herkiezing onder het nieuwe kiesrecht, tot 1928 behouden. Het is hier niet de plaats zijn optreden in het Parlement na te gaan; de gebieden waarop hij zich voornamelijk bewoog (economische zaken, internationale betrekkingen en indische zaken) liggen buiten de direkte doelstelling onzer Maatschappij. Wèl dienen wij te vermelden het lidmaatschap van de Rijksmonumentencommissie, dat hij veertig jaar lang (laatstelijk als voorzitter) bekleedde en met grote, aktieve toewijding uitoefende; in deze hoedanigheid zal hij bij de leden onzer Maatschappij het meest bekend zijn geworden en zijn benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw (1924) hield ook met zijn op dit gebied verworven verdiensten verband. Hiernaast heeft het internationale werk hem sterk geboeid, gelijk zo velen zijner tijdgenoten na 1918. Reeds door de ervaring zijner Nijmeegse jaren was hij hiervoor bij uitstek geschikt. Hij zocht de contacten op dit gebied en hij vond erkenning o.a. als rechter in het internationale hof van appèl voor handelszaken in het Saargebied, en als rechter in het Administratief Tribunaal van de internationale organisatie van de Arbeid te Genève (1927-1956). Buitenlandse waardering werd hem ten deel door de benoeming tot Commandeur in de Orde van het Legioen van Eer (1935) en tot Grootofficier in de Orde van de Kroon van België (1938). Intussen was er een wending in zijn leven gekomen door zijn aanstelling tot Commissaris der Koningin in Noord-Brabant (1928). Zijn figuur paste volkomen in het mooie Gouvernementshuis, en zijn èn juridische, èn bestuurlijke, èn parlementaire vorming moest hem voor deze funktie zeer geschikt maken. Deze wending betekende ook het, door hem slechts node aanvaarde, einde van zijn parlementaire werkzaamheid en zijn vertrek uit dit milieu werd door vele medestanders betreurd. In de plaats hiervan verwierf hij nu, naast het eigenlijke ambtswerk dat hem (zo wij menen) wel bevredigde, een aantal belangrijke commissariaten en commissoriale funkties, zoals het voorzitterschap van de Rijkswegencommissie en het lidmaatschap der Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving. Ook Directeur van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem was hij, en lid van het St Jacobsgilde te Haarlem; in de laatsgenoemde kring heeft hij o.a. een referaat gehouden over de bedevaarten naar St. Jago de Compostella, waaruit dat gilde was voortgekomen. | |
[pagina 145]
| |
Voor hem als voor zo velen brachten de oorlog en de bezetting der jaren 1940-1945 zware zorgen met zich. De last die op een Commissaris ‘der provincie’ drukte kunnen wij hier niet kenschetsen; dit zou een ander kader vereisen en het is trouwens in ander verband geschied. Wèl mag men zich herinneren, dat de Duitsers, die hem ‘der Diplomat’ noemden, hem een onbedoeld getuigenis van zijn beleidvol optreden verstrekten. Een ernstige geestelijke en lichamelijk inzinking kon hij nog vóór de bevrijding van 's-Hertogenbosch (okt. 1944) te boven komen, maar de bevrijding zelve, die het eind zijner werkzaamheid te 's-Hertogenbosch en zijn eervol ontslag op verzoek (1945) betekende, moet voor hem zeer onbevredigend zijn geweest. Naar 's-Gravenhage verhuisd, heeft Van Rijckevorsel in sommige zijner nevenfunkties en in eigen lectuur en studie nog enige vervulling kunnen vinden en, na een zo welbesteed leven, van de naar buiten gekeerde aktiviteit langzamerhand afscheid kunnen nemen.Ga naar voetnoot1. |
|